In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een huurovereenkomst en de vraag of de besloten vennootschap [de vennootschap 1] de huurovereenkomst heeft overgenomen van de hoofdhuurder, [eigenaresse]. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 23 februari 2021 aan appellanten opgedragen bewijs te leveren dat vóór 21 juli 2017 de huurovereenkomst is overgenomen. Appellanten hebben in hun akten van 9 maart en 6 april 2021 geen getuigen gehoord en hebben een uittreksel uit de Kamer van Koophandel overgelegd ter ondersteuning van hun stelling. Het hof oordeelt echter dat de overname van de huurovereenkomst niet automatisch plaatsvindt bij de oprichting van een B.V. en dat er geen bewijs is geleverd dat de hoofdhuurder op dat moment niet meer bevoegd was om de huurovereenkomst op te zeggen. Het hof concludeert dat de huurovereenkomst tussen [geintimeerde] en [eigenaresse] is blijven bestaan tot de opzegging op 21 juli 2017. Appellanten hebben niet aangetoond dat zij de huur aan de juiste partij hebben betaald, wat leidt tot de conclusie dat de grieven falen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.