ECLI:NL:GHSHE:2021:1832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.291.862_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige en afwijzing van het verzoek tot verlenging door de GI

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben de ouders van een minderjarige, geboren in 2013, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 2 februari 2021 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd. De ouders waren het niet eens met deze beslissing en voerden aan dat de ontwikkeling van hun kind niet ernstig bedreigd werd, en dat de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) geen adequate hulp bood. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juni 2021 werd duidelijk dat de ouders en de GI het niet eens waren over de onderwijsbehoeften van de minderjarige. De ouders stelden dat hun kind niet de juiste ondersteuning op school kreeg en dat de GI niet meewerkte aan een schoolwisseling. De GI daarentegen betoogde dat de ouders niet de noodzakelijke toestemming gaven voor hulpverlening en dat de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar kwam door de houding van de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de GI feitelijk geen uitvoering meer gaf aan de ondertoezichtstelling en dat er geen vooruitgang was geboekt in de situatie van de minderjarige. Gezien deze omstandigheden heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 juni 2021
Zaaknummer : 200.291.862/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/366581 / JE RK 20-1960_2
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2021, schriftelijk vastgelegd op 16 februari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2021, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2021, heeft de GI verzocht de ouders in het door hen ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het door hen ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.3.1.
De raad heeft bij brief, ingekomen ter griffie op 14 april 2021, het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 februari 2021;
  • het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de ouders op 29 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is, op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats], [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]) geboren.
3.1.1.
De moeder heeft de Bulgaarse nationaliteit. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] heeft beide nationaliteiten.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 januari 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij beschikking van 5 januari 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant de ondertoezicht-stelling van [minderjarige] met ingang van 12 januari 2021 tot 12 februari 2021 verlengd en iedere verdere beslissing op het verlengingsverzoek van de GI voor het overige aangehouden tot de zitting van dinsdag 2 februari 2021.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 12 februari 2021 tot 12 januari 2022.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, omdat haar ontwikkeling op meerdere gebieden stagneert. [minderjarige] heeft een taalontwikkelingsachterstand, maar deze achterstand is niet zodanig dat dit een ontwikkelingsbedreiging oplevert. Haar taalontwikkelingsachterstand wordt ook niet groter. De ouders hebben [minderjarige] aangemeld voor logopedie op school, maar die is nog niet gestart. De ouders weerspreken dat [minderjarige] moeite heeft in de interactie met andere kinderen en dat die achterstand groeit. [minderjarige] heeft op school en in haar omgeving vriendjes en vriendinnetjes. Het sociale proces van een kind in een groep is een leerproces.
De ouders, de school en de GI zijn het erover eens dat [minderjarige] niet op de juiste school zit. [minderjarige] krijgt op school niet de hulp die zij nodig heeft. Er wordt op dit moment op school geen hulpverlening voor [minderjarige] ingezet. De instemming van de GI met een andere school heeft tot op heden niet geleid tot een overstap. [minderjarige] moet groep 4 doubleren. Partijen verschillen van mening over de schoolwisseling die moet plaatsvinden. De GI vindt dat er eerst nader onderzoek moet plaatsvinden voordat [minderjarige] naar een andere school kan gaan. De ouders vinden dat [minderjarige] beter direct op een andere school kan starten. [minderjarige] loopt niet op ieder onderwijsgebied achter. Verder is de achterstand van [minderjarige] op taalgebied niet zodanig groot als de school en de GI doen voorkomen. De leerkracht op de nieuwe school dient zelf te beoordelen of een nader onderzoek naar de onderwijsbehoefte van [minderjarige] noodzakelijk is, en zo ja, welk onderzoek dat zou moeten zijn. Vanwege de door de GI geuite dreigementen over een eventuele uithuisplaatsing van [minderjarige] bestaat er bij de ouders angst om toestemming te verlenen voor het door de GI gewenste onderzoek. De ouders hebben daardoor ook geen vertrouwen in de hulpverlening.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat de ouders [minderjarige] niet de duidelijkheid en structuur bieden die zij nodig heeft. Het door de school en de GI waargenomen zelfbe-palende gedrag van [minderjarige] herkennen de ouders niet in de thuissituatie. Aan [minderjarige] wordt doordeweeks wel degelijk de nodige structuur geboden. Die structuur wordt mede bepaald door de schooldagen van [minderjarige] en de werkdagen van de moeder. De vader zorgt dan thuis voor [minderjarige]. [minderjarige] is nooit te laat op school, is verzorgd, heeft altijd de juiste spullen bij zich voor een schooldag en gaat op tijd naar bed.
Hoewel de ouders en de GI allebei het beste voor [minderjarige] willen, komt de hulpverlening niet van de grond waardoor de situatie van [minderjarige] onveranderd is. Indien de ondertoezichtstel-ling wordt beëindigd zal de vader ervoor zorgen dat [minderjarige] alle hulp krijgt die zij nodig heeft.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De ontwikkelingsachterstand bij [minderjarige] vormt geen reden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar de houding van de ouders wel. [minderjarige] wordt op dit moment niet direct ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, maar haar ontwikkeling gaat zeker verstoord worden wanneer zij niet de hulp krijgt die zij nodig heeft. De ouders geven geen toestemming voor de inschakeling van de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening. Het huidige onderwijs past niet bij [minderjarige] en het is de vraag welk onderwijs wel passend is. De school van [minderjarige] vermoedt dat speciaal basisonderwijs geïndiceerd is. De GI sluit niet uit dat [minderjarige] -met de inzet van hulpverlening- op het reguliere onderwijs kan blijven. Er moet daarom nader onderzoek worden gedaan om aan te kunnen sluiten bij de onderwijsbehoefte van [minderjarige], maar de ouders weigeren ook hiervoor hun toestemming te verlenen. De GI heeft daarom op 17 maart 2021 een verzoekschrift tot vervangende toestemming medische behandeling ingediend bij de rechtbank en die toestemming ook verkregen. Door de patstelling tussen de GI, de school en de ouders wordt de ontwikkelingsachterstand van [minderjarige], met name in haar taal- en spraakontwikkeling, steeds groter. Daarmee bestaat het risico dat schooluitval vroeg of laat dreigt. In het afgelopen jaar is in samenwerking tussen de ouders, de school en de GI -via een alternatieve route zonder nader onderzoek- naar een passende school voor [minderjarige] gezocht. [minderjarige] is twee keer voor een proefperiode binnen een andere school geplaatst om te onderzoeken of een passend onderwijsaanbod kon worden geboden; dit bleek niet het geval te zijn. [minderjarige] is daarom teruggeplaatst op haar oude school.
De samenwerking tussen de ouders en de GI is slechts zeer beperkt verbeterd. Door de houding van de ouders ten opzichte van de hulpverlening kan onvoldoende zicht worden gekregen op de opvoedsituatie van [minderjarige]. Er bestaat geen zicht op de structuur en duidelijkheid die [minderjarige] thuis wordt geboden. De ouders bieden [minderjarige] de basiszorg, maar dit zegt niet alles over de pedagogische opvoeding van [minderjarige]. Haar zelfbepalende gedrag wordt steeds erger.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. De rechtsmacht kan worden gebaseerd op artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (de Verordening Brussel II-bis). Ingevolge dit artikel komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, omdat [minderjarige] ten tijde van de indiening van het inleidend gedingstuk haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.4.
Nog afgezien van de vraag of de door de GI gestelde ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] zodanig ernstig is dat dit een ondertoezichtstelling rechtvaardigt, heeft het hof ter mondelinge behandeling in hoger beroep vastgesteld dat er door de GI feitelijk geen uitvoering meer wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en dat het er ook niet naar uitziet dat dit op korte termijn zal veranderen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het laatst geldende OTS-plan dat in het geding is gebracht dateert van 11 december 2019. Sindsdien is de onderwijssituatie van [minderjarige] ongewijzigd. Hetgeen de GI in hoger beroep heeft aangevoerd vormt naar het oordeel van het hof geen grond om de ondertoezichtstelling van [minderjarige], gelet op het voorgaande, nog langer te laten voorduren.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2021, schriftelijk vastgelegd op 16 februari 2021,
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats];
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn en C.A.R.M. van Leuven en is op 17 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.