Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/355203 / KG ZA 20-61)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling;
- de door dochter ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij akte in het geding gebrachte producties;
- de door vader ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij akte in het geding gebrachte producties.
3.De beoordeling
- Op 5 augustus 2017 is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster was de echtgenote van vader en de moeder van dochter.
- Erflaatster heeft bij testament van 28 april 2009 over haar nalatenschap beschikt. In dit testament heeft zij vader en haar twee kinderen (waaronder dochter) gezamenlijk en voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd en met toepassing van de wettelijke verdeling alle goederen van haar nalatenschap toegedeeld aan de vader onder de verplichting om alle schulden van de nalatenschap voor zijn rekening te nemen. Aan de kinderen zijn niet-opeisbare vorderingen wegens overbedeling ten laste van vader toebedeeld.
- Bij verklaring van erfrecht van 26 september 2017 heeft dochter de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard.
- In het testament van erflaatster is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
II. EXECUTEURSBENOEMING
- Op 14 juni 2019 heeft de advocaat van dochter aan vader verzocht een boedelbeschrijving op te stellen.
- Bij brieven van 30 augustus 2019 en 11 september 2019 heeft de advocaat van vader aan dochter een door vader geconcipieerde boedelbeschrijving doen toekomen. Hierna heeft tussen partijen correspondentie plaatsgevonden, waarna vader op 22 november 2019 een bijgewerkte boedelbeschrijving heeft opgemaakt.
- Omdat volgens dochter de boedelbeschrijving onvolledig is en onjuistheden bevat en niet met bekwame spoed is opgesteld, is volgens dochter haar vordering ingevolge het testament opeisbaar. Tot zekerheid van deze vordering heeft zij op 29 januari 2020 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant verlof gevraagd om conservatoir beslag te leggen ten laste van vader op de onroerende zaak [adres] te [plaats] (die inmiddels was verkocht maar nog niet geleverd aan de kopers) en op de door vader bij de Rabobank gehouden spaarrekening. De voorzieningenrechter heeft het verlof verleend en de vordering van dochter met inbegrip van rente en kosten begroot op € 80.000,00.
- De beslagen zijn op 30 januari 2020 gelegd.
- Op de beslagen spaarrekening stond ten tijde van de beslaglegging een bedrag van € 133.000,00. De woning waarop beslag is gelegd, is op 6 februari 2020 aan de kopers geleverd. Het transport kon plaatsvinden omdat de kopers de koopovereenkomst hadden ingeschreven in het kadaster (‘Vormerkung’). De notaris heeft (een deel) van de overwaarde in depot gehouden. Dit betreft een bedrag van 6.700,00.
- De eis in de hoofdzaak is bij dagvaarding van 12 februari 2020 ingesteld bij de rechtbank Limburg, locatie Roermond. Dochter vordert in deze bodemzaak - voorzover hier relevant – om vader te veroordelen tot het overleggen van een deugdelijke boedelbeschrijving en te verklaren voor recht dat haar vordering uit overbedeling opeisbaar is en dat vader uit dien hoofde gehouden is aan dochter te betalen. Dochter vordert voorts betaling door vader van een voorschot van € 62.500,00 op haar erfdeel. In deze procedure heeft vader een conclusie van antwoord ingediend, waarbij hij een gewijzigde boedelbeschrijving heeft overgelegd.
- De broer van dochter heeft zich gevoegd in de hiervoor genoemde procedure en, tot zekerheid van zijn vordering op vader uit hoofde van het testament, conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de huidige woning van vader en op de door vader bij Rabobank gehouden spaarrekening.
- Ook afweging van de betrokken belangen leidt niet tot de conclusie dat het beslag moet worden opgeheven (rov. 4.9.).
- Vader heeft geen recht op vrijgave van het surplus op de beslagen bankrekening boven het bedrag waarop de vordering van dochter waarvoor beslag is gelegd, is begroot (rov. 4.10.)
vaderzijn verplichtingen op grond van het faillissement niet nakomt, betekent dit volgens vader dat het door hem
als executeurniet-nakomen van de verplichting tot het opstellen van een boedelbeschrijving, niet leidt tot opeisbaarheid van de vordering van dochter. Deze redenering gaat echter niet op. Dat erflaatster het bepaalde in artikel IV.2 onder d heeft willen beperken tot de verplichtingen van vader die niet voortvloeien uit zijn hoedanigheid van executeur is gesteld noch gebleken.