ECLI:NL:GHSHE:2021:1937

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
200.280.471 01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst en bewijslevering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een huurovereenkomst en de vraag of de besloten vennootschap [de vennootschap 1] de huurovereenkomst heeft overgenomen van de hoofdhuurder, [eigenaresse]. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 23 februari 2021 aan appellanten opgedragen bewijs te leveren dat vóór 21 juli 2017 de huurovereenkomst is overgenomen. Appellanten hebben in hun akten van 9 maart en 6 april 2021 geen getuigen gehoord en hebben een uittreksel uit de Kamer van Koophandel overgelegd ter ondersteuning van hun stelling. Het hof oordeelt echter dat de overname van de huurovereenkomst niet automatisch plaatsvindt bij de oprichting van een B.V. en dat er geen bewijs is geleverd dat de hoofdhuurder op dat moment niet meer bevoegd was om de huurovereenkomst op te zeggen. Het hof concludeert dat de huurovereenkomst tussen [geintimeerde] en [eigenaresse] is blijven bestaan tot de opzegging op 21 juli 2017. Appellanten hebben niet aangetoond dat zij de huur aan de juiste partij hebben betaald, wat leidt tot de conclusie dat de grieven falen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.280.471/01
arrest van 22 juni 2021
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
verder tezamen in enkelvoud aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.C. Breuls te Geleen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder tezamen in enkelvoud aan te duiden als [geintimeerde] ,
niet in rechte verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 februari 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 6989600 \ CV EXPL 18-3828 gewezen vonnis van 26 juni 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 23 februari 2021;
  • een akte uitlating zijdens [appellant] van 9 maart 2021;
  • een akte zijdens [appellant] van 6 april 2021 met één productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof aan [appellant] te bewijzen opgedragen dat vóór 21 juli 2017 de besloten vennootschap [de vennootschap 1] , [huurder] of enig ander (rechtspersoon) een tussen [geintimeerde] en [eigenaresse] bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte aan de [adres 2] te [plaats] heeft overgenomen door in die overeenkomst als huurder in de plaats te treden van [eigenaresse] .
6.2.
Bij akte van 9 maart 2021 heeft [appellant] afgezien van het horen van getuigen. Bij akte van 6 april 2021 heeft [appellant] een uittreksel, gedateerd op 6 augustus 2019, uit de registers van de Kamer van Koophandel in het geding gebracht dat betrekking heeft op de besloten vennootschap [de vennootschap 1] Ter toelichting daarop heeft [appellant] aangevoerd dat [eigenaresse] de eenmanszaak [de vennootschap 1] heeft gevoerd van 30 augustus 2013 tot en met 31 mei 2017. Op het moment waarop mevrouw [eigenaresse] de hoofdhuur heeft opgezegd voerde zij de eenmanszaak niet meer. Uit het nogmaals als productie overgelegde uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel blijkt volgens [appellant] dat per 16 mei 2017 de besloten vennootschap [de vennootschap 1] is opgericht en dat de heer [huurder] enig aandeelhouder van deze vennootschap was gedurende de periode van 16 mei 2017 tot 15 september 2019, de datum waarop hij is teruggetreden als bestuurder. Volgens [appellant] blijkt uit het vorenstaande dat de huurovereenkomst tussen de door mevrouw [eigenaresse] gevoerde eenmanszaak is overgegaan op de besloten vennootschap [de vennootschap 1] , met op dat moment de heer [huurder] als enig aandeelhouder en bestuurder.
6.3.
Het hof kan [appellant] hierin niet volgen. Wanneer [eigenaresse] een eenmanszaak voert en in dat verband een overeenkomst aangaat, is zij als natuurlijke persoon betrokken bij die overeenkomst. Wanneer zij vervolgens haar eenmanszaak inbrengt in een B.V., betekent dat niet dat deze B.V. in de bestaande huurovereenkomst automatisch in de plaats treedt van [eigenaresse] als hoofdhuurder. Dat de hoofdverhuurder heeft ingestemd met de vervanging van [eigenaresse] als hoofdhuurder door de besloten vennootschap [de vennootschap 1] , wat noodzakelijk is voor contractsoverneming door die B.V., blijkt niet uit het door [appellant] overgelegde uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel. Getuigen die dit zouden kunnen verklaren heeft [appellant] niet laten horen. [appellant] heeft dan ook geenszins aangetoond dat [eigenaresse] ten tijde van haar opzegging van de hoofdhuurovereenkomst geen hoofdhuurder meer was en dus niet bevoegd om die huurovereenkomst op te zeggen.
6.4.
Nu geen bewijs is geleverd van het feit dat de positie van [eigenaresse] als hoofdhuurder voor 21 juli 2017 was overgenomen door een andere natuurlijke of rechtspersoon, moet in rechte worden aangenomen dat de hoofdhuurovereenkomst tussen [geintimeerde] en [eigenaresse] is blijven bestaan tot het moment van opzegging door [eigenaresse] op 21 juli 2017, dat in rechte niet is gebleken dat zij op dat moment als hoofdhuurder was of werd vervangen door een andere persoon en dat dus [geintimeerde] op dat moment van rechtswege de verhuurder van het door [appellant] gehuurde is geworden. Dat en waarom het tegendeel niet volgt uit de op 22 juni 2017 door [appellant] en zijn verhuurder ondertekende akte onder het hoofd “Wijziging tenaamstelling op de getekende huurovereenkomst [adres 2] [plaats] ” (tussenarrest, r.o. 3.1 onder e.) heeft het hof al overwogen in r.o. 3.7 van het tussenarrest.
6.5.
Dat [appellant] nimmer huur heeft betaald aan [geintimeerde] is niet weersproken. Dat [appellant] de huur heeft betaald aan [huurder] bevrijdt hem niet van de verplichting om alsnog de huur te betalen aan [geintimeerde] , omdat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan [appellant] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat hij de aan [geintimeerde] verschuldigd geworden huur bevrijdend aan [huurder] kon betalen. De mededeling van 22 juni 2017 was immers niet afkomstig van [geintimeerde] en [appellant] heeft ook niet bij [geintimeerde] geverifieerd of die kon instemmen met [huurder] of een B.V. als nieuwe hoofdhuurder. Dat [appellant] de huur dan onverschuldigd aan [huurder] heeft betaald is inmiddels erkend in de naast deze zaak gevoerde vrijwaringsprocedure, waarin [huurder] is veroordeeld tot betaling aan [appellant] van al hetgeen [appellant] aan [geintimeerde] dient te betalen (zie tussenarrest, r.o. 3.2.3).
6.6.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] heeft in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geintimeerde] op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Cremers, P.W.A. van Geloven en P.S. Kamminga en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 juni 2021.
griffier rolraadsheer