Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 2 februari 2021 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
- de door de griffier van het hof op 8 april 2021 aan de advocaat van [geïntimeerde 1] verzonden brief met de volgende inhoud:
Het is het hof (..) niet duidelijk of u zich beoogd heeft ook namens geïntimeerden sub 2 en 3 te stellen. Op de memorie van antwoord staat u wel als advocaat van geïntimeerden sub 1 t/m 3 vermeld, maar dat is niet voldoende.
- Het H2 formulier van 9 april 2021 van de advocaat van [geïntimeerde 1] waarbij hij zich namens geïntimeerden sub 2 en 3 heeft gesteld;
- Het - via Skype gehouden - pleidooi, waarbij namens [appellante] tevoren een via de mail verstuurde pleitnota is overgelegd.
6.De beoordeling
“B.Berekening van de legitieme vordering van [appellante] uit de nalatenschap van vader ter compensering met haar leenschuld aan vader”). In deze berekening zijn bij de activa van de nalatenschap twee vorderingen vermeld:
€ 321.588,70.
€ 267.562,37.
Inbrengop basis van het testament door iedere dochter van € 350,--,
Saldo met inbrengvan
€268.262,37
€ 62.220,55niet op de legitieme portie van [appellante] in mindering mogen worden gebracht;
€ 67.065,59bedraagt;
primair) het bedrag van
€ 67.065,59, althans (
subsidiair), indien reeds erfbelasting is afgedragen, het bedrag van
€ 67.065,59, minus het bedrag dat door de boedel dan wel door [geïntimeerde 1] is betaald aan erfbelasting;
alsmedeeen bedrag van € 51.422,96, althans een bedrag van € 16.216,46, althans een bedrag van € 13.760,54, althans een bedrag van € 7.475,96, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, zulks te verminderen met het bedrag dat ten behoeve van appellante reeds aan erfbelasting is betaald;
primairop het standpunt dat die bedragen niet als leningen kunnen worden aangemerkt, maar bijdragen zijn in haar levensonderhoud als bedoeld in artikel 4:69 lid 1 sub a BW, zodat die bedragen bij de berekening van haar legitieme buiten beschouwing moeten blijven dan wel
subsidiairdat het bij een bedrag van € 3.274,55 gaat om bijdragen in haar levensonderhoud en ten aanzien van een bedrag van in totaal € 11.654,00 om gebruikelijke en niet bovenmatige giften in de zin van artikel 4:69 lid 1 sub b BW, die eveneens bij de berekening buiten beschouwing moeten blijven.
€ 51.422,82bedraagt (€ 0 gift), subsidiair
€ 16.216,46(gift € 46.942,00 (€ 61.870,55 -/- € 3.274,55+ € 11.654,00)), meer subsidiair
€ 13.760,54(gift € 50.216,55 (€ 61.870,55 -/- € 11.654)) en nog meer subsidiair
primairop het standpunt dat de betalingen als giften in de zin van artikel 4:69 lid 1 sub a BW moeten worden aangemerkt. Dit artikel luidt als volgt:
giften aan personen ten aanzien van wie de erflater moreel verplicht was bij te dragen in hun onderhoud tijdens zijn leven of na zijn dood, voor zover zij als uitvloeisel van die verplichting zijn aan te merken en in overeenstemming zijn met het inkomen en het vermogen van de erflater.”
subsidiairop het standpunt dat voor de jaren 2006 (€ 1.920), 2008
€ 2.800,00en
€ 5.588,32. Dit had ingevolge artikel 4:78 BW aan haar moeten worden meegedeeld. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de legitimaire massa met het totaalbedrag van
€ 11.905,34moet worden verhoogd en dat haar daarvan 1/4e deel toe, hetgeen neerkomt op een bedrag van
€ 2.976,34. Daarop is haar vordering sub 1 gebaseerd (zie rov. 6.4). In het verlengde daarvan stelt [appellante] dat [geïntimeerden] de verplichtingen uit artikel 4:78 BW niet zijn nagekomen en vordert zij dat [geïntimeerden] op grond van dat artikel worden veroordeeld tot het verstrekken van alle informatie aangaande onder meer giften van erflater in het verleden, zie zij nodig heeft voor het berekenen van haar legitieme portie. Dit is haar vordering onder 3.
7.De uitspraak
ambtshalve peremptoir;