ECLI:NL:GHSHE:2021:1971

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
200.291.098_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling op basis van artikel 1:265g BW met betrekking tot minderjarigen in een internationale context

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een wijziging van de zorgregeling voor twee minderjarigen, geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen. De rechtbank had op 22 februari 2021 de zorgregeling, vastgesteld op 30 juli 2020, gewijzigd op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI). De vader en de GI zijn van mening dat de regeling niet meer uitvoerbaar is, terwijl de moeder stelt dat er geen noodzaak is voor wijziging. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juni 2021 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder inmiddels is gevaccineerd tegen COVID-19, wat een gewijzigde omstandigheid vormt. Het hof oordeelt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat de zorgregeling moet worden aangepast. De nieuwe regeling houdt in dat de kinderen elke veertien dagen vier uur bij de vader thuis contact hebben, met de voorwaarde dat de vader (en zijn partner) tot 7 juli 2021 een corona-zelftest ondergaan voorafgaand aan het contactmoment. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de nieuwe zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij ook onbegeleide belcontacten zijn toegestaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 juni 2021
Zaaknummer : 200.291.098/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/380834 / JE RK 20-2683
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Krijger,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (België), hierna te noemen: [minderjarige 1] en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (België), hierna te noemen [minderjarige 2] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats] (België), hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij de kinderrechter de zorgregeling, zoals vastgesteld bij beschikking van 30 juli 2020, heeft gewijzigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 maart 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Krijger;
  • de vader (via een online beeldverbinding);
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
De raad heeft bij brief van 6 april 2021 aan het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 februari 2021;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 11 mei 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 28 mei 2021 (bijlagen 5 t/m 13);
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 28 mei 2021

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (België);
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (België);
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank waartegen geen grieven zijn gericht en die het hof onderschrijft. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het onderhavige verzoek.
3.3.
Bij beschikking van 31 juli 2019 zijn de kinderen onder toezicht van de GI gesteld.
3.4.
Bij beschikking van 30 juli 2020 is er op verzoek van de GI een zorgregeling vastgesteld.
De rechtbank heeft daarbij vier momenten vastgesteld waarop de kinderen contact met hun vader zullen hebben en verder overwogen dat de GI daarna in samenspraak met de ouders de volgende stappen in de opbouw dient te bepalen. De vader zal zich voorafgaand aan de contacten laten testen. De kosten van deze testen zullen door de ouders worden gedeeld.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI de zorgregeling, zoals vastgesteld bij beschikking van 30 juli 2020, gewijzigd.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er sinds oktober 2020 geen contact meer is tussen de vader en de kinderen en de regeling niet meer wordt nagekomen, zodat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank overweegt verder, samengevat, als volgt.
De voorwaarde voor het testen is destijds niet in het dictum van de beschikking van 30 juli 2020 opgenomen en is derhalve geen voorwaarde die de kinderrechter aan het contact heeft verbonden. De ouders hadden hierover zelf afspraken gemaakt.
Er is geen sprake van een ontzeggingsgrond. Indien van de vader wordt verlangd dat hij zich test, dan vormt dit een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit en kost dit hem (veel) geld. Gelet op de informatie van het RIVM en het Nji kan niet van vader worden verlangd dat hij zich bij ieder contact laat testen, tenzij er sprake is van coronagerelateerde klachten. De vader dient zich wel aan de basisregels te houden. De ouders dienen hun strijd te staken en in het belang van de kinderen tot een betere samenwerking te komen.
De rechtbank heeft de volgende regeling vastgesteld: iedere veertien dagen is er een contactmoment van vier uur bij de vader thuis. Na vier bezoeken vindt er een evaluatie plaats en wordt gekeken naar mogelijkheden voor uitbreiding. Verder heeft de vader met de kinderen wekelijks twee onbegeleide belcontacten van dertig minuten indien er in die week geen bezoekmoment plaatsvindt. De vader en diens partner dienen zich indien zij coronagerelateerde klachten hebben voorafgaand aan een contactmoment te laten testen. Ten slotte zullen de ouders geen opnames van bezoek- of belcontacten maken.
3.6.
Op 7 april 2021 heeft de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van de GI van 18 maart 2021 bevestigd. Er is aan de moeder een dwangsom van € 100,-- opgelegd voor iedere keer dat de omgang niet doorgaat.
3.7.
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Er is geen grond om de regeling uit de beschikking van 30 juli 2020 te wijzigen. De moeder vindt het van belang dat er contact is tussen de vader en de kinderen en zij staat dit niet in de weg. Zij heeft er ook geen bezwaar tegen als de omgang tussen de vader en de kinderen bij de vader thuis plaatsvindt. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met haar gezondheidsproblemen. Zij is sinds januari 2020 longpatiënt en behoort tot de risicogroep voor wat betreft corona. De medicatie van de moeder is nog niet goed ingesteld, zodat er nog altijd aanleiding is voor het testen. Op 22 juni 2021 is de moeder volledig gevaccineerd en is het testen door de vader en zijn partner, met inachtneming van een termijn van twee weken, niet meer aan de orde.
3.9.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
De eerdere regeling was praktisch niet uitvoerbaar. Er was een verschil van visie op de afspraken die de ouders hadden gemaakt. De vader kon via de huisarts geen testen meer laten uitvoeren. De moeder kon geen verklaring van de arts over haar gezondheidssituatie overleggen.
De moeder geeft tot op heden geen uitvoering aan de bestreden beschikking en zij heeft aangegeven het hoger beroep te willen afwachten. De GI heeft de moeder op 18 maart 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven, die door de rechtbank is bekrachtigd.
Het belang van de kinderen dient voorop te staan. Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging, hetgeen te maken heeft met de houding van beide ouders. Het is voor de kinderen van belang dat ze in alle vrijheid fysiek contact met de vader kunnen hebben. Om die reden heeft de GI aanleiding gezien om het verzoek in te dienen. De begeleiding, die nog noodzakelijk is voor het halen en brengen van de kinderen kan bij wijze van spreken morgen weer starten. Indien er (weer) enkele contactmomenten hebben plaatsgevonden zal er een evaluatie plaatsvinden.
3.10.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Hij wil zich niet laten testen als hij geen corona gerelateerde klachten heeft, ook niet door middel van een zelftest uit de supermarkt, gefinancierd door de moeder. Dit geldt ook voor zijn partner. Het is vervelend om een dergelijke test af te nemen en de moeder heeft altijd wat om de omgang tussen de vader en de kinderen tegen te houden.
De vader gelooft niet dat de moeder een risicopatiënt is. Als de moeder een risicopatiënt zou zijn geweest, dan had zij al eerder een oproep voor een vaccinatie via de huisarts gekregen.
De vader wil de kinderen graag weer zien.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265g lid één van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid kan een dergelijke beslissing worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden of indien bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.11.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder inmiddels al één keer is gevaccineerd en dat zij op 22 juni 2021 haar tweede vaccinatie zal krijgen.
Dit betekent dat de moeder vanaf 7 juli 2021, circa twee weken na deze beschikking, volledig tegen corona is beschermd, althans voor zover de vaccinatie hiertegen bescherming biedt. De moeder heeft daarbij eveneens verklaard dat zij de situatie vanaf dat moment voldoende veilig acht om de kinderen weer contact met de vader te laten hebben zonder dat hier een coronatest aan vooraf dient te gaan. Ten opzichte van de regeling van 30 juli 2020 is dit een gewijzigde omstandigheid. Dit betekent dat er nog slechts twee contactmomenten gepland staan waarbij in het geschil is of de vader zich voorafgaand aan deze momenten op corona dient te testen, of dat deze test alleen hoeft plaats te vinden indien hij corona gerelateerde klachten heeft.
Uit de stukken en hetgeen door de moeder naar voren is gebracht is gebleken dat zij kennelijk luchtwegproblemen heeft, waardoor zij een test bij de longarts zal moeten ondergaan en is gebleken dat zij met enige voorrang haar vaccinaties heeft gekregen.
Het hof ziet op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden aanleiding om een zorgregeling vast te leggen die rekening houdt met deze situatie. Het hof neemt daarbij in overweging dat weliswaar van belang is dat het contact tussen de vader en de kinderen zo snel mogelijk wordt hervat, hetgeen de moeder eveneens onderschrijft, maar dat het belang van de moeder om niet met corona besmet te raken zwaarder dient te wegen dan de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de vader, mede gelet op de relatief geringe belasting die een corona-zelftest in de korte periode dat dat nog nodig is, met zich brengt.
3.11.3.
Het hof zal op grond van het voorgaande de zorgregeling wijzigen en een zorgregeling vaststellen waarbij de kinderen iedere veertien dagen gedurende vier uur bij de vader thuis omgang met de vader hebben en waarbij het aan de GI wordt overgelaten om de zorgregeling, waar mogelijk, uit te breiden, met dien verstande dat de vader (en diens partner) tot 7 juli 2021 een corona-zelftest voorafgaand aan het contactmoment zullen verrichten en omgang alleen bij een negatieve test-uitslag doorgang vindt. Nu niet gebleken is van bezwaren tegen de regeling over de belcontacten en het niet-maken van opnames, zal het hof overnemen hetgeen daarover in de bestreden beschikking is opgenomen.
3.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 februari 2021, waarbij de rechtbank de beschikking van 30 juli 2020 heeft gewijzigd;
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijzigt de bij beschikking van 30 juli 2020 vastgestelde zorgregeling en stelt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
  • De vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben iedere veertien dagen gedurende vier uur bij de vader thuis contact met elkaar waarbij het aan de GI wordt overgelaten om deze regeling waar mogelijk uit te breiden, met dien verstande dat de vader (en diens partner) tot
  • De vader heeft elke week twee keer onbegeleid belcontact met de minderjarigen elk voor de duur van 30 minuten mits er die week geen bezoekcontact plaatsvindt;
waarbij geldt dat de ouders geen opnames maken van de bezoek/belcontacten tussen de ouders en de kinderen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en E.H. Schijven- Bours en is op 24 juni 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.