ECLI:NL:GHSHE:2021:2000

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
20-000676-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. drs. K.J. van Dijk
  • mr. F. van Es
  • mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing tijdens de coronapandemie door aanzetten tot brandstichting op Facebook

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van opruiing, omdat zij op 5 maart 2021 via Facebook een oproep heeft gedaan om een coronatestlocatie in brand te steken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte anderen heeft aangezet tot het plegen van een strafbaar feit, wat in het licht van de coronamaatregelen en de maatschappelijke onrust als zeer ernstig wordt beschouwd. De verdachte is eerder veroordeeld tot een geldboete, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, wat heeft geleid tot deze nieuwe uitspraak.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, alsook tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als mantelzorger voor haar gezin. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de noodzaak om de samenleving te beschermen tegen dergelijk gedrag, vooral in het kader van de coronapandemie. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van individuen in tijden van crisis en de gevolgen van opruiing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-000676-21
Uitspraak : 29 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 10 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-062667-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [verdachte] op [geboortedatum in het jaar] 1964,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘in het openbaar, bij geschrift, tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruien’ veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis waarvan € 375,00 subsidiair 7 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij door de politierechter is bepaald dat het onvoorwaardelijke deel van voormelde geldboete mag worden voldaan in drie termijnen van elk € 100,00 per maand en één maandelijkse termijn van € 75,00.
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 5 maart 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, in het openbaar, bij geschrift, tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, immers heeft zij, verdachte, middels het Facebookaccount ‘ [Facebookaccount] ’ een bericht geplaatst en/of gedeeld op het Facebookaccount ‘Nederland in Verzet’ met de inhoud: ‘De brand erin’.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 5 maart 2021 in Nederland, in het openbaar, bij geschrift, tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, immers heeft zij, verdachte, middels het Facebookaccount ‘ [Facebookaccount] ’ een bericht geplaatst op het Facebookaccount ‘Nederland in Verzet’ met de inhoud: ‘De brand erin’.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam Eindhoven-Zuid, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, registratienummer PL2100-2021049479, gesloten d.d. 9 maart 2021, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-17.
Het hof volstaat, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2021 met bijlage, dossierpagina’s 3-5, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] inzake het door de verdachte op Facebook geplaatste bericht op de pagina ‘Nederland in Verzet’.
2.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2021, dossierpagina’s 6-7, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] inzake het onderzoek naar de identiteit van degene die het gewraakte bericht op Facebook heeft geplaatst.
3.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, zesentwintigste meervoudige kamer voor strafzaken, van 15 juni 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] ter zake van opruiing, zoals bewezen is verklaard.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

in het openbaar, bij geschrift, opruien tot enig strafbaar feit.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing. De verdachte heeft anderen aangezet tot het plegen van een strafbaar feit. Daartoe heeft zij een bericht op Facebook geplaatst, waarin ten aanzien van een coronatestlocatie (waarin onder meer kinderen werden getest) werd opgeroepen om deze in brand te zetten.
De regering heeft ter bestrijding van de coronapandemie ingrijpende maatregelen moeten treffen om te trachten de oplopende besmettingen een halt toe te roepen en de ziekenhuizen te ontlasten. In dat kader zijn ook testlocaties ingericht, teneinde burgers in de gelegenheid te stellen om zichzelf te laten testen of zij het coronavirus onder de leden hebben. Deze testlocaties zijn derhalve dienstig aan de bescherming van de volksgezondheid, aangezien burgers die besmet blijken te zijn, doorgaans ervoor zullen kiezen om in quarantaine te gaan, opdat anderen niet geïnfecteerd zullen worden.
Door op te roepen tot het in brand steken van een dergelijke testlocatie wordt het ontoelaatbare risico gecreëerd dat anderen daartoe daadwerkelijk zullen overgaan. Dit geldt temeer nu ten tijde van het bewezenverklaarde grote maatschappelijke onrust bestond over de genomen coronamaatregelen. Recent was in een coronatestlocatie te Urk brand gesticht en een explosief afgegaan bij een coronatestlocatie in Bovenkarspel.
Het laakbare gedrag van de verdachte is volstrekt onacceptabel en daaraan dient naar het oordeel van het hof, niet alleen uit het oogpunt van generale preventie, maar zeker uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, paal en perk te worden gesteld, opdat de samenleving daartegen wordt beschermd.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat zij mantelzorger is voor haar jongste zoon, die is gediagnosticeerd met PDD-NOS. Ook draagt zij de zorg voor haar echtgenoot, bij wie dezelfde diagnose is vastgesteld. Daarnaast dementeert haar man. Voorts lijkt uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren te zijn gekomen dat de verdachte zich schuldbewust toont ten aanzien van het kwalijke van haar gedrag.
Het hof stelt voorop dat het in zaken als deze, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, uit het oogpunt van generale preventie en in verband met een juiste normhandhaving, doorgaans een gevangenisstraf van onvoorwaardelijke duur pleegt op te leggen. Voor doorsnee gevallen van coronagerelateerde opruiing, indien alleen wordt opgeruid tot enig strafbaar feit, acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 tot 3 maanden op zijn plaats.
Het feit dat eenieder in Nederland zich door de uitbraak van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie bevindt, zeker ten tijde van het bewezenverklaarde, en het handelen van de verdachte op die situatie betrekking heeft, maakt dat de binnen de staande magistratuur ontwikkelde richtlijnen, dienende als indicatie voor een gebruikelijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van opruiing, niet op de onderhavige situatie van toepassing zijn. Deze richtlijnen zijn immers niet voor deze uitzonderlijke situatie geschreven, temeer nu ten tijde van het opstellen daarvan de aard en omvang van de coronapandemie niet kon worden voorzien. Hetzelfde heeft te gelden voor jurisprudentie daterend van vóór de uitbraak van de coronapandemie, welke jurisprudentie de raadsman heeft aangehaald om zijn straftoemetingspleidooi kracht bij te zetten.
Tegen voormelde achtergrond zou oplegging van een (deels voorwaardelijke) geldboete – waartoe de politierechter heeft gevonnist – naar ’s hofs oordeel volstrekt onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Voorts zou daarvan jegens potentiële opruiers in onvoldoende mate een afschrikwekkend effect uitgaan. Het hof zal derhalve, zoals eveneens is gevorderd door de advocaat-generaal, kiezen voor een andere strafmodaliteit.
Ofschoon het hof, zoals reeds is overwogen, voor een feit als het onderhavige in de regel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf pleegt op te leggen, leidt al het voorgaande er evenwel toe dat de weegschaal waarmee de op te leggen straf wordt bepaald in dit geval niet doorslaat naar de strafmodaliteit van een onvoorwaardelijke, maar naar die van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van substantiële duur. De persoonlijke omstandigheid van de verdachte dat haar echtgenoot en zoon afhankelijk zijn van haar zorg, is daarbij van doorslaggevend belang. Bij de keuze voor voormelde strafmodaliteiten heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat de coronapandemie thans op zijn retour lijkt te zijn, waardoor het strafdoel van generale preventie minder op de voorgrond staat.
Alles afwegende acht het hof mitsdien oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden. Met oplegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds en met name de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 131 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. drs. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 29 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Es voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.