In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep inzake de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend tot verhoging van de kinderalimentatie, die door de rechtbank Oost-Brabant op 30 juni 2020 was afgewezen. De man, verweerder in principaal hoger beroep, heeft in zijn verweerschrift ook incidenteel hoger beroep ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 april 2021, waarbij beide partijen bijgestaan werden door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende producties en de argumenten van beide partijen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun twee minderjarige kinderen. De man heeft de kinderen erkend en de kinderen wonen bij de vrouw. In een overeenkomst van 10 december 2015 is een kinderalimentatie van € 300,- per maand afgesproken, die sindsdien is geïndexeerd. De rechtbank had in de eerdere beschikking de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie, wat de vrouw in hoger beroep aanvecht.
Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man besproken, waarbij de draagkracht van de man centraal stond. Het hof oordeelde dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift rekening had kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie. De behoefte van de kinderen is vastgesteld en de draagkracht van beide ouders is vergeleken. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en de man verplicht om een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen, met een aanpassing van de alimentatiebedragen per kind per maand.