ECLI:NL:GHSHE:2021:1913

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
200.283.936/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mentorschap en ontslag als mentor van een persoon met beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw die als mentor was aangesteld voor haar zoon, [betrokkene], die beperkingen heeft. De rechtbank Oost-Brabant had op 10 juli 2020 besloten om de vrouw met ingang van 24 juli 2020 te ontslaan als mentor en [B.V.] B.V. aan te stellen als opvolgend mentor. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. In haar beroepschrift verzocht zij primair om vernietiging van de beschikking waarbij zij als mentor was ontslagen en subsidiair om benoeming van een andere mentor dan [B.V.] B.V. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 april 2021, waarbij de vrouw werd bijgestaan door haar advocaat, mr. N.M.A. Deckers, en [B.V.] B.V. werd vertegenwoordigd door mevrouw [medewerker] en mr. L.A.M. van den Eeden. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat er zorgen waren over de leefomstandigheden van [betrokkene] en dat er geen contact was tussen hem en zijn zus, [zus]. Veilig Thuis Zuidoost-Brabant had onderzoek gedaan naar de situatie en concludeerde dat er zorgen waren over de thuissituatie. Het hof heeft besloten om de zaak pro forma aan te houden en meer informatie te vragen van een arts verstandelijk gehandicapten (AVG-arts) voordat een definitieve beslissing kan worden genomen. Het hof verzoekt [B.V.] B.V. om uiterlijk op 1 oktober 2021 schriftelijk te informeren over de bevindingen van de AVG-arts en de voortgang van het contactherstel tussen [betrokkene] en zijn familie. De vrouw krijgt de gelegenheid om hierop te reageren voor 15 oktober 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 juni 2021
Zaaknummer: 200.283.936/01
Zaaknummers eerste aanleg: 8152888 TD VERZ 19-2134
8615700 TD VERZ 20-768
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.M.A. Deckers,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
  • [betrokkene] , de betrokkene en zoon van de vrouw, hierna te noemen: [betrokkene] ;
  • [B.V.] B.V. (opvolgend) mentor van [betrokkene] , hierna te noemen: [(opvolgend) mentor] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2020 en de daaraan voorafgegane tussenbeschikking van 10 januari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 september 2020, heeft de vrouw primair verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen voor zover zij daarbij is ontslagen als mentor van [betrokkene] . Subsidiair verzoekt zij voormelde beschikkingen te vernietigen voor zover daarbij [(opvolgend) mentor] is benoemd tot opvolgend mentor van [betrokkene] met benoeming van een andere derde als mentor van [betrokkene] die beschikt over de kwaliteiten zoals genoemd onder randnummer 43 van het beroepschrift.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 november 2020, heeft [(opvolgend) mentor] verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 april 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. N.M.A. Deckers;
  • [(opvolgend) mentor] , vertegenwoordigd door mevrouw [medewerker] en bijgestaan door mr. L.A.M. van den Eeden.
2.3.1.
[betrokkene] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 december 2019, 3 maart 2020 en 29 juni 2020;
  • de brief met bijlage van de advocaat van [(opvolgend) mentor] van 25 november 2020;
  • het journaalbericht met bijlage van de advocaat van [(opvolgend) mentor] van 23 februari 2021;
  • de brief met bijlagen (producties 9 tot en met 18) van de advocaat van de vrouw van 16 april 2021;
  • de door de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden (eind)beschikking van 10 juli 2020 heeft de rechtbank ambtshalve de vrouw met ingang van 24 juli 2020 ontslagen als mentor van [betrokkene] en [(opvolgend) mentor] benoemd als opvolgend mentor van [betrokkene] .
3.2.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
De vrouw voert - samengevat – het volgende aan:
Van enige gegronde reden voor het ontslag van de vrouw als mentor van [betrokkene] was en is geen aanleiding. Het ontslag van [zus] (zus van [betrokkene] ) als bewindvoerder lag voor aan de kantonrechter. De kantonrechter heeft vervolgens ambtshalve, dus zonder enig verzoek daartoe, op onjuiste gronden en uitgangspunten besloten dat de vrouw dient te worden ontslagen als mentor van [betrokkene] . De belangen van [betrokkene] zijn bij dit besluit geheel niet meegenomen. Zijn belangen zijn geschaad. Indien de belangen van [betrokkene] wél waren meegenomen in de oordeelsvorming, had geen andere conclusie kunnen volgen dan dat het in het belang van [betrokkene] is dat de vrouw, die al 35 jaar zijn moeder en reeds meer dan zeventien jaar zijn mentor is en hem als geen ander kan begrijpen en met hem kan communiceren, zijn mentor blijft. Dat zij niet bereid zou zijn om te werken aan contact tussen [betrokkene] en [zus] en/of zijn vader is onjuist. De vrouw heeft in het verleden juist veel energie gestoken in het tot stand brengen van contact. Ook thans verleent zij haar medewerking aan het hebben van contact tussen [betrokkene] en [zus] .
Indien en voor zover het hof van oordeel is dat de kantonrechter haar terecht heeft ontslagen als mentor van [betrokkene] dan verzoekt de vrouw een andere mentor voor [betrokkene] te benoemen dan [(opvolgend) mentor] . [(opvolgend) mentor] beschikt niet over de kwaliteiten en kwalificaties die noodzakelijk zijn om mentor van [betrokkene] te zijn. De mentor dient ervaring te hebben met chronisch zieken en doofblinden. Daarnaast dient de mentor vierhandengebarentaal te kunnen spreken.
3.4.
Namens [(opvolgend) mentor] wordt - samengevat - het volgende aangevoerd:
In de gesprekken die [(opvolgend) mentor] bij gelegenheid van de overname van het mentorschap heeft gevoerd en de stukken die zij onder ogen heeft gekregen, is het beeld dat de vrouw in de procedure bij de kantonrechter heeft opgeroepen en heeft geleid tot haar ontslag als mentor, bevestigd. De vrouw heeft een eigen dwingend beeld van wat goed is voor [betrokkene] . Zij handelt daar naar en staat niet open voor een andere mening of anders handelen. Zij schermt [betrokkene] af. Het is daarom goed dat er een onafhankelijke derde als mentor optreedt en beslissingen kan nemen of tenminste betrokken wordt bij de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van [betrokkene] . [betrokkene] heeft er recht op en belang bij dat hij binnen zijn beperkingen, en met inachtneming van rust en regelmaat, zo goed mogelijk kan blijven functioneren. Zijn beperkingen mogen geen reden zijn om hem sociaal te isoleren of slechts naar willekeur contact toe te staan. Dat communicatie met [betrokkene] slechts mogelijk zou zijn door middel van vierhandengebarentaal, waardoor [betrokkene] buiten de aanwezigheid van de vrouw zelf nooit ergens naar toe zou kunnen gaan, wordt betwist en mag niet ingezet worden als blokkade voor contact met anderen.
Betreurd wordt dat de vrouw het functioneren van mevrouw [medewerker] van [(opvolgend) mentor] als mentor tracht te diskwalificeren. Mevrouw [medewerker] onderkent dat de vrouw een zware rol heeft in de verzorging van [betrokkene] en zou daarin de vrouw juist willen ontlasten en haar tot steun willen zijn. De vrouw zou haar daar dan wel in moeten toelaten. Mevrouw [medewerker] acht zichzelf toegerust om als mentor voor [betrokkene] op te treden. In haar praktijk heeft zij namelijk overwegend te maken met (kwetsbare) personen met beperkingen in velerlei opzicht alsook met chronisch zieken.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Bij beschikking van 22 april 2003 is door de kantonrechter te Eindhoven een bewind en mentorschap ingesteld ten behoeve van [betrokkene] . Daarbij zijn de moeder en de zus van [betrokkene] , [zus] , tot bewindvoerders over alle goederen die [betrokkene] toebehoren of zullen toebehoren, benoemd en is de moeder tevens tot mentor van [betrokkene] benoemd.
3.5.2.
Bij de bestreden beschikking van 19 januari 2020 is [zus] op eigen verzoek als bewindvoerder ontslagen. Ten aanzien van de uitvoering van het mentorschap heeft de kantonrechter ambtshalve de behandeling van de zitting drie maanden aangehouden teneinde de moeder, als mentor, de gelegenheid te geven het contact tussen [betrokkene] en [zus] weer op gang te brengen nu dit contact naar het oordeel van de kantonrechter in het belang van [betrokkene] is.
3.5.3.
Bij de bestreden beschikking van 10 juli 2020 heeft de kantonrechter ambtshalve in het belang van [betrokkene] de moeder als mentor ontslagen en [(opvolgend) mentor] met ingang van 24 juli 2020 als mentor benoemd.
De kantonrechter legt daaraan onder meer het navolgende ten grondslag.
Bij de kantonrechter zijn ernstige twijfels ontstaan over de geschiktheid van de moeder als mentor van [betrokkene] . De moeder heeft zich niet bereid getoond om samen met [zus] en de vader van ( [zus] en) [betrokkene] te werken aan het opnieuw opbouwen of versterken van het contact en de band tussen [betrokkene] , en [zus] en de vader van [betrokkene] en [zus] . De moeder heeft geen steekhoudende argumenten voor haar weigering naar voren kunnen brengen.
3.5.4.
Op grond van artikel 1:461 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de mentor ontslag worden verleend wegens – voor zover hier relevant – gewichtige redenen.
3.5.5.
Vaststaat dat er ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof nog steeds geen contact is tussen [betrokkene] en [zus] en/of de vader van [betrokkene] en [zus] .
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat na een melding van [(opvolgend) mentor] , Veilig Thuis Zuidoost-Brabant onderzoek heeft gedaan naar de vraag of er sprake is van onveiligheid in de thuissituatie van [betrokkene] . Uitkomst van dit onderzoek (overgelegd door [(opvolgend) mentor] bij journaalbericht van 23 februari 2021) is dat Veilig Thuis Zuidoost-Brabant zorgen heeft over de leefomstandigheden van [betrokkene] bij de vrouw. Dit omdat [betrokkene] volledig op haar is aangewezen, de vrouw alles bepaalt voor hem, hij geen contact heeft met zijn vader, zijn zus [zus] en met leeftijdsgenoten en hij geen dagbesteding heeft. Veilig Thuis Zuidoost-Brabant acht het onder meer noodzakelijk dat een arts verstandelijk gehandicapten (AVG) betrokken wordt om na te gaan welke zorg [betrokkene] nodig heeft en of dit binnen de thuissituatie geboden kan worden en dat het contact tussen [betrokkene] , zijn vader en zus [zus] wordt hersteld zonder dat de vrouw daaraan bijzondere voorwaarden verbindt. De huidige mentor van [betrokkene] , mevrouw [medewerker] van [(opvolgend) mentor] , heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [betrokkene] begin mei 2021 door een AVG-arts zal worden gezien.
3.5.6.
Het hof acht zich thans niet in staat een beslissing op het verzoek in hoger beroep te nemen. Het hof heeft daarvoor meer informatie en duidelijkheid nodig van in het bijzonder de AVG-arts. Het hof zal de zaak pro forma aanhouden, waarbij [(opvolgend) mentor] het hof uiterlijk op 1 oktober 2021 schriftelijk dient te informeren over de bevindingen van de AVG-arts ten aanzien van [betrokkene] . [(opvolgend) mentor] dient het hof daarbij tevens te informeren over de voortgang van het contactherstel tussen [betrokkene] en zijn vader alsmede het contactherstel tussen [betrokkene] en [zus] . De vrouw krijgt vervolgens de gelegenheid om op dit alles binnen twee weken na 1 oktober 2021 (derhalve uiterlijk op 15 oktober 2021) te reageren.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt [(opvolgend) mentor] vóór 1 oktober 2021 het hof schriftelijk te informeren omtrent hetgeen hiervóór in rov. 3.5.6 is overwogen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de vrouw;
stelt de vrouw in de gelegenheid om uiterlijk 15 oktober 2021 naar het hof te reageren op de informatie van [(opvolgend) mentor] onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van [(opvolgend) mentor] ;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 15 oktober 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.