ECLI:NL:GHSHE:2021:1939

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
200.287.995_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake contactverbod na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door een vrouw tegen een man, na de beëindiging van hun affectieve relatie. De vrouw had in eerste aanleg een contactverbod gevorderd, omdat zij zich onveilig voelde door het gedrag van de man, die haar volgens haar herhaaldelijk lastigviel. De voorzieningenrechter had het contactverbod opgelegd, maar de man ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg in overweging genomen, waaronder de aangifte van mishandeling door de vrouw en de communicatie tussen partijen via WhatsApp. Het hof oordeelt dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de man de afspraken die tijdens de mondelinge behandeling zijn gemaakt, heeft geschonden op een wijze die het opleggen van een contactverbod rechtvaardigde. Het hof vernietigt daarom het bestreden vonnis en wijst de vorderingen van de vrouw af. Het hof benadrukt dat dit geen vrijbrief is voor de man om opnieuw contact met de vrouw te zoeken, maar dat de omstandigheden niet voldoende ernstig waren om een contactverbod op te leggen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.287.995/01
arrest van 22 juni 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. I.P. Sigmond te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. G.J.E. Schoofs te Beek,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 december 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 december 2020, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in kort geding gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/280651 / KG 20-303)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord met zeven producties
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de voorzieningenrechter heeft vastgesteld in het bestreden vonnis onder 2. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
3.2.
De vrouw heeft de relatie in april 2020 verbroken. Op 22 april 2020 heeft de vrouw aangifte tegen de man gedaan van mishandeling. Er is daarna nog contact tussen partijen geweest via Whatsapp.
3.3.
Bij brief van 29 juni 2020 heeft de advocaat van de vrouw aan de man onder meer meegedeeld:
‘Ondanks de verzoeken van cliënte, blijft u haar stelselmatig lastigvallen door haar te bellen, berichten te sturen, bij haar door de straten te rijden en bij haar voor de deur te verschijnen. (…) Namens cliënte, verzoek en voor zover nodig sommeer ik u om uw onrechtmatig handelen/belaging per direct te staken en gestaakt te houden.’

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure vordert de vrouw:
Primair:
Om gedaagde, onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te verbieden:
I. Zich op te houden binnen een beperkt gebied c.q. straal van 500 meter rondom de woning van [geïntimeerde] gelegen aan het adres ( [postcode] ) [plaats] aan het adres [adres] en de daar omliggende straten, te weten het gebied dat begrensd wordt door de [straat] , de [straat 2] , de [straat 3] en de [straat 4] , zoals aangegeven op het door eiseres overgelegde stratenplan, zulks met een machtiging op de vrouw, om gedaagde te doen verwijderen met behulp van de sterke arm bij overtreding van dit verbod;
II. Op welke wijze dan ook (telefonisch, via sms, whatsapp, e-mail, internet, per brief, in persoon, of welke ander middel dan ook etc,....) contact te zoeken/op te nemen met [geïntimeerde] , gedurende een periode van vijf jaren;
III. Aan [appellant] een dwangsom op te leggen van 1.000,00 euro voor iedere keer dat hij één van de/beide onder zowel punt I alsook onder punt II genoemde verboden overtreedt, welke dwangsom voor alsdan wordt verbeurd, zulks tot een maximum van € 50.000,--, danwel een door U in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair:
IV. Een door U, E.A. Voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening;
Primair en subsidiair:
V. Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten. Indien gedaagde niet, binnen veertien na daartoe in gebreke te zijn gesteld, voldoet aan de veroordeling, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.3.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op
25 augustus 2020. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal luidt onder meer:
‘Partijen verklaren in het kader van dit kort geding te zijn overeengekomen als volgt:
1. [appellant] komt niet meer in de [adres] te [plaats] .
2. [appellant] benadert [geïntimeerde] op geen enkele wijze, direct of indirect.
3. Mr. Schoofs zal de rechtbank op 14 december 2020 berichten of [appellant] zich aan het hiervoor vermelde heeft gehouden. Indien dat het geval is zal de zaak worden ingetrokken, indien dat niet het geval is zal de zaak worden voortgezet.’
4.4.
De vrouw heeft de voorzieningenrechter vervolgens op 28 september 2020 en op
23 oktober 2020 meegedeeld, kort gezegd, dat de man de in 4.3 onder 1 en 2 vermelde afspraken heeft geschonden en zij heeft gevraagd het gevorderde straat- en contactverbod alsnog op te leggen.
4.5.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter alleen het contactverbod opgelegd. De man is verboden gedurende zes maanden na betekening van het vonnis telefonisch, via sms, e-mail, internet, per brief, in persoon, of met welk ander middel dan behoudens via zijn advocaat, contact op te nemen met de vrouw, op straffe van verbeurte van een dwangsom € 50,00 voor iedere keer dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 20.000,00. De man is daarnaast veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
De man heeft in hoger beroep een grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd.
Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de vrouw.
Kern van het geschil
5.2.
De vrouw stelt dat partijen een relatie hebben gehad, waarin de man de vrouw herhaaldelijk heeft mishandeld, voor het laatst op 18 april 2020. Deze mishandeling was voor de vrouw aanleiding om de relatie definitief te verbreken. Volgens de vrouw legt de man zich daar echter niet bij neer en valt hij haar op diverse manieren lastig.
5.3.
De man ontkent dat hij de vrouw heeft mishandeld. Verder is hij van mening dat het aantal berichten dat hij de vrouw na het verbreken van de relatie heeft gestuurd, beperkt is en dat de berichten deels een zakelijke inhoud hebben. Van onrechtmatigheid is volgens hem geen sprake. Op 3 juli 2020 heeft de man voor het laatst een appje aan de vrouw gezonden, aldus de man. De man ontkent na de mondelinge behandeling op 25 augustus 2020 bij de vrouw in de straat te zijn geweest of haar post te hebben gestuurd.
5.4.
De voorzieningenrechter heeft het opgelegde contactverbod erop gegrond, zakelijk weergegeven, dat de man in de periode van 6 mei 2020 tot en met 3 juli 2020 ongeveer twintig Whatsapp-berichtjes aan de vrouw heeft gezonden, terwijl hij wist dat dit ongewenst was. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat de man wist dat de vrouw hem van mishandeling beschuldigde.
Spoedeisend belang
5.5.
De man heeft weersproken dat de vrouw een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft, omdat er volgens hem geen reële dreiging was.
5.6.
Het hof verwerpt dit verweer. Volgens de vrouw heeft de man haar mishandeld en daarna voortdurend lastig gevallen, waardoor zij zich onveilig voelt. Zij stelt dat de afspraken die partijen op de mondelinge behandeling hebben gemaakt, de man niet hebben weerhouden om opnieuw contact met haar te zoeken. Met haar vorderingen heeft zij willen bewerkstelligen dat de man haar met rust laat. Daarbij heeft zij een voldoende spoedeisend belang, daargelaten of de vorderingen toewijsbaar zijn. In hoger beroep is dat spoedeisende belang niet komen te ontvallen.
Maatstaf
5.7.
Het gaat in dit hoger beroep alleen nog om het contactverbod. Het hof stelt voorop dat het niet zonder meer onrechtmatig is dat de man na het verbreken van de relatie contact heeft gezocht met de vrouw, ook al vond zij dit ongewenst. Alle omstandigheden zijn daarbij van betekenis, zoals de wijze waarop contact is gezocht, de regelmaat daarvan, wat met het contact werd beoogd en hoe ernstig de inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer was.
Verder is een afweging vereist tussen enerzijds het recht van de vrouw op het eerbiedigen van haar persoonlijke levenssfeer en anderzijds het recht van de man om vrij zijn mening te kunnen uiten.
5.8.
Voor het treffen van de ordemaatregel van het contactverbod kan plaats zijn, indien de man tegen de wil van de vrouw contact met haar heeft gezocht en/of dreigt te (blijven) zoeken op een wijze die zij in de gegeven omstandigheden, gelet op de wederzijdse rechten en belangen, niet of niet langer behoeft te dulden. Het karakter van een contactverbod brengt mee dat het opleggen van een dergelijk verbod moet zijn gegrond op feiten die in voldoende mate aannemelijk zijn en voldoende ernstig van aard zijn. Het verbod moet niet verder strekken dan noodzakelijk is voor het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en evenredig zijn aan de ernst van het verweten en aannemelijk geworden gedrag.
5.9.
Het hof stelt vast dat wat betreft het contact dat de man vóór het dagvaarden in kort geding met de vrouw heeft gezocht, in wezen alleen vast staat dan dat de man (ongeveer) 34 Whatsapp-berichtjes aan de vrouw heeft gezonden. Deze berichtjes komen erop neer dat de man de vrouw meedeelt dat hij nog van haar houdt en haar terug wil. Uit de antwoorden van de vrouw moest het voor de man duidelijk zijn dat zij niet van deze berichten was gediend, mede omdat zij stelde ernstig door de man te zijn mishandeld. Het laatste bericht was van
3 juli 2020, kort na de sommatie door de advocaat van de vrouw van 29 juni 2020. Dat de man de vrouw op andere wijze heeft benaderd of lastig gevallen, blijkt niet uit de overgelegde documenten. Het hof kan niet alleen op grond van de stellingen van de vrouw ervan uitgaan dat de man dit heeft gedaan. Het hof acht verder van belang dat er geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit blijkt dat de vrouw reden heeft om te vrezen dat de man haar zal mishandelen, nu partijen niet meer bij elkaar wonen.
5.10.
Bij de mondelinge behandeling door de voorzieningenrechter hebben partijen afspraken gemaakt. De man heeft toegezegd dat hij niet meer in de straat komt waar de vrouw woont en haar niet benadert. Het hof is van oordeel dat als de man zich hieraan heeft gehouden, te weinig is aangevoerd voor het oordeel dat desondanks het opleggen van een contactverbod nog was gerechtvaardigd. Als de man zich niet strikt aan de afspraken heeft gehouden, moet worden nagegaan of dat het alsnog opleggen van een contactverbod rechtvaardigde.
5.11.
De vrouw heeft gesteld dat de man na de mondelinge behandeling op twee momenten de afspraken heeft geschonden. Volgens de vrouw heeft de man op 14 september 2020 een envelop in haar brievenbus gedaan, met daarin een foto van partijen en de tekst ‘ik mis je’. Op 18 oktober 2020 is de man volgens de vrouw ongevraagd bij haar aan de deur geweest om spullen te brengen, die niet van haar waren. De man heeft dit alles ontkend.
5.12.
De vrouw heeft een foto overgelegd van de envelop met de foto die de man volgens haar op 14 september 2020 in haar brievenbus heeft gedaan. Wanneer de foto is genomen, blijkt echter niet. Evenmin zijn er bewijsstukken of concrete aanwijzingen waaruit met voldoende zekerheid kan worden opgemaakt dat de envelop met de foto afkomstig zijn van de man en dat hij die bij de vrouw in de bus heeft gedaan. Het is overigens merkwaardig dat de envelop een postzegel met poststempel heeft, als de man de envelop bij de vrouw in de bus heeft gedaan. In zoverre is niet voldoende aannemelijk geworden dat de man zich niet aan de afspraken heeft gehouden.
5.13.
De vrouw heeft in eerste aanleg foto’s overgelegd, met een verklaring van een buurvrouw, waaruit moet blijken dat de man op 18 oktober 2020 bij de vrouw aan de deur is geweest. De foto’s zijn echter vaag. De verklaring van de buurvrouw wijst er wel op dat de man in de straat is geweest, waar de vrouw woont.
5.14.
Indien moet worden aangenomen dat de man op 18 oktober 2020 in de straat is geweest waar de vrouw woont, is dit enkele feit naar het oordeel van het hof niet een voldoende ernstige schending van de afspraken om alsnog een contactverbod op te leggen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat de man toen heeft geprobeerd om in contact met de vrouw te komen en evenmin is gebleken dat de vrouw zelf heeft waargenomen dat de man er was.
5.15.
Gelet op een en ander is in dit kort geding niet in voldoende mate aannemelijk geworden dat de man de afspraken heeft geschonden die bij de mondelinge behandeling op 25 augustus 2020 zijn gemaakt, op een wijze die het alsnog opleggen van een contactverbod rechtvaardigde. Het contactverbod had daarom naar het oordeel van het hof niet behoren te worden opgelegd. In zoverre slaagt de grief.
5.16.
Ten overvloede voegt het hof hieraan toe dat dit geen vrijbrief voor de man is om opnieuw contact met de vrouw te zoeken, als zij dit niet wenst. Doet hij dit wel, dan kan er een moment komen dat het opleggen van een contactverbod wél is gerechtvaardigd.
5.17.
Uit het voorgaande volgt dat de grief ook doel treft, voor zover die betrekking heeft op de proceskostenveroordeling die de voorzieningenrechter heeft uitgesproken.
5.18.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken, omdat dit niet kan leiden tot een andere beslissing.
5.19.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en de vorderingen van de vrouw ook moeten worden afgewezen, voor zover deze betrekking hebben op het contactverbod. Omwille van de eenvoud zal het hof het vonnis in zijn geheel vernietigen.
5.20.
Het hof ziet aanleiding om te bepalen dat partijen hun eigen proceskosten moeten dragen, omdat zij een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en dit geschil daaruit voortvloeit.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
vernietigt het bestreden vonnis;
en, opnieuw rechtdoende,
6.2.
wijst de vorderingen van de vrouw alsnog af;
6.3.
compenseert de proceskosten van beide instanties tussen partijen in die zin dat zij hun eigen kosten dragen;
6.4.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, P.W.A. van Geloven en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 juni 2021.
griffier rolraadsheer