ECLI:NL:GHSHE:2021:1833

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.280.794_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang tussen een moeder en haar minderjarige kind na herhaaldelijke teleurstellingen en onbetrouwbaarheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de ontzegging van het recht op omgang tussen een moeder en haar minderjarige kind, geboren in 2012. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 10 april 2020 aangevochten, waarin de omgangsregeling tussen de moeder en het kind was gewijzigd naar begeleide omgang. De vader verzocht om de moeder het recht op omgang te ontzeggen voor de duur van één jaar, omdat de moeder herhaaldelijk afspraken niet nakwam en het kind hierdoor teleurgesteld werd.

De mondelinge behandeling vond plaats op 1 maart 2021, waarbij zowel de vader als de moeder, vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vader stelde dat de moeder niet in staat was om de omgangsregeling na te komen en dat dit schadelijk was voor het kind. De moeder betwistte dit en gaf aan dat zij gemotiveerd was om de omgang voort te zetten, maar dat persoonlijke problemen haar belemmerden.

Het hof overwoog dat de moeder kennelijk ongeschikt was tot omgang, gezien de onbetrouwbaarheid en de herhaaldelijke teleurstellingen die het kind had ervaren. De rechter oordeelde dat de ontzegging van het recht op omgang gerechtvaardigd was op basis van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, omdat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de moeder werd het recht op omgang ontzegd, zonder termijn, maar met de mogelijkheid voor de moeder om na een jaar opnieuw een verzoek in te dienen bij wijziging van omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 juni 2021
Zaaknummer: 200.280.794/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/227728 / FA RK 16-3996
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Meuwissen,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 maart 2017, 20 september 2017 en 10 april 2020, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2020, heeft de vader
verzocht de beschikking van 10 april 2020 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te
bepalen dat de verzoeken van de moeder worden afgewezen en dat de moeder het recht op omgang wordt ontzegd voor de duur van één jaar.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 september 2020, heeft de moeder verzocht om het verzoek van de vader af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Meuwissen;
- mr. Ben Ahmed namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
De moeder is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 15 februari 2017, 1 september 2017, 12 maart 2020;
  • het V-formulier met producties van de advocaat van de vader van 21 juli 2020;
  • het V-formulier met producties van de advocaat van de vader van 26 januari 2021;
  • het V-formulier met productie van de advocaat van de vader van 12 februari 2021.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats]. [minderjarige] woont bij de vader.
3.2.
Bij beschikking van 8 maart 2018 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [minderjarige] (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd geweest, voor het laatst bij beschikking van 4 september 2020 tot 8 maart 2021.
3.3.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitgeoefend tot 10 februari 2021. Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van die datum heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd. Sindsdien oefent de vader alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.4.
Ten aanzien van het contact tussen de moeder en [minderjarige] geldt het navolgende.
Bij beschikking van 28 april 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover hier van belang, bepaald dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) [minderjarige]:
- eenmaal per veertien dagen een weekend bij de moeder zal verblijven, waarbij de vader [minderjarige] op zaterdagochtend (overdracht circa 11.00 uur) naar [plaats 1] brengt alwaar de moeder [minderjarige] op het station [plaats 1] CS ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag terugbrengt naar [plaats 2] alwaar de vader [minderjarige] op het station in [plaats 2] ophaalt (overdracht circa 18.00 uur);
- indien in het weekend waarin de moeder reguliere omgang heeft met [minderjarige] Pasen of Pinksteren valt, wordt het weekend verlengd tot en met maandag;
- vanaf de herfstvakantie in het schooljaar 2014-2015 gedurende de helft van de
schoolvakanties zoals bepaald voor de regio Zuid bij de moeder verblijft, waarbij de concrete data in onderling overleg worden vastgesteld.
3.5.
Bij de beschikking van 17 maart 2017 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] voorlopig, in afwachting van de resultaten van het mediationtraject, in het kader van de zorgregeling bij de moeder verblijft:
- een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 15.30 uur, waarbij de moeder [minderjarige] ophaalt van school en de vader [minderjarige] bij het CS [plaats 1] ophaalt en de moeder voorafgaand aan haar vertrek een sms-bericht aan de vader zal sturen;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, met dien verstande dat de vader in de oneven jaren de keus heeft en de moeder in de even jaren, waarbij steeds geldt dat de moeder [minderjarige] ophaalt na school en de vader [minderjarige] bij het CS [plaats 1] ophaalt en de moeder voorafgaand aan haar vertrek een sms-bericht aan de vader zal sturen.
3.6.
De mediation is beëindigd zonder dat de ouders overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 20 september 2017 de raad verzocht onderzoek te doen naar én te rapporteren en adviseren over de navolgende vragen:
- is een wijziging van de zorgregeling conform het verzoek van de vader in het belang van [minderjarige], en zo ja:
- hoe dient de zorgregeling qua vorm en frequentie dan in het belang van [minderjarige] te worden vormgegeven?
3.7.
De raad heeft bij rapportages van 6 februari 2018, 30 april 2019 en 27 november 2019 gerapporteerd en geadviseerd.
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 10 april 2020 heeft de rechtbank de bij beschikking van de rechtbank van 28 april 2014 vastgestelde zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] gewijzigd, in die zin dat de moeder en [minderjarige] één keer per kwartaal, op zaterdag of zondag, gedurende vier uren begeleid contact hebben, waarbij de concrete invulling van deze zorgregeling qua data, tijdstippen, locatie, alsmede wie of welke instantie de contacten tussen de moeder en [minderjarige] zal begeleiden, gedurende de thans nog durende ondertoezichtstelling, maar ook daarna, zal plaatsvinden onder regie van de GI.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vader de moeder met ingang van 1 mei 2020 iedere twee maanden op de eerste dag van deze periode, schriftelijk informeert over belangrijke gebeurtenissen in het leven van [minderjarige], zoals schoolprestaties, gezondheid, hobby’s en andere activiteiten, waarbij de informatieverstrekking gedurende de ondertoezichtstelling via de GI zal plaatsvinden.
Het meer of anders verzochte heeft de rechtbank afgewezen.
3.9.
De vader kan zich met deze beslissing, voor zover het de omgangsregeling betreft, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.10.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Sinds de indiening van het inleidende verzoekschrift in eerste aanleg zijn er veel begeleide omgangsmomenten geweest die geen doorgang hebben gevonden. Het lukt de moeder niet om de omgangsregeling na te komen, ook niet sinds de omgang is beperkt naar één keer per
kwartaal gedurende vier uur. De vader bereidt de omgang steeds voor, maar daags voor de omgang of op de dag zelf komt de moeder met een reden waarom de omgang niet door kan gaan. [minderjarige] wordt hierdoor keer op keer teleurgesteld. Dit geldt ook voor de wijze waarop de moeder is omgegaan met de afronding van het traject bij Clas. Hoewel het in het belang van [minderjarige] was dat de moeder daarbij aanwezig zou zijn, heeft zij dit niet gedaan. De positieve ervaringen die [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten heeft gehad wegen niet meer op tegen alle negatieve ervaringen van [minderjarige], namelijk de herhaaldelijke teleurstellingen en afwijzingen die [minderjarige] nu ervaart.
De moeder voert constant strijd richting de vader en de betrokken instanties. De vader ontvangt ongevraagd emailberichten en bestellingen van de moeder. Meerdere instanties die de omgang hebben begeleid hebben zich vanwege het voortdurend handelen van de moeder teruggetrokken.
Na de vele kansen die aan de moeder zijn geboden, is het nu tijd om daar mee te stoppen en duidelijkheid te creëren over de omgang voor [minderjarige]. De vader acht het, gelet op alles wat er de afgelopen jaren is gebeurd, van belang dat de moeder het recht op omgang wordt ontzegd voor de duur van één jaar. De moeder dient eerst te laten zien dat zij aan haar persoonlijke problematiek wil en kan werken. [minderjarige] moet weten dat hij op zijn moeder kan vertrouwen.
3.11.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Het verzoek van de vader om de moeder het recht op omgang te ontzeggen voor de duur van één jaar betreft een zelfstandig verzoek van de vader dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. De vader dient daarom in zijn verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard
.
De moeder wil heel graag dat de omgang tussen haar en [minderjarige] van vier keer per jaar blijft staan. Zij is gemotiveerd om daar invulling aan te geven. Het is te vroeg om nu te concluderen dat de moeder dit niet kan. Dat de moeder de afgelopen tijd niet uitvoering heeft kunnen geven aan de omgangsregeling komt mogelijk door haar persoonlijke problemen. Hulpverlening van de moeder zou als tussenpersoon richting de omgangsbegeleiding kunnen fungeren.
Het is in het belang van [minderjarige] dat hij contact met de moeder heeft. [minderjarige] geniet van de
omgangsmomenten met de moeder. Als [minderjarige] geen enkele omgang met de moeder heeft, is dit schadelijk voor zijn ontwikkeling. Voor een goede identiteitsontwikkeling is het belangrijk dat hij een beeld heeft van zijn beide ouders. Zonder omgangsregeling blijft [minderjarige] met vragen zitten en er is geen zicht op contact.
3.12.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht.
De moeder wil oud zeer dat tussen de ouders speelt oppakken, terwijl dat voor de vader een gepasseerd station is. Die tegenstelling blijft. De informatie die de vader verstrekt, grijpt de moeder aan om daarop te reageren. Als de moeder een vinger krijgt, wil zij de hele hand. Dat leidt tot strijd tussen de ouders en frustratie bij de vader. Cessio, de instantie die de omgang begeleid, heeft te kennen gegeven de opdracht te willen teruggeven. Zij komt niet tot een werkrelatie met de moeder. De duidelijkheid die in het kader van de omgangsbegeleiding over de invulling van de omgang aan de moeder is gegeven is nodig, anders gaat zij steeds meer vragen. Wat betreft de problematiek van de moeder, heeft de moeder te kennen gegeven dat zij individuele therapie heeft. Zij toont daarin echter geen inzage.
[minderjarige] moet geen last meer hebben van de strijd tussen de ouders en er dient in zijn belang duidelijkheid te komen over de omgang. Zonder die duidelijkheid voorziet de GI dat de moeder wekelijks verzoeken aan de vader zal doen. Als besloten wordt dat er nu geen contact kan zijn, kan de moeder in de toekomst een verzoek indienen om weer contact met
[minderjarige] te krijgen. Indien dan weer een zorgregeling wordt vastgesteld, is de verwachting dat de vader die uitspraak zal volgen. De vader heeft zich met betrekking tot de eerder vastgestelde omgangsregelingen ook steeds coöperatief opgesteld.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht op dit moment heel weinig ruimte meer te zien voor omgang. Als de moeder nog enige ruimte wordt gegeven voor omgang, dan zou dat veel reuring geven. Het handelen van de moeder richting de vader heeft door haar (persoonlijkheids)problematiek ook impact op de vader, wat ook gevolgen heeft voor [minderjarige].
Motivering van de beslissing
3.14.
Het hof overweegt als volgt.
Wijziging van het verzoek
3.14.1.
In eerste aanleg heeft de vader verzocht de omgangsregeling te wijzigen in die zin dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] wordt beperkt. In hoger beroep verzoekt de vader de moeder het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen. Deze wijziging betreft een vermeerdering van het aanvankelijke verzoek.
Ingevolge artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 130 Rv, welke artikelen zijn geschreven voor de procedure in eerste aanleg en in artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing zijn verklaard voor de procedure in hoger beroep, is de vader bevoegd om zijn verzoek te vermeerderen. Aangezien niet is gebleken van strijd met de eisen van een goede procesorde zal het hof de eisvermeerdering toestaan.
Ontzegging recht op omgang
3.14.2.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.14.3.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.14.4.
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar, opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
3.14.5.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is het hof het volgende gebleken.
Er is tijdens de procedure in eerste aanleg onder regie van de GI veel hulpverlening ingezet
geweest om tot een begeleide omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] te komen. In het eerste jaar van de ondertoezichtstelling was aanvankelijk AnaCare ingeschakeld. Bij AnaCare heeft één omgangsmoment (op 10 oktober 2018) plaatsgevonden. De andere omgangsmomenten zijn om verschillende redenen, waaronder een operatie van de moeder, niet gerealiseerd. Nadat de vader kenbaar had gemaakt dat hij van omgangshuis wilde wisselen, is gekozen voor begeleiding van de omgang door het aXiehuis.
De begeleiding door het aXiehuis heeft plaatsgevonden van mei tot eind oktober 2019. De intentie was dat eenmaal per vier weken op woensdag van 13.00 uur tot 17.00 uur begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige] zou plaatsvinden. Van de zeven ingeplande omgangsmomenten heeft één omgangsmoment volledig doorgang gevonden en zijn twee omgangsmomenten, op initiatief van de moeder, verkort. De andere vier afspraken zijn om verschillende redenen niet doorgegaan. Door de opstelling en bejegening van de moeder richting de medewerkers van het aXiehuis is vanuit het aXiehuis besloten het traject te stoppen. Het laatste begeleide contactmoment was op 4 september 2019.
Vanaf januari 2020 is Cessio ingeschakeld om de omgang te gaan begeleiden. Die begeleide omgang zou in eerste instantie een keer per maand plaatsvinden. Deze bezoeken hebben geen doorgang gehad door twee afmeldingen van de moeder wegens ziekte en één keer vanwege het coronavirus. Nadat de rechtbank in de bestreden beschikking de frequentie van de omgang heeft gewijzigd naar één keer per kwartaal op een zaterdag of een zondag voor de duur van vier uur en onder begeleiding van een (neutrale) derde, zou de omgang onder begeleiding van Cessio gaan plaatsvinden op 11 juli 2020, 7 november 2020 en 23 januari 2021. Deze omgangsmomenten hebben evenmin doorgang gevonden, doordat de moeder, kort gezegd, de gemaakte afspraken met en/of de gestelde voorwaarden door Cessio niet nakwam. Verder is het afrondende gesprek van het Clastraject, dat van belang was voor [minderjarige], niet doorgegaan omdat de moeder dat heeft gezegd.
Doordat de moeder de afspraken met betrekking tot de omgang en het Clastraject om verschillende redenen niet nakomt, wordt [minderjarige] steeds teleurgesteld door de moeder. Ook ervaart hij onrust en spanningen door de strijd die de moeder richting de vader en de hulpverlenende instanties voert.
3.15.6.
Het is in het belang van [minderjarige] dat hij erop kan vertrouwen dat de omgang met de moeder ook daadwerkelijk plaatsvindt op het moment dat er een omgangsregeling is vastgesteld. De moeder stelt dat zij heel graag omgang wil, maar gezien het verloop van de begeleide omgang de afgelopen jaren is niet gebleken dat [minderjarige] er op kan vertrouwen dat de moeder een omgangsregeling, ook als deze zeer beperkt is, daadwerkelijk zal naleven. Als gevolg van de onbetrouwbaarheid en onvoorspelbaarheid van de moeder in haar contact met [minderjarige], heeft [minderjarige] – zo blijkt uit het raadsrapport van 2 november 2020 (p. 20) dat ziet op de beëindiging van het gezag – weinig vertrouwen in de voor hem belangrijke volwassenen. Voor herstel van het vertrouwen tussen de moeder en [minderjarige] moet de moeder aan [minderjarige] laten zien dat ze betrouwbaar is en aan hem voorspelbaarheid kan bieden, maar dit lukt de moeder nu niet. Er zijn het hof in dit verband geen aanknopingspunten gebleken om te veronderstellen dat in de mogelijkheden van de moeder op dit vlak binnen afzienbare termijn verandering te verwachten is. Er is geen zicht op de psychische gesteldheid van de moeder en of zij hulpverlening heeft om aan haar problemen te (gaan) werken.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de moeder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang dan wel omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige], zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW. Het hof zal de moeder de omgang met [minderjarige] daarom ontzeggen. Aan de ontzegging zal het hof geen bepaalde termijn verbinden, nu, zoals hiervoor is overwogen, niet duidelijk is wanneer verandering in de mogelijkheden van de
moeder te verwachten is.
3.15.7.
De moeder heeft het recht om in geval van een wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar zich tot de rechter te wenden om vast te stellen of er ruimte is voor omgang. Het hof geeft de moeder in overweging om – in het belang van [minderjarige] – voor zichzelf hulp te zoeken om meer inzicht te krijgen in haar eigen rol in het geheel en in wat de oorzaak is dat het haar niet lukt om de afspraken over de omgang met [minderjarige] na te komen.
Afsluitende conclusie
3.16.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de vader om de moeder het recht op omgang te ontzeggen toewijzen als hierna is vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen de ouders gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontzegt de moeder het recht op omgang met [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J.M. van Arkel- van Gasselt en is op 17 juni 2021 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.