3.1De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 3. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
[appellanten] is eigenaar van een woning in [plaats] aan de [adres 1].
Op 25 oktober 2007 heeft hij een woning gekocht voor een bedrag van € 390.000,- aan de [adres 2] te [plaats]. In de koopovereenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen dat door [appellanten] uiterlijk op 22 november 2007 kon worden ingeroepen. De overeengekomen leveringsdatum was 1 juni 2008.
[appellanten] heeft zich tot [hypotheekadviseur] (hierna: [hypotheekadviseur]) van [geïntimeerden] gewend voor een hypotheekadvies.
Op 17 april 2008 heeft [geïntimeerden] bij ING een aanvraag gedaan voor een hypothecaire geldlening van € 253.000,-.
ING heeft [geïntimeerden] vervolgens laten weten dat er twee kredieten met een BKR-notering moesten worden afgelost. Het ging in totaal om een bedrag van € 52.932,11.
[geïntimeerden] heeft vervolgens een constructie bedacht, waarbij i) [geïntimeerden] de twee kredieten zou aflossen, ii) [appellanten] een bedrag van € 80.000,- bij de moeder van appellant sub 1 zou lenen, en iii) [appellanten] van dat bedrag eerst [geïntimeerden] zou terugbetalen en het restant kon gebruiken om de dubbele maandlasten te betalen. In verband met de teruggave van de belasting, zou de rente over de lening van moeder 8% bedragen, waarvan moeder aan [appellanten] 2,85% zou terugstorten (productie 5 dagvaarding). [appellanten] is akkoord gegaan met deze constructie en deze constructie is vervolgens dienovereenkomstig uitgevoerd.
[geïntimeerden] heeft op 23 april 2008 een nieuwe hypotheekaanvraag gedaan bij ING. Daarin werd vooruitlopend op de lening van moeder aan [appellanten] aangegeven dat de BKR-kredieten zouden zijn afgelost voor het passeren van de hypotheekakte.
ING heeft op 24 april 2008 een hypotheekofferte uitgebracht voor een bedrag van
€ 253.000,-. In die offerte is uitgegaan van € 164.000,- eigen middelen uit verkoop van de oude woning. Omdat de woning in [plaats] nog niet was verkocht, heeft [geïntimeerden] op 7 mei 2008 een gewijzigde aanvraag ingediend met aanvraag van een overbruggingskrediet van € 122.000,- en een extra hypotheek van € 47.000,-. Aan de hand daarvan heeft ING haar offerte van 9 mei 2008 uitgebracht.
De woning in [plaats] was op 7 mei 2008 getaxeerd op een executiewaarde van
€ 400,000,-.
In de offerte is de volgende bepaling opgenomen: “Bij de aanbieding van deze financiering is sprake van overschrijding van de verstrekkingsnormen zoals vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. De adviseur heeft u geattendeerd op het feit dat de lasten die verbonden zijn aan deze financiering hoger zijn dan op basis van deze normen mogelijk is. De adviseur heeft u gewezen op de risico’s die daaraan zijn verbonden. U verklaart jegens de bank dat u deze risico’s begrijpt en aanvaardbaar acht.” De offerte is door [appellanten] geparafeerd en ondertekend.
Op 2 juni 2008 is de hypotheekakte gepasseerd.
Halverwege 2008 begon in Nederland de kredietcrisis met verstrekkende gevolgen voor de woningmarkt. De woning in [plaats] is uiteindelijk pas in 2013 verkocht met een restschuld van € 142.000,-.
De moeder van appellant sub 1 heeft in 2012 een klacht ingediend bij [geïntimeerden] . Die klacht hield in dat voor [geïntimeerden] voor de verhoging van haar hypotheek op de woning vanwege de geldlening aan [appellanten] onjuiste inkomensgegevens heeft aangewend. De heer [naam] van Finance Point heeft bij de afhandeling van de klacht bemiddeld. Uiteindelijk is in 2014 overeengekomen dat [hypotheekadviseur] een bedrag van € 50.000,- aan moeder zou betalen in drie termijnen. Dat bedrag heeft hij voldaan.
Bij brief van 8 december 2011 heeft de advocaat van [appellanten] [geïntimeerden] aansprakelijk gesteld voor de schade op grond van een onrechtmatige daad c.q. wanprestatie van [geïntimeerden] .
De procedure in eerste aanleg