ECLI:NL:GHSHE:2021:1836

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.289.811_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van een ouder over minderjarigen in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2012 en 2018. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om het gezag niet te beëindigen en om haar moeder als voogd aan te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stelden echter dat de kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid en stabiliteit, en dat de moeder niet in staat is om een veilige en stabiele omgeving te bieden.

De mondelinge behandeling vond plaats op 11 mei 2021, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de raad en de GI aanwezig waren. De moeder voerde aan dat zij hard aan zichzelf werkt en dat de kinderen niet binnen afzienbare tijd terug naar huis kunnen komen, maar dat dit niet zou moeten leiden tot een gezagsbeëindiging. De raad en de GI wezen echter op de langdurige problematiek van de moeder en de noodzaak voor de kinderen om zekerheid te hebben over hun toekomst.

Het hof oordeelde dat het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd moest worden, omdat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig bedreigd worden en de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de moeder om haar moeder als voogd aan te wijzen af, omdat dit niet in het belang van de kinderen werd geacht. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en duidelijkheid voor de ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 juni 2021
Zaaknummer : 200.289.811/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/277332 / FA RK 20-1522
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen: [minderjarige 1] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 10 februari 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van haar gezag over de kinderen, met benoeming van de GI tot voogdes, alsnog af te wijzen. Subsidiair heeft de moeder verzocht grootmoeder moederszijde tot voogd over de kinderen te benoemen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2021, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en de verzoeken van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Nijsten;
- de raad, vertegenwoordigd door mevr. [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door mevr. [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevr. [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier in eerste aanleg;
  • de brief van de GI d.d. 30 maart 2021.

3. De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats].
3.2.1.
[minderjarige 1] is voor haar geboorte, op 23 februari 2012, erkend door [erkenner 1].
3.2.2.
[minderjarige 2] is voor zijn geboorte, op 31 juli 2018, erkend door [erkenner 2].
3.3.1.
[minderjarige 1] staat sinds 4 juni 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 16 juni 2021.
[minderjarige 1] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 4 juni 2018 uit huis geplaatst in een gezinshuis.
3.3.2.
[minderjarige 2] staat sinds 27 juli 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 9 augustus 2021.
[minderjarige 2] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 1 november 2018 uit huis geplaatst in een gezinshuis. Hij verblijft sinds 15 januari 2019 bij [minderjarige 1] in het gezinshuis.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De afgelopen jaren heeft de moeder voor haar problemen hulp gezocht en gekregen. Zij heeft baat gehad bij EMDR-therapie en de aanwijzingen opgevolgd van instanties als Streetwise, Anacare en de Horst. Haar verstandhouding met de GI is wel moeilijk als het om de omgang gaat, maar zij wil overal aan meewerken. Dat heeft zij ook keer op keer aangetoond.
Haar kinderen betekenen alles voor haar. Dat de kinderen niet binnen afzienbare tijd terug naar huis zullen komen, hoeft niet te leiden tot een gezagsbeëindigende maatregel. Ook als de moeder het gezag behoudt, kunnen de zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting worden gewaarborgd. De moeder is er zich namelijk van bewust dat zij op dit moment niet voor de kinderen kan zorgen en zij ziet in dat de kinderen beter af zijn in het gezinshuis. Dit maakt dat zij hen niet zal belasten met het idee dat zij weer bij haar kunnen komen wonen, maar hen juist zal verzekeren dat zij in het gezinshuis moeten blijven.
Haar zorg is dat in de toekomst de verkeerde beslissingen voor de kinderen worden genomen als haar het gezag wordt ontnomen. Nu wordt zij al te weinig bij hen betrokken. De aanvaardbare termijn is nog niet overschreden.
Een groot deel van de onrust rondom haar wordt veroorzaakt door haar agressieve ex-partner, de vader van [minderjarige 2] . Het kan niet zo zijn dat zij op zijn handelen wordt afgerekend. Er is geen sprake van een knipperlichtrelatie met hem. Dat zij heeft aangegeven geen contact meer met hem te willen is er vermoedelijk de reden van dat haar ruiten onlangs zijn ingegooid. Op dit moment heeft zij een stabiele relatie zonder geweld. Het is dus niet zo dat zij steeds relaties heeft waarbij er sprake is van huiselijk geweld.
De relatie met haar moeder is goed. Als de gezagsbeëindigende maatregel in stand blijft, kunnen de kinderen ook bij haar moeder opgroeien.
De moeder wenst een actueel onderzoek door de raad. Dit onderzoek zou er dan ook op gericht kunnen zijn de situatie bij haar moeder te onderzoeken.
3.7.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De voornaamste reden om het gezag te beëindigen is dat de kinderen baat hebben bij duidelijkheid en zekerheid over hun woonperspectief. Gelet op hun leeftijd, hechting en ontwikkeling, en de duur van hun verblijf in het gezinshuis, is de aanvaardbare termijn om van een ander perspectief uit te gaan ook ruimschoots verstreken. De moeder is niet in staat gebleken om de kinderen een veilige en stabiele leefomgeving te geven.
Er is geen reden voor een aanvullend onderzoek door de raad. De moeder stelt wel dat er de nodige positieve ontwikkelingen zijn, maar zij heeft dit niet onderbouwd. Bovendien heeft de GI gesteld dat de situatie van de moeder onveranderd is. Zij heeft nu weliswaar een relatie, maar het is nog onduidelijk (in maart 2021) of die ook stabiel is. Zij blijft impulsief reageren en is daardoor niet voorspelbaar in haar handelen.
Oma moederszijde is, als niet neutrale persoon, niet de juiste persoon om tot voogd te benoemen. Ook niet omdat de dynamiek tussen de moeder en oma moederszijde heel heftig is.
3.8.
De GI voert in haar brief van 30 maart 2021, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder is een betrokken moeder, maar al jaren wordt bij haar een patroon gezien waarbij turbulente periodes voortdurend terugkeren. Hierdoor kan zij de kinderen geen rust en stabiliteit bieden. De leerbaarheid van de moeder is beperkt gebleken. Er zijn geen veranderingen op korte en langere termijn te verwachten. De afgelopen jaren is er vanuit verschillende hulpverleningskaders op de problematiek ingezet. Het verplichte kader van de ondertoezichtstelling en nu de voogdij is hierbij helpend en sturend. De voogdij moet de discussie over thuis wonen voorkomen.
Het gaat goed met [minderjarige 2] . Hij hecht en ontwikkelt zich goed.
Bij [minderjarige 1] is sprake van een forse hechtingsproblematiek. Zij heeft duidelijkheid nodig over haar toekomstperspectief. Daar mag voor haar geen discussie over blijven.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Er is geen sprake van misbruik van gezag. Daarom gaat het om de vraag of er aanleiding is voor een beëindiging van het gezag op grond van onderdeel a van artikel 1:266 lid 1 BW.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen weging en beoordeling tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 sub a BW is voldaan en dat het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder dient te worden toegewezen.
3.9.4.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Er is geen twijfel over dat de moeder hard aan zichzelf werkt en haar best doet om weer voor de kinderen te kunnen zorgen. Maar, zoals ze zelf bij de mondelinge behandeling heeft verklaard, dat kan zij nu niet en het is ook niet te voorzien wanneer en of dat wel zo kan zijn. De kinderen kunnen daar niet (meer) op wachten. Vooral voor [minderjarige 1] is het van groot belang dat het voor haar duidelijk wordt waar zij mag opgroeien. De hulpverlening die zij nodig heeft kan pas effect hebben als zij die duidelijkheid heeft. Maar ook voor de gezonde verdere ontwikkeling van [minderjarige 2] , met wie het nu goed gaat, is het belangrijk dat hij zekerheid heeft over waar hij zal opgroeien. De beëindiging van het gezag van de moeder is daarom noodzakelijk. Dat zij de kinderen op het hart drukt dat zij in het gezinshuis moeten blijven, is belangrijk, maar biedt, ook met het oog op de toekomst, onvoldoende zekerheid.
De gezagsbeëindiging betekent niet dat de moeder niet van betekenis blijft voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Als hun moeder (op afstand) blijft zij een belangrijke rol spelen in hun leven. Daarom is het van belang dat zij blijft werken aan haar problematiek.
3.9.5.
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de voogdij wordt belegd bij een professionele voogd en niet bij oma moederszijde. Als de voogdij bij oma moederszijde komt te liggen, is te voorzien dat de relatie moeder – oma moederszijde (die nu volgens de moeder goed is) onder druk komt te staan en dit is niet in het belang van de kinderen. Het hof zal het verzoek van de moeder om grootmoeder moederszijde tot voogd over de kinderen te benoemen daarom afwijzen.
3.9.6.
Nog daargelaten de vraag of het verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek voldoende concreet is, in ieder geval zal het resultaat van een dergelijk onderzoek, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een ander oordeel leiden. Bovendien wordt een onderzoek, met als gevolg nog langer voortdurende onzekerheid, niet in het belang van de kinderen geacht. Daarom wordt dit verzoek afgewezen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 november 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en A.M. Bossink en is op 17 juni 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.