ECLI:NL:GHSHE:2021:194

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.281.677_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv betreffende inzage in financiële administratie van Vereniging van Eigenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een incident dat door de appellant, een lid van de Vereniging van Eigenaren (VvE), was ingediend. De appellant vorderde inzage in de gehele financiële administratie van de VvE, gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), artikel 22 Rv en artikel 3:15j van het Burgerlijk Wetboek (BW). De appellant stelde dat hij rechtmatig belang had bij deze inzage, omdat hij als VvE-lid inzicht wilde krijgen in de kosten en de financiële verantwoording van de VvE. De VvE had in eerste aanleg gevorderd dat de appellant zou worden veroordeeld tot betaling van achterstallige VvE-bijdragen, en de appellant was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter.

Het hof overwoog dat de appellant zijn rechtmatig belang bij de gevraagde inzage onvoldoende had onderbouwd. De enkele verwijzing naar andere procedures van andere VvE-leden werd als onvoldoende beschouwd. Het hof concludeerde dat de vordering tot afgifte van de financiële administratie te algemeen was en dat de appellant niet had aangegeven welke specifieke stukken hij wenste in te zien. Bovendien werd opgemerkt dat de vordering niet voldeed aan de eisen van artikel 843a Rv, dat vereist dat de gevraagde stukken voldoende bepaald zijn.

Uiteindelijk wees het hof de incidentele vordering van de appellant af en hield de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de VvE, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.281.677/01
arrest van 26 januari 2021
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv jo 22 Rv jo 3:15j BW in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. S. van Buuren te 's-Gravendeel,
tegen
Vereniging van Eigenaren van de appartementen in de serviceflat " [Serviceflat] ",
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.W. Dieleman te Middelburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 juli 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 8 april 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – de VvE – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4963541 / 16-2127)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met een productie, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv jo 22 Rv jo 3:15j BW, tevens houdende (voorwaardelijke) eisvermeerdering van [appellant] ;
  • de antwoordmemorie in het incident van de VvE.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De VvE heeft in eerste aanleg gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van:
- € 4.785,00 aan achterstallige VvE-bijdragen over de periode tot en met februari 2016 inclusief wettelijke rente en te vermeerderen met € 404,- per maand vanaf 1 maart 2016 met de wettelijke rente ;
- alsmede de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Bij tussenvonnis van 15 maart 2017 van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (met hetzelfde zaak-/rolnummer als het bestreden vonnis) heeft de kantonrechter geoordeeld dat het beroep van [appellant] op de nietigheid van het besluit van 3 december 2014 tot verhoging van de ledenbijdrage voor 2015 gegrond is. De kantonrechter heeft de VvE gelast de relevante individuele verbruiksfacturen van [bedrijf] voor het appartement van [appellant] in het geding te brengen. De VvE is verder in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de subsidiaire grondslag (ongerechtvaardigde verrijking) en in te gaan op het verweer van [appellant] als onder 6.3 in dat vonnis is overwogen. Tevens diende de VvE een nieuw overzicht in het geding te brengen van de betalingen van [appellant] .
De kantonrechter heeft hoger beroep opengesteld omdat de nietigheid van genoemd besluit grote gevolgen kan hebben voor de VvE en haar leden.
3.3.
Nadat de VvE van het genoemde vonnis van 15 maart 2017 in hoger beroep is gekomen, heeft dit hof bij arrest van 5 maart 2019 (zaaknummer 200.218.818/01) dit vonnis bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de kantonrechter om de zaak verder af te handelen.
3.4.
Deze afhandeling heeft plaatsgevonden in het bestreden vonnis. De kantonrechter heeft – kort gezegd - [appellant] op grond van ongerechtvaardigde verrijking (de subsidiaire grondslag) veroordeeld om aan de VvE te betalen een bedrag van € 13.807,64 aan hoofdsom en € 500,34 aan incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen en heeft tevens een incident opgeworpen. In dit incident vordert [appellant] de VvE te veroordelen tot afgifte van de gehele financiële administratie in digitale vorm ex artikel 843a Rv, jo artikel 22 Rv, jo artikel 3:15j BW, aldus de complete boekhouding in digitale vorm, waarop alle mutaties van de VvE zichtbaar zijn, inclusief jaarstukken en balansen, inclusief onderliggende bankafschriften van 1-1-2010 tot op heden. Aanvullend vordert [appellant] in digitale vorm de bank-, giro- en kasboeken, de debiteurenadministratie, crediteurenadministratie in CSV-formaat. Voor de bank- en giroboeken geldt tot ten minste de velden, boekdatum, bedrag, debiteur- of crediteurnummer, debiteur- of crediteurnaam, dagboek van tegenrekening, tegenrekeningnummer en de omschrijving, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de VvE weigert althans nalaat aan de in het incident uitgesproken veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,- met veroordeling van de VvE in de kosten van het incident.
3.6.
[appellant] legt aan de vordering in het incident het volgende ten grondslag. In eerste instantie verwijst hij naar andere procedures van andere VvE-leden van dezelfde serviceflat waarbij volgens [appellant] eveneens afgifte is verzocht van de gehele financiële administratie van de VvE, maar ook van de Vereniging tot verlening van Diensten aan de bewoners van de serviceflat “ [Serviceflat] ” (hierna: de VvD). Hij stelt dat de belangen van de andere VvE-leden parallel lopen met die van hem omdat de besluiten samenhangen met elkaar, alsook dat duidelijk wordt hoe het zit met de bijdragen en de overheveling van de VvD naar de VvE.
[appellant] stelt dat door de VvE niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre de door de VvE genoemde kosten worden gemaakt ten behoeve van de diensten. [appellant] kan met de door hem gevraagde stukken inzichtelijk krijgen hoe de verdeling van de kosten daadwerkelijk is opgebouwd, temeer nu de VvE hiertoe uit eigen bewegen niet overgaat.
Hij stelt verder dat hij als VvE-lid een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de volledige administratie van de VvE. Van een rechtsverhouding tussen partijen is eveneens sprake, alleen al omdat hij VvE-lid is.
3.7.
De VvE heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd dat de incidentele vordering moet worden afgewezen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
3.8.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] baseert zijn incidentele vordering op artikel 843a Rv, op artikel 22 Rv en op artikel 3:15j BW.
Artikel 843a Rv
3.9.
Voor zover [appellant] de incidentele vordering baseert op artikel 843a Rv stelt het hof het volgende voorop.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een "fishing expedition" te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.10.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn rechtmatig belang bij afgifte van de gehele financiële administratie van de VvE van de afgelopen tien jaar met alle daarbij onderliggende stukken onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele verwijzing naar andere procedures van andere VvE-leden is hiertoe onvoldoende. Daar komt bij dat één van deze procedures ook op een ander geschil (schadestaatprocedure) betrekking heeft dan het onderhavige geschil (vordering van achterstallige VvE-bijdragen, althans een vordering tot schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking). In de andere procedure wordt verwezen naar de stukken genoemd in de inleidende dagvaarding waarvan inzage wordt verzocht. Het is het hof niet duidelijk welke stukken dit zijn.
Verder is het hof van oordeel dat [appellant] de vordering tot afgifte van de financiële administratie te algemeen heeft gesteld nu zij in eerste aanleg is veroordeeld tot betaling van bedragen die betrekking hebben op een periode van november 2015 tot en met 2019 (en dus niet vanaf 2010 tot heden) en deze bedragen zien op concrete kostenposten. In het licht daarvan lag het op de weg van [appellant] om aan te geven van welke posten hij inzage c.q afgifte wenste te hebben.
Het hof is tevens van oordeel dat de door [appellant] gevorderde bescheiden niet als bepaald in de zin van artikel 843alid 1 Rv kunnen worden beschouwd.
Artikel 3:15 j BW
3.11.
Om dezelfde reden als hiervoor vermeld kan niet worden gezegd dat [appellant] een voldoende belang heeft bij openlegging van de tot de administratie behorende boeken, bescheiden en gegevensdragers op grond van artikel 3:15j BW. De vordering kan daarom ook op deze grondslag niet worden toegewezen.
Artikel 22 Rv
3.12.
Voor zover [appellant] de incidentele vordering baseert op artikel 22 Rv, overweegt het hof als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 22 Rv kan de rechter - in elke stand van de procedure - partijen, dan wel één van hen, bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde bescheiden over te leggen. Of de rechter van die bevoegdheid gebruik maakt is overgelaten aan zijn procesbeleid. Anders dan [appellant] kennelijk meent, komt hem op grond van dat artikel geen vorderingsrecht toe. Op dit moment ziet het hof geen aanleiding om van bedoelde bevoegdheid gebruik te maken.
Reeds op grond van het vorenstaande treft de onderhavige grondslag geen doel.
Slotsom
3.13.
De slotsom is dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten in het incident zal het hof aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.14.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van de VvE. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 9 maart 2021 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 januari 2021.
griffier rolraadsheer