In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader, wonende in België, heeft verzocht om mede belast te worden met het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2007. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, wat de vader niet kon accepteren. De moeder, die het gezag over het kind uitoefent, verzet zich tegen het verzoek van de vader en stelt dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2021 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden geen actieve rol heeft gespeeld in het leven van het kind en dat er een risico bestaat dat gezamenlijk gezag kan leiden tot spanningen die schadelijk zijn voor het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De vader heeft in het verleden geen zorg voor het kind gehad en er zijn zorgen over zijn vermogen om constructief te communiceren met de moeder. Het hof concludeert dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is en heeft de proceskosten gecompenseerd.