In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van appellanten in hun verzet tegen een verstekvonnis. Appellanten, die in de hoofdzaak gedaagden zijn, hebben verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van de kantonrechter, waarin zij zijn veroordeeld tot betaling aan Intrum Nederland B.V., de rechtsopvolger van Opel Finance N.V. Het hof behandelt de vraag of het verzet tijdig is ingesteld en of er gronden zijn om de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen. De appellanten stellen dat het verstekvonnis berust op juridische en feitelijke misslagen, maar het hof oordeelt dat zij niet voldoende onderbouwen dat er sprake is van evidente misslagen. Het hof concludeert dat de belangen van Intrum bij de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis zwaarder wegen dan de belangen van appellanten bij schorsing van de tenuitvoerlegging. De incidentele vordering van appellanten wordt afgewezen, en de beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.