ECLI:NL:GHSHE:2021:1817

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.291.422_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in het verzet tegen een verstekvonnis en de toepassing van artikel 143 lid 3 Rv in verbinding met artikel 144 sub b Rv

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van appellanten in hun verzet tegen een verstekvonnis. Appellanten, die in de hoofdzaak gedaagden zijn, hebben verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van de kantonrechter, waarin zij zijn veroordeeld tot betaling aan Intrum Nederland B.V., de rechtsopvolger van Opel Finance N.V. Het hof behandelt de vraag of het verzet tijdig is ingesteld en of er gronden zijn om de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen. De appellanten stellen dat het verstekvonnis berust op juridische en feitelijke misslagen, maar het hof oordeelt dat zij niet voldoende onderbouwen dat er sprake is van evidente misslagen. Het hof concludeert dat de belangen van Intrum bij de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis zwaarder wegen dan de belangen van appellanten bij schorsing van de tenuitvoerlegging. De incidentele vordering van appellanten wordt afgewezen, en de beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.291.422/01
arrest van 15 juni 2021
gewezen in het incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak van

1.[appellant ] ,

2.
[appellante ] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna aan te duiden als [appellant ] respectievelijk [appellante ] , tezamen hierna aan te duiden als
[appellanten] ,
advocaat: mr. J. Todorov te ’s-Gravenzande,
tegen
Intrum Nederland B.V.,rechtsopvolger onder bijzondere titel van Opel Finance N.V., voorheen handelend onder de naam General Motors Acceptance Corporation Nederland N.V. (hierna aan te duiden als GMAC),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als Intrum,
advocaat: mr. R. Dijkema te Hilversum,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 februari 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis in verzet van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 januari 2021, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden in de verstekzaak, opposanten in het verzet en Intrum als eiseres in de verstekzaak, geopposeerde in het verzet.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8592564 CV EXPL 20-2145)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 5 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis (artikel 351 Rv) met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident met producties van Intrum;
  • de memorie van grieven met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
GMAC heeft bij dagvaarding van 24 maart 2010 [appellanten] in rechte betrokken en gevorderd om [appellanten] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan GMAC van € 31.047,13, vermeerderd met de overeengekomen rente ad 12,85% per jaar, althans de wettelijke rente over een bedrag van € 30.840,83 vanaf 17 maart 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding.
3.2.
Tegen [appellanten] is verstek verleend. Bij verstekvonnis van 7 juli 2010 heeft de kantonrechter de vordering van GMAC toegewezen, omdat deze vordering de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, en zijn [appellanten] veroordeeld in de kosten.
De kantonrechter heeft dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
GMAC heeft de vordering op [appellanten] (kennelijk) daarna gecedeerd aan Intrum.
3.4.
[appellanten] hebben op 25 mei 2020 een verzetdagvaarding aan Intrum laten uitbrengen. [appellanten] vorderen in de verzetprocedure - kort gezegd - van de bij het verstekvonnis van 7 juli 2010 uitgesproken veroordeling te worden ontheven en de tegen hen ingestelde vordering alsnog af te wijzen, met veroordeling van Intrum in de proceskosten.
3.5.
Bij vonnis van 6 januari 2021 heeft de kantonrechter [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard in hun verzet tegen het verstekvonnis omdat [appellanten] het verzet naar het oordeel van de kantonrechter te laat hebben ingesteld en zijn [appellanten] veroordeeld in de proceskosten.
3.6.
[appellanten] zijn van het vonnis in verzet van 6 januari 2021 tijdig in hoger beroep gekomen. Bij dagvaarding in hoger beroep hebben [appellanten] een incidentele vordering ex artikel 351 Rv ingesteld. [appellanten] vorderen in het incident de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis van 7 juli 2010 op te heffen althans de tenuitvoerlegging van dat vonnis te schorsen voor de duur van de hoger beroepsprocedure, met veroordeling van Intrum in de kosten van dit incident, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.6.1.
Aan deze incidentele vordering hebben [appellanten] , samengevat, ten grondslag
gelegd dat Intrum misbruik maakt van haar bevoegdheid door het vonnis van 7 juli 2010
te executeren, omdat dat vonnis volgens [appellanten] berust op een feitelijke en juridische misslag. Volgens [appellanten] is de kantonrechter er in dat vonnis ten onrechte van uitgegaan dat [appellanten] een overeenkomst van huurkoop zouden hebben gesloten met GMAC.
Voorts hebben [appellanten] ter onderbouwing van hun incidentele vordering aangevoerd dat tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 juli 2010 een noodtoestand voor hen zal doen ontstaan en een onomkeerbare situatie met zich mee zal brengen, althans dat bij afweging van de belangen hun belang bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van Intrum bij de executie van het verstekvonnis.
3.7.
Intrum heeft de incidentele vordering van [appellanten] gemotiveerd bestreden en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellanten] , althans tot afwijzing van hun incidentele vordering, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellanten] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.8.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.9.
De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is in het vonnis van 7 juli 2010 niet gemotiveerd. Dat betekent – in het licht van de hiervoor onder 3.8. geschetste toetsingsmaatstaf – dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis totdat in verzet uitspraak is gedaan, toewijsbaar is als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [appellanten] bij schorsing van de executie van het verstekvonnis zwaarder weegt dan het belang van Intrum om tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. Daarbij kan de rechter in zijn oordeelsvorming betrekken of de bestreden beslissing berust op een kennelijke misslag, maar moet hij de kans van slagen van het tegen de eerdere beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing laten.
Misslag?
3.10.
[appellanten] stellen (samengevat) dat het verstekvonnis van 7 juli 2010 berust op een juridische en feitelijke misslag omdat de kantonrechter er in dat vonnis ten onrechte vanuit is gegaan dat [appellanten] een overeenkomst van huurkoop zouden hebben gesloten met GMAC.
3.11.
Het hof overweegt dat van een juridische of feitelijke misslag slechts sprake is, indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is in dit geval niet voldaan. [appellanten] stellen weliswaar dat het verstekvonnis van 7 juli 2010 berust op een feitelijke en juridische misslag, maar laten na (gemotiveerd) aan te geven dat en waarom er sprake is van evidente, direct duidelijke en redelijkerwijs niet voor discussie vatbare misslagen. Het hof overweegt verder dat het enkele feit dat tegen het oordeel van de kantonrechter inhoudelijke argumenten zijn aan te voeren, waarover verschillend kan worden gedacht, niet betekent dat het oordeel van de kantonrechter evident onjuist is. Een inhoudelijke beoordeling van wat [appellanten] in dit verband in dit incident hebben aangevoerd, zou naar het oordeel van het hof bovendien leiden tot een verkapt hoger beroep. Daarvoor is geen plaats in het kader van dit incident waarin het hof de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing moet laten.
3.12.
Bovenstaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het verstekvonnis van 7 juli 2010 niet berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag die de schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis rechtvaardigt.
Belangenafweging
3.13.
Hetgeen [appellanten] stellen in verband met de door het hof te maken belangenafweging kan evenmin leiden tot toewijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 7 juli 2010, zoals hierna zal worden toegelicht.
3.14.
Wat betreft de te maken belangenafweging is voor het hof uitgangspunt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom heeft gekregen, in dit geval Intrum, wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Haar belang is er in gelegen dat zij niet op het haar krachtens de veroordeling toekomende hoeft te wachten totdat de veroordeling onherroepelijk is geworden.
3.15.
Tegenover het belang van Intrum stellen [appellanten] dat tenuitvoerlegging van het verstekvonnis zal leiden tot een noodtoestand en een onomkeerbare situatie. [appellanten] stellen dat zij niet over de financiële middelen beschikken om aan de veroordeling uit hoofde van het verstekvonnis te voldoen en dat er daarom naar alle waarschijnlijkheid beslag op hun inkomen zal worden gelegd. Als gevolg hiervan zullen zij naar eigen zeggen niet in staat zijn hun vaste lasten te voldoen en komen zij - tijdens de coronacrisis - op straat te staan, zo stellen zij, terwijl [appellante ] hoogzwanger is, aldus [appellanten]
3.16.
De stelling van [appellanten] dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis een noodtoestand bij hen zal veroorzaken en voor hen onomkeerbare gevolgen heeft, is niet nader met stukken onderbouwd en is bovendien door Intrum betwist. Zo hebben [appellanten] geen inzicht gegeven in hun huidige financiële omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat er een noodtoestand zal ontstaan. [appellanten] stellen weliswaar dat uitvoering van het verstekvonnis ernstige gevolgen voor hen heeft, zoals het verlies van hun woning, maar zij hebben dat op geen enkele manier onderbouwd.
3.17.
Andere belangen aan de zijde van [appellanten] waarvoor het belang van Intrum zou moeten wijken zijn gesteld noch gebleken. Het hof ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de belangen van [appellanten] bij schoring van de tenuitvoerlegging dienen te prevaleren boven de belangen van Intrum bij executie van het verstekvonnis van 7 juli 2010.
Slotsom
3.18.
Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat geen gronden aanwezig zijn om de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 7 juli 2010 te schorsen. Deze incidentele vordering van [appellanten] dient dan ook te worden afgewezen.
Proceskosten
3.19.
Het hof zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.20.
De hoofdzaak is verwezen naar de rol van heden voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst af de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het op 7 juli 2010 onder zaak-/rolnummer 609154 CV EXPL 10-4915 gewezen verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Breda, tussen GMAC als eiseres en [appellanten] als gedaagden;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak is verwezen naar de rol van heden voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 juni 2021.
griffier rolraadsheer