ECLI:NL:GHSHE:2021:1967

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
200.284.011_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na erkenning door de vader

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader, wonende in België, heeft verzocht om mede belast te worden met het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2007. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, wat de vader niet kon accepteren. De moeder, die het gezag over het kind uitoefent, verzet zich tegen het verzoek van de vader en stelt dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2021 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden geen actieve rol heeft gespeeld in het leven van het kind en dat er een risico bestaat dat gezamenlijk gezag kan leiden tot spanningen die schadelijk zijn voor het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De vader heeft in het verleden geen zorg voor het kind gehad en er zijn zorgen over zijn vermogen om constructief te communiceren met de moeder. Het hof concludeert dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 juni 2021
Zaaknummer: 200.284.011/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/329826 / FA RK 17-2166
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] België,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Krijger,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M. Czarnota.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 september 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het afwijzen van het verzoek van de vader met betrekking tot het gezag en bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader naast de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2020, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de vader in de kosten voor dit geding, kosten van de advocaat daarbij inbegrepen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Krijger;
-de moeder, bijgestaan door mr. Czarnota;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 juni 2020;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen op 20 oktober 2020;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 2 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] op 5 februari 2018 naar Belgisch recht en met toestemming van de moeder erkend.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader hem mede te belasten met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met de bestreden beschikking gedeeltelijk niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader heeft altijd zijn verantwoordelijkheid willen nemen als zijn vaderschap in rechte zou worden vastgesteld. Het gaat niet om de vraag wat zijn gezag toevoegt, maar om het klemcriterium. Dat [minderjarige] klem komt te zitten indien de vader ook met het gezag over [minderjarige] wordt belast, blijkt nergens uit. Niet valt in te zien dat gezamenlijk gezag de veiligheid en/of rust van [minderjarige] zou bedreigen, te meer omdat het omgangs- en communicatietraject dat ook niet doet. Uit niets blijkt van spanningen bij [minderjarige] . Er zijn geen aanwijzingen dat de uitoefening van het gezamenlijk gezag zou misgaan. Dat de moeder hier bang voor is, is onvoldoende om de vader niet ook met het gezag te belasten. Periodes met en zonder communicatie tussen partijen hebben elkaar afgewisseld. De communicatie die nu plaatsvindt, verloopt goed. Partijen zijn wel degelijk in staat tot overleg over zaken die [minderjarige] betreffen. De raad kan dit niet beoordelen aangezien er nooit een raadsonderzoek heeft plaatsgevonden. Het dossier bevat hierover ook geen betrouwbare informatie. De bemoeienissen van Juzt en de bijzondere curator waren niet gericht op het gezag. Eventuele handelingsverlegenheid van partijen betekent nog niet dat zij niet in staat zijn samen gezagsbeslissingen te nemen. De vader zal zijn toestemming verlenen indien daarom wordt verzocht. Meegewogen moet worden dat de vader het gezag niet heeft en de moeder hem niet altijd informeert over zaken die [minderjarige] betreffen. De vader informeert meestal rechtstreeks bij [minderjarige] hoe het met hem gaat. Af en toe hebben zij via Whatsapp of beeldbellen contact met elkaar. De vader heeft onlangs voor de eerste keer onbegeleide omgang met [minderjarige] gehad. Het is geen voorwaarde dat zijn vriendin hierbij aanwezig is. De vader laat geen probleemgedrag meer zien.
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Uit niets blijkt dat het mede belasten van de vader met het gezag in het belang van [minderjarige] is. Bij [minderjarige] is sprake van kindeigen problematiek waardoor hij behoefte heeft aan rust, structuur en duidelijkheid. In het belang van [minderjarige] moeten beslissingen tijdig worden genomen zonder dat hier spanningen mee gepaard gaan. De vader heeft nooit de zorg voor [minderjarige] gehad. Hierdoor kan hij niet inschatten wat [minderjarige] nodig heeft en is hij niet in staat beslissingen over [minderjarige] te nemen. De moeder informeert de vader wel over belangrijke zaken betreffende [minderjarige] . De vader toont geen inzet om zijn band met [minderjarige] en de communicatie met de moeder te verbeteren. Partijen hebben heel soms contact met elkaar, maar zij zijn niet in staat om op een gelijkwaardige manier met elkaar te communiceren. De gesprekken met de vader lopen steeds op hetzelfde uit. Er worden dingen afgesproken, de vader geeft aan dat hij het begrijpt en later blijkt dit toch niet het geval. Over eenvoudige zaken communiceren lukt wel, maar niet over belangrijke zaken, zoals het aanvragen van andere hulpverlening. De vader begrijpt het dan niet. Op dit moment zijn er geen spanningen, maar die kunnen wel ontstaan en dat is niet in het belang van [minderjarige] . Zodra er conflicten tussen partijen zijn, haakt de vader af en dat kan niet in geval van gezamenlijk gezag. Het traject in het kader van het Uniform Hulpaanbod loopt nog. De moeder vindt omgang tussen de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] . Wel is aan de omgang een aantal voorwaarden verbonden: de vriendin van de vader moet bij de omgang aanwezig zijn, als de vader gedronken heeft rijdt zijn vriendin en de vader mag niet dronken zijn in het bijzijn van [minderjarige] . Gezamenlijk gezag is nu nog een brug te ver. Bij de moeder ontbreekt het nog aan vertrouwen in de vader. Eerst moet het contact tussen [minderjarige] en de vader worden opgebouwd, daarna moet aan de onderlinge communicatie tussen partijen worden gewerkt en dan aan het wederzijds vertrouwen.
3.7.
De raad brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
Tussen de vader en [minderjarige] heeft een lange periode geen contact plaatsgevonden waardoor het voor de vader moeilijk is om invulling te geven aan zijn gezag. Het is positief dat het hulpverleningstraject is opgestart en aanslaat. Indien de vader nu al mede met het gezag wordt belast, bestaat het risico dat het huidige prille contact tussen de vader en [minderjarige] in het gedrang komt, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Voor [minderjarige] is het van belang dat het contact tussen de vader en [minderjarige] in stand blijft en bestendigt. Van daaruit kunnen partijen in de toekomst het gezamenlijk gezag zelf regelen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek van de vader met betrekking tot het gezag.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat afwijzing van het verzoek om de vader naast de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
De moeder heeft altijd alleen de zorg en verantwoordelijkheid voor [minderjarige] gedragen. Vanaf de geboorte van [minderjarige] op [geboortedatum] 2007 tot februari 2018, derhalve bijna elf jaar, is de vader op geen enkele wijze in beeld geweest. Hij heeft in die periode niet zichtbaar interesse in [minderjarige] getoond en niets gedaan met de informatie die hij van de moeder over [minderjarige] ontving. De vader stelt zich (nog) altijd erg passief op. Hij informeert niet bij de moeder naar [minderjarige] , maar rechtstreeks bij [minderjarige] . [minderjarige] is echter nog jong en het ligt op de weg van ouders informatie over hun kind met elkaar uit te wisselen. Bovendien geeft de vader ook zelf aan dat [minderjarige] niet spraakzaam is en hij niet veel informatie terug ontvangt. Bij [minderjarige] is sprake van forse en complexe kindeigen problematiek. Doordat de vader nooit betrokken is geweest in het leven van [minderjarige] , weet de vader onvoldoende wat [minderjarige] nodig heeft. Het is onduidelijk of de vader dit in voldoende mate kan begrijpen.
Het hulpverleningstraject is recent opgestart en loopt nog. In dit kader wordt gewerkt aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] , in eerste instantie door middel van een aantal door Juzt begeleide omgangsmomenten. Onlangs heeft er een eerste onbegeleid omgangsmoment plaatsgevonden, waarbij de vriendin van de vader aanwezig was. Met de raad is het hof van oordeel dat het voor [minderjarige] van belang is dat wordt gewerkt aan verder contactherstel tussen hem en de vader zodat dit contact bestendigt. De moeder heeft onweersproken naar voren gebracht dat de vader niet altijd alles lijkt te begrijpen en dat de vader in conflictsituaties niet in staat is om op een constructieve wijze te communiceren. Duidelijk is dat partijen ieder een andere visie hebben over het al dan niet bestaan van aanvullende voorwaarden met betrekking tot de omgang. Het voorgaande brengt het risico mee dat de communicatie die tussen partijen dient plaats te vinden in het kader van de gezamenlijke gezagsuitoefening dusdanige spanningen met zich brengt dat daardoor ook het prille contact tussen de vader en [minderjarige] volledig spaak loopt, waardoor het belang van [minderjarige] wordt geschaad. Doordat de vader nooit betrokken is bij gezagsbeslissingen heeft zich een dergelijke situatie met dusdanige spanningen nog niet voor kunnen doen, maar het hof acht het risico daarop te groot en daarmee gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] .
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.10.
Gelet op de aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en K.A. Boshouwers en is op 24 juni 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.