ECLI:NL:GHSHE:2021:1813

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.247.458_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van vruchtgebruik op pand en de gevolgen van onbevoegde vertegenwoordiging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de vestiging van vruchtgebruik op een pand door de Vereniging Hendrick de Keyser (HDK) aan een groep notarissen, vertegenwoordigd door Bhumibol Holding B.V. en Charbelle B.V. De zaak betreft de vraag of de vertegenwoordiging van HDK bij de vestiging van het vruchtgebruik rechtsgeldig was, gezien de mogelijke onbevoegdheid van de vertegenwoordiger. HDK heeft in hoger beroep de vernietiging van een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gevorderd, waarin haar vorderingen waren afgewezen en de vorderingen van de notarissen waren toegewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de volmacht die aan de vertegenwoordiger was verleend, niet toereikend was en dat er geen sprake was van bekrachtiging van de handelingen van de vertegenwoordiger. HDK heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd, waarbij zij onder andere stelde dat de verlengingsbepaling in de vestigingsakte nietig was. Het hof heeft besloten om een nadere mondelinge behandeling te houden om te bezien of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling tussen partijen. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat de primaire vordering van HDK in hoger beroep, die betrekking heeft op achterstallig onderhoud, niet toewijsbaar lijkt. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn uitgenodigd om te verschijnen voor de raadsheer-commissaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.247.458/01
arrest van 15 juni 2021
in de zaak van
Vereniging Hendrick de Keyser,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als HDK,
advocaat: mr. H.M. Hielkema te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
Bhumibol Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
Charbelle B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de maatschap
De Zeeuwse Alliantie,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als DZA c.s. en afzonderlijk als respectievelijk [geïntimeerde 1] , Bhumibol, Charbelle en De Zeeuwse Alliantie,
advocaat: mr. J. Overdijk te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 december 2018 in het hoger beroep van het vonnis van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaak- / rolnummer C/02/337777 / HA ZA 17-748 op 25 juli 2018 gewezen vonnis.

5.Het verdere verloop van de procedure

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • voornoemd tussenarrest waarbij een comparitie na aanbrengen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2019;
  • de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met producties 1 tot en met 32;
  • de memorie van antwoord, met producties 7 tot en met 10;
  • de akte uitlating producties van HDK;
  • de antwoordakte van DZA c.s.;
  • de stukken die partijen het hof voorafgaand aan het pleidooi hebben gezonden, te weten producties 33 en 34 zijdens HDK en producties 11 tot en met 15 zijdens DZA c.s.;
  • het pleidooi gehouden op 6 mei 2021, waarbij HDK en DZA c.s. pleitnotities hebben overgelegd. De advocaat van HDK heeft voorafgaand aan het pleidooi het hof agendapunten doen toekomen alsmede een stuk getiteld ‘Toelichting agendapunten Hendrick de Keijser’. Daarop zal het hof hierna (in rov. 6.4.3) ingaan.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

Feitenvaststelling
6.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.9 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Volgens HDK zijn de door de rechtbank vastgestelde feiten onvolledig, maar zij heeft onvoldoende duidelijk aangegeven hoe daardoor een onjuist beeld van de zaak wordt gepresenteerd. Daarom wordt aan deze opmerking voorbijgegaan. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
6.1.1.
HDK is een vereniging die zich inzet voor het behoud van architectonisch of historisch belangrijke gebouwen en het interieur daarvan. Tot dat doel heeft zij in 1973 de eigendom verkregen van een pand met ondergrond en erf aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand).
6.1.2.
In 1988 waren [geïntimeerde 1] , de heer mr. [persoon A] (hierna: [persoon A] ), de heer mr. [persoon B] (hierna: [persoon B] ) en de heer mr. [persoon C] (hierna: [persoon C] ), allen (kandidaat)notarissen, met elkaar in onderhandeling over samenwerking in de vorm van een maatschap. Ten behoeve van de uitoefening van hun praktijk hebben zij op 26 februari 1988 een overeenkomst met HDK gesloten, waarbij HDK het pand voor (ongeveer) dertig jaar, tegen eenmalige betaling van NLG 300.000,00, in vruchtgebruik heeft gegeven aan de (kandidaat)notarissen.
6.1.3.
Bij brief van 30 maart 1988 heeft [geïntimeerde 1] de toenmalige directeur van HDK, de heer [persoon D] (hierna: [persoon D] ), een conceptakte voor de vestiging van het vruchtgebruik toegezonden. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Zoals met u reeds eerder telefonisch besproken is in het ontwerp een mogelijkheid van verlenging opgenomen voor nogmaals een periode van dertig jaar. Dit houdt mede verband met het feit dat door ons aanzienlijke investeringen in het pand en haar inrichting gedaan moeten worden.”De in de brief genoemde mogelijkheid van verlenging (hierna: de verlengingsbepaling) is opgenomen in art. 14 van de conceptakte en luidt als volgt:
“Na verloop van de hiervoor overeengekomen periode waarvoor het vruchtgebruik is gevestigd, heeft de vruchtgebruiker, dan wel de opvolger, het recht om de vruchtgebruikperiode te verlengen met nogmaals dertig jaar. In zodanig geval zal hij uiterlijk een jaar voor de afloop van de eerste periode zulks te kennen dienen te geven aan de eigenaar. De verlenging zal dan geschieden tegen een eenmalige vergoeding van drie honderd duizend gulden (NLG 300.000,00) geïndexeerd op basis van het jaar negentienhonderd achtentachtig, waarbij als index zal gelden de consumentenprijzen voor de gezinsconsumptie reeks werknemersgezinnen gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.”
6.1.4.
Bij brief van 4 mei 1988 heeft [persoon D] [geïntimeerde 1] meegedeeld dat HDK akkoord is gegaan met de bij brief van 30 maart 1988 toegezonden conceptakte. Hij schrijft:
“In vervolg op onze brief van 6 april 1988 delen wij U mede akkoord te kunnen gaan met de ons per brief van 30 maart j.l. toegezonden concept-akte voor de vestiging van het vruchtgebruik ter zake [adres] te [plaats] .”
6.1.5.
Op 13 mei 1988 is de notariële akte tot vestiging van het vruchtgebruik betreffende het pand gepasseerd. De akte vermeldt als vruchtgebruikers [geïntimeerde 1] en de praktijkvennootschappen (in oprichting) van [persoon B] en [persoon C] , ieder voor een derde onverdeeld aandeel. De akte vermeldt verder dat [persoon D] als lasthebber van het bestuur van HDK handelt en dat hij in die hoedanigheid HDK rechtsgeldig vertegenwoordigt, alsmede dat deze lastgeving blijkt uit een onderhandse akte van volmacht die na te zijn getekend en voor echt te zijn erkend aan de akte is gehecht. In artikel 14 van de akte is de tekst van artikel 14 van de conceptakte opgenomen.
6.1.6.
Bij een op 19 mei 1988 gedateerde brief heeft [persoon D] [geïntimeerde 1] een door hem en het bestuur van HDK ondertekende volmacht van 19 mei 1988 en een uittreksel van de notulen van de op 5 januari 1988 gehouden bestuursvergadering toegezonden. De volmacht vermeldt dat HDK [persoon D] last en volmacht geeft om – kort gezegd – namens HDK het pand in vruchtgebruik uit te geven aan [geïntimeerde 1] en de hiervoor genoemde praktijkvennootschappen (in oprichting) van [persoon B] en [persoon C] voor een periode van dertig jaar tegen een eenmalige betaling van NLG 300.000,00
“onder die bepalingen en bedingen als te doen gebruikelijk of wel door gemachtigde raadzaam of gewenst worden geacht”.
6.1.7.
Bhumibol en Charbelle zijn de praktijkvennootschappen van respectievelijk mevrouw [persoon E] (hierna: [persoon E] ) en de heer [persoon F] , beiden notaris. Volgens informatie uit het Kadaster d.d. 18 januari 2017 waren [geïntimeerde 1] , Bhumibol en Charbelle (hierna ook genoemd: de vruchtgebruikers) op dat moment gerechtigd tot het vruchtgebruik van het pand, ieder voor 1/3 (onverdeeld aandeel).
6.1.8.
Bij brief van 19 januari 2015 heeft [persoon E] namens de vruchtgebruikers met een beroep op de verlengingsbepaling HDK meegedeeld dat gebruik zal worden gemaakt van het recht op verlenging van het vruchtgebruik.
6.1.9.
DZA c.s. gebruiken het pand als notariskantoor.
6.1.10.
Op 25 juli 2018 hebben HDK en [geïntimeerde 1] , Bhumibol vertegenwoordigd door [persoon E] en Charbelle vertegenwoordigd door [persoon F] (in de vaststellingsovereenkomst tezamen aangeduid als De Zeeuwse Alliantie) een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer het volgende is opgenomen:
1. De afspraken in deze overeenkomst gelden tussen partijen totdat onherroepelijk in de procedure tussen partijen is beslist of tot partijen anderszins tot een (definitieve) minnelijke regeling zijn gekomen ter beëindiging van het Geding.[…]
5. Partijen zullen in overleg en conform artikel 9 van de vestigingsakte van 13 mei 1988 bepalen of, in welke mate en voor wiens rekening op 13 mei 2018 sprake was van achterstallig onderhoud en/of gebreken. Daartoe zal als leidraad dienen het rapport Reguliere inspectie 2018 dat laatstelijk werd opgesteld door de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (Monumentenwacht).
6. Door of namens De Zeeuwse Alliantie te verrichten onderhouds- en/of reparatiewerkzaamheden aan het pand die op voet van artikel 9 van de akte van vestiging van 13 mei 1988 voor rekening van de vruchtgebruiker komen, zullen vooraf door De Zeeuwse Alliantie ter goedkeuring worden voorgelegd aan Hendrick de Keyser.[…]
10. Hendrick de Keyser en De Zeeuwse Alliantie zullen tweejaarlijks in overleg treden over de door De Zeeuwse Alliantie conform artikel 9 van de vestigingsakte uit te voeren onderhouders- en herstelwerkzaamheden aan het pand. Daartoe zal iedere twee jaar, op kosten van De Zeeuwse Alliantie, door de Monumentenwacht Zeeland een rapport worden opgemaakt, dat tussen partijen tot leidraad kan dienen voor dat tweejaarlijkse overleg. Het staat De Zeeuwse Alliantie vrij om een contra-expertise te (doen) verrichten.”
Geschil in eerste aanleg
6.2.1.
In de onderhavige procedure heeft HDK, in conventie, gevorderd om voor recht te verklaren dat het recht van vruchtgebruik zal eindigen op 13 mei 2018 en om DZA c.s. te veroordelen – kort gezegd – het pand te verlaten, met veroordeling van DZA c.s. in de kosten van het geding. Daarnaast heeft HDK in incident gevorderd om bij wege van voorlopige voorziening als bedoeld in art. 223 Rv DZA c.s. hoofdelijk te veroordelen om met ingang van 13 mei 2018 een maandelijks bedrag van € 7.500,00 aan haar te betalen, met veroordeling in de kosten van het geding.
6.2.2.
DZA c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
6.2.3.
In reconventie hebben DZA c.s. – kort gezegd – primair gevorderd veroordeling van HDK om mee te werken aan vestiging van een nieuw vruchtgebruik op het pand voor dertig jaar, met bepaling dat bij gebreke van die medewerking het te wijzen vonnis in de plaats van de medewerking wordt gesteld, dan wel subsidiair, voor HDK een dwangvertegenwoordiger aan te wijzen die zorgt voor de vestiging van het vruchtgebruik. Subsidiair hebben DZA c.s. gevorderd om voor recht te verklaren dat zij zich tijdig en gewettigd hebben beroepen op het optierecht, als gevolg waarvan de tweede termijn van het vruchtgebruik is geëffectueerd. Voor het geval de vordering van HDK tot ontruiming van het pand zou worden toegewezen, hebben DZA c.s. gevorderd dat de vruchtgebruikers voor een periode van zes maanden na een te wijzen eindvonnis door HDK worden behandeld als waren zij vruchtgebruikers dan wel dat de termijn voor ontruiming wordt bepaald op zes maanden. Tot slot hebben DZA c.s. veroordeling gevorderd van HDK in de kosten van het geding.
6.2.4.
HDK heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.2.5.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank in de hoofdzaak – kort gezegd – de vorderingen van HDK in conventie afgewezen en de primaire vorderingen van DZA c.s. in reconventie toegewezen, met veroordeling van HDK in de proceskosten in conventie en reconventie en de nakosten. In het incident heeft de rechtbank de vordering van HDK afgewezen met veroordeling van HDK in de proceskosten van het incident en de nakosten.
Geschil in hoger beroep
6.3.1.
HDK heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd. Voor hetgeen HDK in hoger beroep vordert, verwijst het hof naar het petitum van de memorie van grieven (blz. 45 en 46). HDK heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het toewijzen van haar (gewijzigde) vorderingen.
6.3.2.
DZA c.s. hebben de grieven bestreden en hebben geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en de vorderingen van HDK zoals in hoger beroep gewijzigd zal afwijzen.
6.3.3
DZA c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van HDK. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
Voortprocederen of minnelijke regeling?
6.4.1.
Alvorens te beslissen in deze zaak ziet het hof aanleiding een nadere mondelinge behandeling te houden als hierna in het dictum van dit arrest is bepaald. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat tijdens het pleidooi op 6 mei 2021 de aanwezige partijen (de heren [persoon G] en [persoon H] namens HDK, enerzijds, en [geïntimeerde 1] en [persoon E] namens DZA c.s. anderzijds) door tijdgebrek niet in de gelegenheid zijn geweest het woord te voeren. Verder is van belang dat om dezelfde reden, anders dan was aangekondigd, geen minnelijke regeling is beproefd. Doel van de te houden mondelinge behandeling is partijen zelf te horen en een minnelijke regeling te beproeven.
6.4.2.
In het kader van laatstgenoemd punt merkt het hof het volgende op.
Partijen hebben in de loop van onderhavige procedure een vaststellingsovereenkomst gesloten (zie hiervoor rov. 6.1.10). In artikel 1 is voorzien dat partijen tot een (definitieve) minnelijke regeling komen ter beëindiging van het geding. Het is dienstig als partijen voorafgaand aan de nadere mondelinge behandeling met elkaar in overleg treden om te bezien wat de mogelijkheden daartoe thans zijn.
Mogelijk staat aan een regeling in de weg dat partijen van mening verschillen over vraag of de verlengingsbepaling (zie hiervoor rov. 6.1.3), kort gezegd, nietig is omdat deze in strijd is met art. 3:203 lid 3 BW. Dit is het onderwerp van grief 2. Partijen hebben hierover meerdere juridische adviezen in het geding gebracht.
Het is te overwegen hierover op de voet van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. Het hof ziet daartoe evenwel thans geen aanleiding. Aan beoordeling van grief 2 wordt niet toegekomen als grief 1 slaagt. Het slagen van deze grief zou er immers toe leiden dat de primaire vorderingen van HDK in hoger beroep onder 1, 2 en 4 toewijsbaar zijn.
Het hof kan zich voorstellen dat partijen bij het beproeven van minnelijke regeling daarvan uitgaan. Naar het voorlopig oordeel van het hof is er namelijk geen sprake geweest van een toereikende volmacht, mochten DZA c.s. daarop ook niet vertrouwen en is geen sprake geweest van bekrachtiging. Daarbij speelt een rol dat de verlengingsbepaling een verstrekkende bepaling is waarbij het niet alleen gaat om het vestigen van een tweede recht van vruchtgebruik op het pand voor een aansluitende periode van wederom dertig jaar, maar ook tegen dezelfde eenmalige vergoeding, geïndexeerd op basis van het prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie.
Verder is naar het voorlopig oordeel van het hof de primaire vordering van HDK in hoger beroep onder 3, die ziet op achterstallig onderhoud, niet toewijsbaar. Deze eerst in hoger beroep ingestelde vordering ten bedrage van € 399.719,91 is in de memorie van grieven summier onderbouwd, waarbij HDK in strijd met art. 21 Rv geen melding heeft gemaakt van de vaststellingsovereenkomst, en gemotiveerd betwist door DZA c.s.
6.4.3.
Zoals hiervoor bij het procesverloop is opgenomen, heeft de advocaat van HDK het hof voorafgaand aan het pleidooi een stuk getiteld ‘Toelichting agendapunten Hendrick de Keijser’ doen toekomen. Het hof zal DZA c.s. in de gelegenheid stellen om hierop bij akte te reageren als hierna in het dictum van dit arrest is bepaald. Daarbij wenst het hof ook de reactie van DZA c.s. te vernemen op het tijdens het pleidooi door HDK gedane verzoek ex art. 22 Rv (zie punt 52 van de ‘Toelichting agendapunten Hendrick de Keijser’).
6.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. J.P. de Haan als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met het hiervoor onder rov. 6.4.1 vermelde doel;
verwijst de zaak naar de rol van 29 juni 2021 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de zitting zal vaststellen;
verzoekt DZA c.s. de hiervoor in rov. 6.4.3 bedoelde akte uiterlijk twee weken voor de zitting te doen toekomen aan de wederpartij en aan de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, M.E. Smorenburg en A.C. van Campen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 juni 2021.
griffier rolraadsheer