ECLI:NL:GHSHE:2021:1837

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.293.751_01 en 200.293.751_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing tot uithuisplaatsing van een minderjarige wegens hulpvermijdend gedrag van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die op 19 april 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder voerde aan dat er geen noodzaak was voor een uithuisplaatsing, omdat het goed ging met de minderjarige en zij openstond voor hulpverlening. De Gecertificeerde Instelling (GI) daarentegen stelde dat de ontwikkeling van de minderjarige in de thuissituatie niet gewaarborgd was en dat de moeder niet voldoende meewerkte aan de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2021 heeft de minderjarige haar mening kenbaar gemaakt en aangegeven bij haar moeder te willen blijven. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de moeder, die kampt met een verstandelijke beperking en persoonlijkheidsproblematiek, niet in staat is om de noodzakelijke zorg en ondersteuning te bieden die de minderjarige nodig heeft. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat de uithuisplaatsing niet bedoeld is als straf, maar als noodzakelijke maatregel voor de hulpverlening aan de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 juni 2021
Zaaknummers : 200.293.751/01 en 200.293.751/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/289814 / JE RK 21-514
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.F.A. Bronneberg,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 19 april 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 mei 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen, althans dat de bestreden beschikking wordt geschorst, althans dat het hof een zodanige beslissing neemt die het hof juist acht, met compensatie van de proceskosten in eerste aanleg en in appel.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 mei 2021, heeft de GI verzocht de moeder in het ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling in gesprek gegaan met de voorzitter, in het bijzijn van de griffier. [minderjarige] heeft het hof ook een brief gegeven die zij geschreven heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek en de brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de raad van 18 mei 2021 waarin de raad aankondigt niet op de mondelinge behandeling te verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 juni 2020 onder toezicht van de GI.
Procedure bij de rechtbank
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het daartoe strekkende verzoek van de GI toegewezen en een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 19 april 2021 tot uiterlijk 23 juni 2021 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs.
[minderjarige] is vervolgens op 12 mei 2021 geplaatst op behandelgroep [behandelgroep] in [plaats] .
Procedure bij het hof
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing van de rechtbank niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Er is geen noodzaak voor een machtiging uithuisplaatsing. Het gaat relatief goed met [minderjarige] . Zij doet het goed op school en zij gaat naar een dagbesteding bij [dagbesteding] . De moeder en [minderjarige] staan open voor hulpverlening. [minderjarige] is bijna vijftien en al behoorlijk ontwikkeld. Zij wil bij de moeder blijven. Bij een uithuisplaatsing wordt veel kapot gemaakt en weinig hersteld. Het heeft tijd gekost voordat Koraal de thuissituatie heeft beoordeeld. De gezinsvoogd en Koraal zijn bij de moeder over de vloer gekomen. Een uithuisplaatsing is op dit moment disproportioneel omdat de ondertoezichtstelling wel degelijk werkt. De partner van de moeder brengt ook veel stabiliteit in het gezin. Er is weliswaar forse persoonlijkheidsproblematiek, maar daar kan vanuit de thuissituatie aan worden gewerkt. De rechtbank heeft vorig jaar de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. Er is sindsdien weinig veranderd. De moeder begrijpt niet waarom zij drie schriftelijke aanwijzingen heeft gekregen.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging is in de thuissituatie niet gelukt, waardoor een veilige ontwikkeling van [minderjarige] bij de moeder thuis onvoldoende is gewaarborgd. Na de beschikking van de rechtbank van 23 juni 2020, waarbij het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing werd afgewezen, heeft de GI opnieuw hulpverlening ingezet. Tijdens de intake met de Koraalgroep op 19 augustus 2020 beoordeelde de GI de situatie bij de moeder thuis als zeer zorgelijk. De zorgen zien met name op de emotionele toestand van de moeder, de parentificatie van [minderjarige] en het feit dat [minderjarige] al jaren haar vader niet meer wil zien als gevolg van de verhalen die de moeder over hem aan [minderjarige] heeft verteld. Om die reden is de Koraalgroep per direct gestart met de inzet van hulp. Het is de Koraalgroep, evenals de eerder ingezette hulpverleningsinstanties, en ondanks zeer intensieve inzet van hulp, echter niet gelukt om een traject met [minderjarige] en moeder aan te gaan. Het duurde al meer dan één maand om bij de moeder binnen te komen, iets wat uiteindelijk lukte door voortdurend letterlijk bij de moeder voor de deur te gaan staan. Eenmaal binnen komt Koraal niet toe aan hulpverlening doordat de moeder aangeeft zich niet lekker te voelen, dan wel zo boos wordt dat een gesprek niet mogelijk is of al met haar jas aan klaarstaat om naar haar vriend te vertrekken. In november 2020 is [dagbesteding] gestart met het aanbieden van activiteiten aan [minderjarige] . De moeder heeft [minderjarige] hiervoor voortdurend afgemeld. Vervolgens zijn er drie schriftelijke aanwijzingen aan de moeder gegeven waarvan twee specifiek er op gericht waren om de moeder en [minderjarige] in actie te laten komen. De GI heeft van alles ingezet, maar alle instanties concluderen dat ze niet bij de moeder binnenkomen. En als ze wel binnenkomen, kunnen ze geen stappen zetten. Koraal heeft de behandeling stopgezet, omdat het door de houding van de moeder niet mogelijk is een behandelrelatie op te bouwen. De moeder verdraait de waarheid en manipuleert. [minderjarige] neemt dat over. Op 11 mei 2021 heeft de moeder ook haar persoonlijke hulpverlening via de specialistische ggz-instelling [ggz] stopgezet. Ze heeft inmiddels ook de samenwerking met haar psycholoog bij [organisatie] beëindigd.
Binnen een behandelsetting heeft [minderjarige] de mogelijkheid om zonder de invloed van de moeder een behandeltraject aan te gaan voor haar persoonlijke problematiek en te werken aan het herstel van contact met de vader. De GI heeft de rechtbank verzocht om een BOR3 maatregel op te leggen om zo een begin te maken met het (begeleid) contactherstel tussen de vader en [minderjarige] bij de Mutsaersstichting. [minderjarige] heeft traumabehandeling nodig om haar pestverleden te verwerken. Ze start binnenkort met creatieve therapie en die zal doorlopen in traumatherapie. Het is belangrijk voor [minderjarige] dat deze stappen worden gezet, zodat zij kan uitgroeien tot een stabiele volwassene. De uithuisplaatsing is heftig, maar het zal [minderjarige] goed doen. Op de groep heeft ze een ander voorbeeld, heeft ze sociale contacten en krijgt ze de behandeling voor de verwerking van haar trauma en het creëren van een positiever zelfbeeld. Ook verwacht de GI dat het [minderjarige] goed zal doen om wat afstand te nemen van de moeder, zodat zij zich een ander beeld kan leren vormen van de vader.
Het hof overweegt het volgende.
Omvang van het geschil
3.6.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling aangekondigd dat in de hoofdzaak en het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring gelijktijdig uitspraak zal worden gedaan. De moeder heeft om deze reden haar incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, ingetrokken. Het hof zal de moeder in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De machtiging tot uithuisplaatsing
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
[minderjarige] heeft het hof verteld dat alles goed met haar gaat en dat zij het liefste thuis wil blijven wonen bij haar moeder. [minderjarige] heeft een goede band met haar moeder en stiefvader. De moeder houdt veel van [minderjarige] en in haar fysieke verzorging (zoals eten, kleding, hygiëne) komt [minderjarige] niets tekort. Toch heeft [minderjarige] momenteel méér nodig dan haar moeder haar kan bieden om emotioneel gezond en veilig op te groeien. Dit komt omdat de moeder zelf kampt met een verstandelijke beperking en met forse persoonlijkheidsproblematiek waarbij zij geen onderscheid kan maken tussen fantasie en werkelijkheid. De moeder belast [minderjarige] regelmatig met heftige verhalen die achteraf niet waar blijken te zijn. De moeder doet wat zij kan, maar zij loopt hierbij tegen haar eigen beperkingen aan (ook al zien de moeder en [minderjarige] dit niet zo). De GI ziet een groot risico dat [minderjarige] (verdere) hechtingsproblematiek ontwikkelt, naast parentificatie, een loyaliteitsconflict en ouderverstoting als gevolg van een conflictscheiding. Verder heeft [minderjarige] een laag zelfbeeld, weinig vertrouwen en een grote sociale angst. Zij is voortdurend op haar hoede en houdt in de gaten of iemand haar uitlacht of pijn wil doen.
Het hof heeft grote zorgen om [minderjarige] en is van oordeel dat zij dringend hulpverlening nodig heeft.
3.7.3.
De raad heeft vorig jaar verzocht om [minderjarige] uit huis te plaatsen. De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 23 juni 2020 afgewezen omdat een uithuisplaatsing op dat moment een te verstrekkende maatregel was. De moeder had tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank namelijk opnieuw aangegeven haar medewerking te zullen verlenen aan de hulpverlening. De rechtbank was daarom van oordeel dat eerst gekeken moest worden of de ondertoezichtstelling voldoende effect sorteerde. Op grond van de stukken en van wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, komt het hof tot de conclusie dat de moeder onvoldoende meewerkt aan de aangeboden hulpverlening waardoor de (noodzakelijke) hulpverlening aan [minderjarige] niet tot stand komt. Uit het dossier blijkt het patroon dat de moeder weliswaar toezegt mee te werken aan hulpverlening, maar in de praktijk haar toezeggingen niet nakomt. Het hof heeft er daarom onvoldoende vertrouwen in dat de hulpverlening die [minderjarige] nodig heeft vanuit huis kan worden ingezet. Zorgelijk hierbij is ook dat de moeder recent haar individuele hulp van de psycholoog (via [organisatie] ) en de hulp die zij kreeg via de GGZ ( [ggz] ) heeft stopgezet.
Het hof is dan ook van oordeel dat de ondertoezichtstelling alleen niet voldoende resultaat heeft en dat het daarom noodzakelijk is dat [minderjarige] uit huis geplaatst wordt, zodat zij wél de hulp krijgt die zij dringend nodig heeft.
Het hof benadrukt dat de uithuisplaatsing niet is bedoeld om [minderjarige] (en de moeder) te straffen, maar om [minderjarige] te helpen.
3.7.4.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met nummer 200.293.751/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
In de zaak met nummer 200.293.751/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.