In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een incident dat door de appellant, een lid van de Vereniging van Eigenaren (VvE), was ingediend. De appellant vorderde inzage in de gehele financiële administratie van de VvE, gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), artikel 22 Rv en artikel 3:15j van het Burgerlijk Wetboek (BW). De appellant stelde dat hij rechtmatig belang had bij deze inzage, omdat hij als VvE-lid inzicht wilde krijgen in de kosten en de financiële verantwoording van de VvE. De VvE had in eerste aanleg gevorderd dat de appellant zou worden veroordeeld tot betaling van achterstallige VvE-bijdragen, en de appellant was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter.
Het hof overwoog dat de appellant zijn rechtmatig belang bij de gevraagde inzage onvoldoende had onderbouwd. De enkele verwijzing naar andere procedures van andere VvE-leden werd als onvoldoende beschouwd. Het hof concludeerde dat de vordering tot afgifte van de financiële administratie te algemeen was en dat de appellant niet had aangegeven welke specifieke stukken hij wenste in te zien. Bovendien werd opgemerkt dat de vordering niet voldeed aan de eisen van artikel 843a Rv, dat vereist dat de gevraagde stukken voldoende bepaald zijn.
Uiteindelijk wees het hof de incidentele vordering van de appellant af en hield de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de VvE, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.