ECLI:NL:GHSHE:2021:1829

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.284.016_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, geboren in 2004. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht om het gezag van de vader te beëindigen en haar eenhoofdig gezag toe te wijzen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de moeder in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2021 zijn beide ouders gehoord, evenals de minderjarige, die haar mening kenbaar heeft gemaakt. De vader betwistte de claims van de moeder en stelde dat hij wel degelijk betrokken is bij het leven van de minderjarige, ondanks communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof overwoog dat de moeder onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het hof bevestigde het wettelijk uitgangspunt dat gezag bij beide ouders berust, tenzij er sprake is van onaanvaardbare risico's voor het kind. De ouders werden aangemoedigd om te werken aan hun communicatieproblemen en het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezamenlijk gezag werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 juni 2021
Zaaknummer: 200.284.016/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/372135 / FA RK 20-2464
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Sturrus-Burger,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. C.G. Huijsmans.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie], hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 7 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover haar verzoek om het gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen is afgewezen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over [minderjarige] alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. F.K. Doornbos, kantoorgenoot van mr. Sturrus-Burger;
-de vader, bijgestaan door mr. Huijsmans.
2.3.1.
De raad is zonder kennisgeving vooraf niet verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 juni 2020;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 12 november 2021;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 22 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen sinds 13 mei 2014 het ouderlijk gezag gezamenlijk over [minderjarige] uit naar aanleiding van een verzoek van de vader hiertoe.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] afgewezen.
3.3.
De moeder zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Zij heeft meerdere voorbeelden aangedragen waaruit blijkt dat de vader gezagsbeslissingen in de weg staat. Er zijn problemen geweest met een vakantie naar Turkije en met de therapie van [minderjarige]. De vader heeft zijn toestemming aan beslissingen geweigerd dan wel laat verleend.
Er is verder al meerdere keren tevergeefs geprobeerd om de communicatie te verbeteren. De vader neemt hierin geen initiatief. Hij is bovendien niet betrokken in het leven van [minderjarige].
De moeder vindt het vervelend dat zij iedere keer als zij met [minderjarige] naar het buitenland op vakantie wil gaan contact met de vader moet opnemen en toestemming moet vragen. Er is al vier jaar lang geen contact en wanneer er contact is, dan verloopt dit niet goed. De moeder heeft bovendien geen telefoonnummer of adres van de vader. Zij beschikt enkel over een emailadres.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, waarbij er sprake is van een verstoord contact, is er sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] tussen de ouders klem of verloren zal raken.
De moeder heeft er geen problemen mee als er contact is tussen de vader en [minderjarige], maar dit staat los van het gezag. De moeder staat in zoverre ook achter het advies van de raad om zich bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) te melden, maar zij is hierin nog niet gekend. Het initiatief dient bij de vader te liggen en het is fijn om te horen dat de vader zich heeft gemeld.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder heeft geen grief aangevoerd tegen de overweging van de rechtbank dat de oplossing in de problematiek gelegen is in het verbeteren van de oudercommunicatie.
Dat de ouders moeten gaan werken aan de communicatieproblemen is een voldongen feit.
De vader betwist dat hij hierin geen initiatief neemt. Hij heeft tweemaal contact opgenomen en een email gestuurd en kreeg slechts een beperkt antwoord waaruit bleek dat de moeder de uitspraak van het hof wilde afwachten. De vader wilde daarna de situatie niet verder verhitten. Zo nu en dan stuurt hij een email naar [minderjarige], maar daarop krijgt hij eveneens weinig respons.
De vader heeft verder conform het raadsadvies contact opgenomen met het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). De moeder heeft dit tot op heden nagelaten, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Ze slaat het advies van de raad in de wind, hetgeen enkel tot meer vertraging leidt.
De raad heeft volgens de vader in het raadsrapport verder aangevoerd dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat het contact tussen haar en de vader wordt hersteld. Uit het rapport blijkt dat [minderjarige] wordt bijgestaan door een therapeut, in wie zij vertrouwen heeft.
De vader heeft altijd een goede band met [minderjarige] gehad en hij begrijpt niet waarom dit veranderd is. Hij vindt het belangrijk dat [minderjarige] weet dat zij altijd op hem kan terugvallen. Vaders situatie is stabiel, wat hij voor [minderjarige] ook belangrijk vindt.
Hij is beheerder van de boerderij waar hij al vijf jaar zijn verblijfplaats heeft en waar hij verwacht nog zeker zeven tot tien jaar te kunnen verblijven. Hij heeft daarnaast nog een uitkering en solliciteert naar een betaalde baan, maar gelet op zijn leeftijd is dat lastig.
De vader staat eventuele gezagsbeslissingen niet in de weg en heeft dit nooit gedaan. Ten aanzien van de therapie van [minderjarige] heeft hij slechts willen weten waar hij zijn handtekening voor zou moeten zetten. De vakantie in Turkije was in de periode dat er overal ter wereld aanslagen werden gepleegd en Turkije bepaald geen veilig gebied was, zodat de vader daar vraagtekens bij zette. Voor zover de moeder hem verwijt dat hij geen contact heeft met school, ligt het ook op haar weg om de vader gevraagd en ongevraagd te informeren.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.6.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.6.3.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de kinderrechter die tot de bestreden beslissing hebben geleid en neemt die over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.6.4.
Het hof ziet dat de moeder zich heeft ingespannen en zich nog steeds inspant om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden en haar een goede toekomst te geven.
De afgelopen jaren hebben heeft zij er in de opvoeding van [minderjarige] grotendeels alleen voor gestaan. Dit neemt niet weg dat - gelet op het wettelijk uitgangspunt - de vader het recht heeft om zijn positie in het leven van [minderjarige] te behouden. Het uitgangspunt van de wetgever is namelijk dat het gezag over een minderjarige bij beide ouders berust, tenzij er sprake is van een situatie waarbij de minderjarige klem of verloren zal raken of beëindiging van het gezag anderszins noodzakelijk is.
Het hof is van oordeel dat beide situaties in het geval van [minderjarige] niet aan de orde zijn.
Uit hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank dienen te leiden.
Immers uit niets is gebleken dat [minderjarige] klem of verloren raakt en/of dat de vader gezagsbeslissingen structureel blokkeert. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder dit onvoldoende handen en voeten gegeven en hetgeen zij naar voren heeft gebracht is door de vader voldoende gemotiveerd betwist.
Voor zover er sprake is van communicatieproblemen tussen de ouders is er inmiddels op advies van de raad contact geweest met het CJG en hebben beide ouders tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij hun medewerking zullen verlenen aan een hulpverleningstraject, hetgeen het hof positief en ook nodig acht. Het is voor [minderjarige] van belang dat de ouders gaan werken aan hun problematiek op ouderniveau, zonder [minderjarige] daarmee te belasten. Van daaruit kan er ook weer verder worden toegewerkt naar contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Hetgeen [minderjarige] zelf nog naar voren heeft gebracht leidt evenmin tot een ander oordeel.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 7 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.A.R.M. van Leuven en
J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 17 juni 2021 uitgesproken in het openbaar door
mr. M.J. van Laarhoven in tegenwoordigheid van de griffier.