In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die op 19 april 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder voerde aan dat er geen noodzaak was voor een uithuisplaatsing, omdat het goed ging met de minderjarige en zij openstond voor hulpverlening. De Gecertificeerde Instelling (GI) daarentegen stelde dat de ontwikkeling van de minderjarige in de thuissituatie niet gewaarborgd was en dat de moeder niet voldoende meewerkte aan de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2021 heeft de minderjarige haar mening kenbaar gemaakt en aangegeven bij haar moeder te willen blijven. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de moeder, die kampt met een verstandelijke beperking en persoonlijkheidsproblematiek, niet in staat is om de noodzakelijke zorg en ondersteuning te bieden die de minderjarige nodig heeft. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat de uithuisplaatsing niet bedoeld is als straf, maar als noodzakelijke maatregel voor de hulpverlening aan de minderjarige.