ECLI:NL:GHSHE:2021:19

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
200.283.164_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezagsbeëindigende maatregel voor jong kind met ontwikkelingsachterstanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn dochter, geboren in 2018. Het kind, dat met ontwikkelingsachterstanden in een pleeggezin is geplaatst, heeft zich inmiddels goed ontwikkeld en is gehecht aan de pleegouders. De vader, die in hoger beroep ging tegen de eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om het ouderlijk gezag niet te beëindigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2020 waren de vader en moeder niet aanwezig, maar de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling waren wel aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof concludeert dat de aanvaardbare termijn voor het kind is verstreken en dat het in het belang van het kind is om in het pleeggezin te blijven. De vader heeft onvoldoende nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 januari 2021
Zaaknummer : 200.283.164/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/354898 / FA RK 20-239
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Putmans-de Kok,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de moeder] , zonder bekende woon- of verblijfplaats, hierna: de moeder;
  • Stichting Jeugdbescherming Brabant, vestiging [vestiging] ,
hierna: de gecertificeerde instelling (GI);
- Familie [de pleegouders] , wonende op een geheim adres, hierna: de pleegouders.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 11 september 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft hij zijn verzoek, zoals aanvankelijk geformuleerd in het petitum van zijn beroepschrift, aangepast en het hof verzocht om voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de beëindiging van zijn ouderlijk gezag betreft en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek tot beëindigen van zijn ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Putmans-de Kok, namens de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegouders.
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de verzoeken is Nederlands recht van toepassing (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
De ouders hadden samen het gezag over [minderjarige] .
3.3.
Voorts is het volgende gebleken:
  • [minderjarige] staat sinds 20 augustus 2018 onder toezicht van de GI;
  • sinds 9 november 2018 is [minderjarige] uit huis geplaatst, aanvankelijk op basis van een spoedmachtiging;
  • omstreeks april 2019 is de moeder dakloos geraakt;
  • in mei 2019 heeft de GI het opvoedbesluit genomen dat [minderjarige] niet meer bij de moeder opgroeit;
  • sinds 18 juni 2019 verblijft [minderjarige] in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin van de familie [de pleegouders] ;
  • op 3 december 2019 kreeg de vader (de moeder had het van rechtswege al) het gezag over [minderjarige] ;
  • de vader heeft eenmaal per twee weken anderhalf uur contact met [minderjarige] in het pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, het gezag van de vader (en de moeder) over [minderjarige] beëindigd met benoeming van de GI tot voogd over [minderjarige] .
3.5.
Het standpunt van de vader luidt, kort samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt.
Op het moment van de uithuisplaatsing was het goed voor [minderjarige] om uit de situatie te komen waar ze in zat; de ouders hadden een turbulente relatie. De problematiek die toen speelde, had voornamelijk te maken met het (agressieve) gedrag van de moeder jegens de vader. De vader heeft steeds kenbaar gemaakt dat hij graag de zorg voor [minderjarige] op zich wilde en kon nemen. De vader heeft geruime tijd met lichamelijke klachten gekampt (hersentumor), waardoor het voor hem moeilijk was om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De vader is geopereerd aan zijn tumor. Hij heeft maandelijks inkomen uit dienstbetrekking. Er is nu sprake van een goede leefomgeving bij de vader.
Of de aanvaardbare termijn is verstreken, kan niet worden beoordeeld, nu de situatie van de vader onvoldoende is onderzocht. De focus heeft altijd op de moeder gelegen. De raad zou een aanvullend onderzoek kunnen doen. De GGZ is slechts eenmaal vijf minuten bij de vader op huisbezoek geweest. De vader heeft begeleiding van Stichting [stichting] . Zij helpen hem met praktische zaken en het regelen van legitimatiebewijs, toeslagen etc. De vader begrijpt de zorgen over zijn pedagogische inzichten en opvoedvaardigheden niet. De vader heeft geen eerlijke kans gehad. Het is in het belang van [minderjarige] dat ze op jonge leeftijd terugkeert naar hem; zij zal dan snel de pleegouders vergeten.
3.6.
Het standpunt van de GI luidt, kort samengevat, als volgt.
[minderjarige] kwam anderhalf jaar geleden in het huidige pleeggezin met grote ontwikkelingsachterstanden. [minderjarige] laat inmiddels ten aanzien van beide pleegouders en haar pleegzussen signalen zien van een veilige hechtingsontwikkeling. [minderjarige] heeft haar basisveiligheid ontwikkeld in het pleeggezin. Dankzij de inzet van het pleeggezin heeft [minderjarige] mooie sprongen vooruit gemaakt in haar ontwikkeling. De GI maakt zich geen zorgen meer over de ontwikkeling van [minderjarige] .
De vader heeft bij een overleg van 8 september 2020 aangegeven dat hij achter de pleegzorgplaatsing staat. Dit hoger beroep stelt de GI voor vraagtekens ten aanzien van de betrouwbaarheid van de vader. De GI heeft geen zicht op de thuissituatie van de vader. [minderjarige] is nog nooit bij de vader thuis geweest. De contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader verlopen positief. Het gaat echter om korte bezoekmomenten van anderhalf uur, waarin er weinig tot niet een beroep wordt gedaan op de pedagogische vaardigheden van de vader. Tijdens de bezoeken volgt de vader met name [minderjarige] en stelt zich afwachtend op. De bezoeken bestaan uit knuffelen, eten, drinken en spelen. [minderjarige] en de vader zijn blij als ze elkaar zien. De vader is zeker geïnteresseerd in zijn dochter, maar stelt weinig opvoedkundige vragen aan de pleegmoeder of de hulpverlening. De vader heeft geen begeleidingsvragen. Op zittingen zegt de vader dat hij voor [minderjarige] wil zorgen, maar hij komt nooit met een concreet plan. De GI ziet niet dat de vader weet wat nodig is om voor een kindje als [minderjarige] te zorgen. Bovendien en vooral is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] verlopen; er is geen mogelijkheid meer dat [minderjarige] bij de vader zal opgroeien.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort gezegd, het volgende verklaard. De moeder kon niet voor [minderjarige] zorgen en de vader deed er niets aan om dat tekort aan zorg door de moeder zelf aan te vullen; hij was erbij en liet gebeuren dat er niet voor [minderjarige] gezorgd werd. [minderjarige] was een mishandeld kindje toen ze uithuisgeplaatst werd. Ze overstrekte zichzelf en was volledig overprikkeld. Voor een jong kindje zoals [minderjarige] is de aanvaardbare termijn heel belangrijk. Het perspectief van [minderjarige] is bij haar pleegouders en daar moet ze verder ingroeien. [minderjarige] heeft al haar ontwikkelingsachterstanden ingehaald. Een MRI-test heeft uitgewezen dat er geen sprake is geweest van zuurstofgebrek bij de geboorte; eerder werd hier nog aan gedacht. De achterstanden waren ontstaan door omgevingsfactoren.
De vader heeft bijzondere ideeën: hij wil een vrouw zoeken die voor [minderjarige] zorgt terwijl hij werkt. Of hij wil haar naar een kinderdagverblijf brengen. De vader ziet niet dat [minderjarige] een beschadigd kindje is dat je niet zomaar naar een kinderdagverblijf kan brengen. Het kost veel moeite om [minderjarige] op te voeden en de pleegouders verdienen een lintje. De vader had allerlei initiatieven kunnen nemen in zijn communicatie met de gezinsvoogd. Dat heeft hij echter nagelaten. De belangen van [minderjarige] zijn leidend. Het is het beste als de vader doorgaat zoals hij nu doet en een leuk contact met [minderjarige] blijft houden. De primaire opvoedingstaken moeten echter in het pleeggezin blijven. De aanvaardbare termijn is voor [minderjarige] verstreken.. De vader is - anders dan wordt gesuggereerd - wel degelijk betrokken in het raadsonderzoek. De raad heeft de vader duidelijk bevraagd naar de wijze waarop hij invulling wilde geven aan het ouderschap. Een aanvullend raadsonderzoek dient geen enkel doel.
3.8.
De pleegouders hebben, kort gezegd, het volgende verklaard.
In het begin was [minderjarige] een angstig meisje dat haar handen voor haar oren hield bij elk geluid. [minderjarige] was helemaal in zichzelf gekeerd. De pleegouders hebben inmiddels geen zorgen meer over [minderjarige] . Ze heeft af en toe wel angsten, maar dan zoekt ze de nabijheid van haar pleegouders op. [minderjarige] had fysiotherapie nodig voor haar motorische achterstand. Nu niet meer; haar lichamelijke ontwikkeling loopt nu gelijk met haar kalenderleeftijd. De vader en [minderjarige] hebben leuk contact met elkaar en zij zijn altijd blij om elkaar te zien. De pleegouders zien dat de vader geniet van de tijd die hij met [minderjarige] heeft. De pleegouders hebben een goede verstandhouding met de vader. De pleegouders hebben ruimte in hun huis en hart om voor [minderjarige] te blijven zorgen en gelijktijdig de band tussen de vader en [minderjarige] te behouden.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 lid 1 BW. Naar het oordeel van het hof zijn door de vader in hoger beroep geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen.
In aanvulling hierop, overweegt het hof als volgt.
3.9.3.
[minderjarige] (nu 2,5 jaar oud) werd anderhalf jaar geleden in het huidige pleeggezin geplaatst met grote ontwikkelingsachterstanden die waren ontstaan door omgevingsfactoren. [minderjarige] overstrekte zichzelf en was volledig overprikkeld. [minderjarige] heeft dankzij de inzet van de pleegouders al haar achterstanden ingehaald (zij ontwikkelt zich nu op alle gebieden leeftijdsconform) en het hechtingsproces van [minderjarige] aan haar pleegouders is op een gezonde manier tot stand gekomen. De pleegouders bieden [minderjarige] een veilige en stabiele perspectiefbiedende opvoedomgeving. Het is niet in het belang van [minderjarige] dit veilige hechtingsproces te doorbreken.
3.9.4.
Voor een jong kindje zoals [minderjarige] is de aanvaardbare termijn heel belangrijk. De aanvaardbare termijn is – anders dan de vader meent – voor [minderjarige] verstreken. Volgens de wetgever en vastgelegd in de geldende jurisprudentie is het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn/haar ontwikkeling. Wat voor een bepaald kind een redelijke termijn is, is mede afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Voor een jong kindje zoals [minderjarige] , dat beschadigd, kwetsbaar en met ontwikkelingsachterstanden in het pleeggezin is geplaatst, is die termijn kort. Haar uitermate belaste voorgeschiedenis (ontstaan in de periode toen zij nog thuis bij haar ouders woonde) brengt met zich dat er niet lang kan worden gewacht met het creëren van duidelijkheid over de plek waar zij gaat opgroeien. De natuurlijke behoefte van de vader om zelf voor [minderjarige] te willen zorgen, is weliswaar invoelbaar, maar niet (meer) in het belang van [minderjarige] . Het is noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige] , dat zij kan opgroeien in het pleeggezin en dat het hechtingsproces met haar pleegouders niet wordt verstoord. De gezagsbeëindigende maatregel is noodzakelijk zodat het voor iedereen duidelijk is dat de plek van [minderjarige] in het pleeggezin nooit meer ter discussie kan worden gesteld en dat [minderjarige] weet en voelt dat zij bij haar pleegouders mag opgroeien.
3.9.5.
Daarbij komt dat, anders dan de vader betoogt, geen grond aanwezig wordt geacht voor nader onderzoek door de raad. Nog daargelaten dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] reeds is verstreken, blijkt uit het rapport van de raad van 23 januari 2020 genoegzaam dat de raad de vader uitgebreid heeft gesproken en dat hij ook is betrokken bij het raadsonderzoek. De bevindingen van de raad over de vader luiden:
“Vader is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen omdat hij de verantwoordelijkheid en de praktische uitvoering van de opvoeding van [minderjarige] buiten zichzelf wil leggen. Daarnaast zijn er grote zorgen over zijn pedagogische vaardigheden en persoonlijk functioneren gelet op het contactverbod.”
Al met al heeft het hof geen aanleiding te veronderstellen dat de raad de vader onvoldoende bij het onderzoek heeft betrokken of dat de vader geen eerlijke kans zou hebben gekregen. Voor het hof staat het vast dat de vader in het verleden heeft laten zien dat hij de verantwoordelijkheid om voor [minderjarige] te zorgen, niet aankon. Voor een aanvullend raadsonderzoek, zover de vader dit heeft bedoeld te verzoeken, ziet het hof geen aanleiding.
3.9.6.
Het hof geeft de vader in overweging zich te richten op de invulling van zijn vaderrol zoals hij dat nu doet: de contactmomenten lopen goed en [minderjarige] is blij om haar vader te zien. Dat moet gekoesterd worden; de vader is namelijk heel belangrijk voor [minderjarige] . Het is het beste voor [minderjarige] als zij opgroeit bij haar pleegouders én regelmatig contact heeft met haar vader, zoals nu ook gebeurt.
3.9.7.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.L. Schaafsma-Beversluis en P. Vlaardingerbroek en is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2021 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.