ECLI:NL:GHSHE:2021:1990

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
200.295.813_01 en 200.295.813_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juni 2021. De rechtbank had de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 juni 2022 en een machtiging verleend aan de gecertificeerde instelling (de GI) om [minderjarige] met ingang van 18 juni 2021 tot uiterlijk 18 november 2021 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. [minderjarige] is het niet eens met deze beslissing en heeft verzocht om vernietiging van de beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de machtiging gesloten jeugdhulp.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 juni 2021, waarbij [minderjarige] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.C. Ingelse. De GI was vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI], en de moeder van [minderjarige] was ook aanwezig. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich niet ter zitting laten horen, maar heeft wel schriftelijk gecommuniceerd.

Het hof heeft de argumenten van [minderjarige] en de GI gehoord. [minderjarige] voert aan dat de gesloten plaatsing een te zware maatregel is en dat er onvoldoende reguliere hulpverlening is aangeboden. De GI stelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om [minderjarige] te helpen zijn gedrag te verbeteren en dat hij momenteel niet in staat is om met hulpverlening in een open setting te werken. De moeder van [minderjarige] heeft haar zorgen geuit over de hulpverlening en de gesloten plaatsing, maar geeft aan dat het belangrijkste is dat [minderjarige] de hulp krijgt die hij nodig heeft.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat het van oordeel is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor de machtiging gesloten jeugdhulp. Het hof oordeelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om [minderjarige] te stabiliseren en hem de hulp te bieden die hij nodig heeft. De beslissing is genomen in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 juni 2021 (op schrift gesteld op 25 juni 2021)
Zaaknummers : 200.295.813/01 en 200.295.813/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/291318 en C/03/292242
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. H.C. Ingelse,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juni 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juni 2021, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het de machtiging gesloten jeugdhulp betreft) en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp af te wijzen.
Tevens heeft [minderjarige] verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. Dit verzoek is administratief geboekt onder zaaknummer 200.295.813/02.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Ingelse;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (jeugdreclasseerder);
- de moeder.
2.3.1.
De raad heeft het hof op 21 juni 2021 telefonisch medegedeeld niet ter mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • een drietal e-mailberichten (met bijlagen) van de advocaat van [minderjarige] van 18 juni 2021;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de advocaat van [minderjarige] van 21 juni 2021.
2.4.1.
Enkele minuten na het aanvangstijdstip maar voor de feitelijke aanvang van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [minderjarige] het hof pleitaantekeningen toegezonden per e-mailbericht. Het hof noch de GI hebben daarvan vóór aanvang van de mondelinge behandeling kennis kunnen nemen
Nu deze pleitaantekeningen niet (tevens) zijn overgelegd op de mondelinge behandeling heeft het hof de pleitaantekeningen buiten beschouwing gelaten. De advocaat heeft deze pleitaantekeningen op de mondelinge behandeling wel mondeling voorgedragen.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
Het gezag over [minderjarige] berust bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 2 april 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 juni 2022 en machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 18 juni 2021 tot uiterlijk 18 november 2021 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.4.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing, voor zover deze op de gesloten plaatsing ziet, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[minderjarige] voert – kort samengevat – het volgende aan.
De maatregel tot plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdhulp is een uiterst redmiddel. Reguliere hulpverlening is echter niet of onvoldoende aan [minderjarige] en de moeder aangeboden. Bovendien biedt het strafrechtelijke traject nog voldoende kansen om de ontwikkelingsbedreigingen aan te pakken.
De dreiging van een machtiging gesloten plaatsing was overigens voldoende: in de afgelopen twee weken ging het in de thuissituatie bij de moeder redelijk. De situatie is daardoor gewijzigd ten opzichte van het moment waarop [minderjarige] door de gedragswetenschapper is onderzocht. Er zou dan ook een nieuw onderzoek moeten worden gedaan.
Een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp had overwogen moeten worden, aangezien [minderjarige] bereid is aan de voorwaarden te voldoen, te weten dat [minderjarige] : a. zich begeleidbaar opstelt/afspraken nakomt; b. naar school gaat en schoolwerk doet; c. om 21.00 uur zijn telefoon inlevert; d. afspraken met en de huisregels van de moeder nakomt/naleeft; e. zich niet verbaal of fysiek agressief uit; f. gezinstherapie/(multi)systeemtherapie volgt; g. naar de sportclub gaat.
Onvoldoende is onderbouwd dat, als zich al ernstige opgroei- of opvoedproblemen hebben voorgedaan, deze de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren.
De enkele verwachting dat [minderjarige] gebaat is bij gesloten jeugdhulp, hetgeen wordt betwist, biedt onvoldoende grond om de vrijheidsbeneming te rechtvaardigen. Het is onduidelijk wat de jeugdhulp zal inhouden en niet duidelijk is of deze jeugdhulp hem niet in een open setting geboden kan worden.
Onvoldoende is onderzocht of de schadelijke gevolgen die [minderjarige] zal ervaren van de gesloten plaatsing kunnen opwegen tegen de vermeend te behalen winst.
De beslissing is in strijd met het recht van [minderjarige] op vrijheid en derhalve in strijd met artikel 37b van het Kinderrechtenverdrag en artikel 5 EVRM.
3.6.
Namens de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] , is – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De GI staat nog altijd achter het verzoek en de beslissing van de rechtbank.
De moeder is ambivalent in haar houding ten opzichte van de gesloten plaatsing. Zij is degene geweest die aangaf dat het zo niet langer ging. Nu is het een juridisch steekspel geworden.
Gedragsinterventie is nodig om het gedrag van [minderjarige] ten goede te veranderen. [minderjarige] moet leren op een goede manier in gesprek te gaan met mensen met gezag. Hij heeft met grove bewoordingen aangegeven niet met de jeugdreclasseerder in gesprek te willen gaan. Ook zijn moeder scheldt hij uit. Thuis uit hij zich verbaal en fysiek agressief, onder andere door spullen te vernielen in huis en zijn broertje te slaan en te bedreigen. De geslotenheid moet [minderjarige] niet zien als een straf, maar als een kans om uit het schadelijke patroon te stappen waarin hij zit.
[vertegenwoordiger van de GI] is de jeugdreclasseerder van [minderjarige] . De gezinsvoogd kwam niet verder met [minderjarige] en zij heeft [vertegenwoordiger van de GI] verzocht om met [minderjarige] aan de slag te gaan. [vertegenwoordiger van de GI] heeft daardoor nu een dubbelrol. [vertegenwoordiger van de GI] heeft [minderjarige] nog niet echt leren kennen omdat [minderjarige] weigert met hem in gesprek te gaan. [vertegenwoordiger van de GI] heeft ingezet op ondersteuning thuis en begeleiding van [minderjarige] richting school. Dit is op niets uitgelopen omdat [minderjarige] er niet aan meewerkt. De geslotenheid biedt in ieder geval al de mogelijkheid om de situatie te stabiliseren, het gesprek met [minderjarige] op gang te brengen, zodat er zicht komt op zijn manier van denken en hoe hij over zijn toekomst denkt. In de gesloten instelling wordt echter ook een breed scala aan begeleiding, behandeling en onderzoek aangeboden.
Naar aanleiding van het intrappen van de deur thuis heeft het Openbaar Ministerie de kwestie afgedaan via het zogenoemde officiersmodel. Omdat [minderjarige] de gestelde voorwaarden niet heeft nageleefd, heeft [vertegenwoordiger van de GI] een terugmelding bij de officier van justitie gedaan. Hij is nog in afwachting wat de officier van justitie gaat doen. Gelet op de geringe ernst van het delict verwacht [vertegenwoordiger van de GI] niet dat in dit kader een gedragsinterventie zal worden opgelegd. De raad zal nog onderzoek doen in het kader van de leerplichtwet en evenmin is duidelijk of uit die hoek een interventie verwacht kan worden. Gelet op alle problemen is een opname bij Icarus een kans voor [minderjarige] om met zichzelf aan de slag te gaan. Er zijn op dit moment voldoende plaatsen beschikbaar.
3.7.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder vindt het jammer dat hulpverlening in de thuissituatie nooit is ingezet, althans niet van de grond is gekomen. In het kader van de opgelegde leerstraf was een volledig plan uitgewerkt om [minderjarige] te helpen. [minderjarige] zou in een therapeutisch traject op 23 april 2021 starten met gesprekken. Omdat [vertegenwoordiger van de GI] [minderjarige] heeft terug gemeld wegens het niet nakomen van de voorwaarden, is de leerstraf en daarmee het hulpverleningstraject van tafel geveegd.
De moeder heeft veel aan de hulp die zij voor zichzelf heeft geaccepteerd. Zij gunt het [minderjarige] ook dat hij beter in zijn vel komt te zitten en aan zijn toekomst kan werken. Desgevraagd heeft de moeder verklaard dat zij liever niet wil dat [minderjarige] gesloten wordt geplaatst, maar dat het belangrijkste is dat hij de hulp krijgt die hij nodig heeft. Als dat alleen in geslotenheid kan, legt de moeder zich daarbij neer.
3.8.
De raad heeft in het e-mailbericht van 21 juni 2021 verwezen naar het advies van de GI/jeugdreclassering. Zodra [minderjarige] gesloten is geplaatst, zal een raadsonderzoek starten. De raad wil dit zo snel mogelijk doen, gezien de zorgen rondom [minderjarige] .
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Zaaknummer 200.295.813/01
3.9.1.
Het beroep is gericht tegen de toewijzing van het verzoek van de GI op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet (Jw). Op grond van dat artikel kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
Inhoudelijke beoordeling
3.9.2.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
Dat leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
Het hof heeft ter mondelinge behandeling uitspraak gedaan en aan [minderjarige] uitgelegd hoe het hof tot deze beslissing is gekomen. Hierna volgt een nadere uitwerking van deze uitleg en reactie op de grieven.
3.9.4.
Het hof deelt de ernstige zorgen van de GI over [minderjarige] . [minderjarige] staat sinds 18 juni 2020 onder toezicht van de GI en is toen voor een periode van 6 maanden uit huis geplaatst bij een open instelling van Xonar. Nadat hij daar is weggelopen, is hij uiteindelijk in september 2020 weer thuis geplaatst. [minderjarige] gaat sindsdien echter niet naar school, werkt niet en heeft geen enkele vorm van dagbesteding. Hij is verbaal en fysiek agressief in de thuissituatie, richting zijn moeder en zijn jongere broertje, door te schelden, dreigen en spullen te vernielen. Het is de gezinsvoogd niet gelukt met [minderjarige] in gesprek te komen en heeft daarvoor de betrokken jeugdreclasseerder ( [vertegenwoordiger van de GI] ) om hulp gevraagd. [minderjarige] wil echter ook met hem niet in gesprek – ondanks de vele pogingen van [vertegenwoordiger van de GI] daartoe – en uit zich ook richting hem verbaal agressief.
[minderjarige] zit vast in een patroon waarin hij zich agressief uit richting zijn omgeving en waarin hij niet begrensd kan worden door de moeder, en waarin hij de betrokken gezinsvoogd en jeugdreclasseerder op afstand houdt, die daardoor ook geen invloed kunnen uitoefenen op zijn gedrag.
3.9.5.
[minderjarige] erkent dat hij problemen heeft en hij uit zich op de mondelinge behandeling van het hof zichtbaar emotioneel wanneer met hem wordt gesproken over de relatie met zijn moeder en het verleden waarin huiselijk geweld een forse rol heeft gespeeld. Hij kan echter niet benoemen wat zijn problemen zijn en welke hulp hij nodig heeft om die problemen op te lossen. Het hof acht het belangrijk en in het belang van [minderjarige] dat zicht verkregen wordt op de vraag welke impact deze zaken op [minderjarige] hebben.
3.9.6.
Eerder ingezette (ambulante) hulpverlening heeft niet het beoogde effect gehad. In het kader van een voorwaardelijk opgelegde leerstraf, zou [minderjarige] een therapeutisch traject gaan volgen. Omdat [minderjarige] zich echter niet aan de voorwaarden hield (onder meer naar school gaan en zich begeleidbaar opstellen bij de jeugdreclasseerder) heeft [vertegenwoordiger van de GI] [minderjarige] terug gemeld bij het Openbaar Ministerie. Dat deze therapeutische begeleiding niet van de grond is gekomen, is dus het gevolg van de weigerachtige houding van [minderjarige] . Eerder aangeboden reguliere/ambulante hulpverlening kwam ook niet van de grond omdat [minderjarige] daar niet aan meewerkte. [minderjarige] toonde wegloopgedrag in de open setting bij Xonar en hij werkte niet mee aan het traject dat hem na thuisplaatsing weer naar school had moeten bewegen.
3.9.7.
Uit het gegeven dat het in de afgelopen twee weken rustiger is geweest, zoals namens [minderjarige] is gesteld, maakt het hof niet op dat [minderjarige] zich nu wel duurzaam meewerkend zal opstellen en dat hij intrinsiek gemotiveerd is om zich aan afspraken te houden, het gesprek aan te gaan met personen in een gezagspositie en behandeling voor zichzelf te ondergaan.
De informatie in de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper acht het hof derhalve nog actueel. Voor een nieuw onderzoek ziet het hof (ook overigens) geen aanleiding.
3.9.8.
Het hof is met de GI van oordeel dat de geslotenheid [minderjarige] een kans biedt om uit het patroon te stappen waarin hij nu vast zit en om te beginnen met zijn herstel. De geslotenheid is al een interventie op zich. Het biedt [minderjarige] de structuur en begrenzing die in zijn dagelijks leven op dit moment compleet ontbreken. In de instelling is er de mogelijkheid weer naar school te gaan, te werken en te sporten, kortom: een dagbesteding te hebben die past bij zijn leeftijd.
In de instelling zal eerst moeten worden ingezet op persoonlijke stabilisatie, door middel van emotieregulatiebehandeling en traumaverwerking, zoals noodzakelijk geacht door de gedragswetenschapper, om vervolgens in te zetten op intensieve gezinshulp. De plaatsing in geslotenheid biedt ook een kans om de band tussen [minderjarige] en zijn moeder juist te versterken en zal dan ook niet – waar [minderjarige] bang voor lijkt te zijn – deze band verder onder druk zetten.
[minderjarige] wordt door gesloten te worden geplaatst niet gestraft: het is op dit moment de enige nog overgebleven mogelijkheid om hem de jeugdhulp te bieden waaraan hij zich steeds heeft onttrokken en blijft onttrekken. In het belang van de verdere ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid weegt dit argument naar het oordeel van het hof dermate zwaar, dat het opweegt tegen de ingrijpendheid van de vrijheidsbeneming.
Overige formele vereisten
3.9.9.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.10.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw.
Zaaknummer 200.295.813/02
9.9.11.
Nu het hof al ter mondelinge behandeling op het verzoek in de hoofdzaak heeft beslist, heeft [minderjarige] geen belang meer bij een beslissing op het schorsingsverzoek. Dit verzoek wordt derhalve afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.295.813/02:
wijst af het verzoek van [minderjarige] tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 14 juni 2021 gegeven beschikking;
in de zaak met nummer 200.295.813/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.J.C. van Leeuwen en is op 21 juni 2021 mondeling uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier, op schrift gesteld op 25 juni 2021.