In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, heeft de vader in hoger beroep verzocht om gezamenlijk gezag over zijn kind, [minderjarige 1], geboren in 2014. De vader was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2020, waarin zijn verzoek tot gezamenlijk gezag was afgewezen. De moeder had het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en de vader had [minderjarige 1] erkend. De zaak werd verder bemoeilijkt door een gebrek aan samenwerking tussen de ouders en de Gecertificeerde Instelling (GI). De vader had eerder de omgang met [minderjarige 1] stopgezet en er waren zorgen over zijn verantwoordelijkheidsgevoel en communicatie met de moeder en de GI. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2021 werd duidelijk dat de vader niet in staat was om op een volwassen en verantwoordelijke manier te handelen in het belang van [minderjarige 1]. Het hof oordeelde dat de vader hulp moest zoeken om zijn gevoelens te verwerken en beter te leren communiceren met de moeder. Gezien de aanhoudende conflicten en de onwil van de vader om samen te werken, oordeelde het hof dat gezamenlijke uitoefening van het gezag niet in het belang van [minderjarige 1] was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af.