[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres 1]
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 4 maanden hechtenis met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsvrouw van de verdachte heeft met betrekking tot het tenlastegelegde bepleit dat slechts een periode van vier maanden bewezen kan worden verklaard. Verder heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 16 mei 2017 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 december 2016 tot en met 16 mei 2017 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2017, dossierpagina’s 385-386, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
Op 28 maart 2017 is een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte [medeverdachte 1] gestart. [medeverdachte 1] wordt ervan verdacht dat hij handelt in harddrugs. In het onderzoek tegen de verdachte is een onderzoek telecommunicatie gestart op het telefoonnummer dat de verdachte gebruikt.
In de periode van 28 maart 2017 tot 16 mei 2017 zijn er meerdere gesprekken van de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] naar de verdachte [medeverdachte 1] . De gesprekken gaan erover dat ze elkaar willen ontmoeten.
Op 16 mei 2017 heeft een actiedag van de politie plaatsgevonden.
Door het observatieteam was vastgesteld dat [medeverdachte 1] in zijn woning, [adres 2] te [geboorteplaats] , was. Bij alle verdachten die zijn aangehouden ging er kort voordat zij de verdachte op 16 mei 2017 thuis bezochten een telefoongesprek met [medeverdachte 1] aan vooraf. Bij het live uitluisteren van de telefoon van verdachte [medeverdachte 1] werd door alle aangehouden verdachten gebeld en werd er gezegd dat ze eraan kwamen of woorden van gelijke strekking.
Aan het observatieteam werd door mij doorgegeven welke verdachten naar aanleiding van het telefoongesprek bij de verdachte [medeverdachte 1] thuis zouden komen. Zowel de verdachte [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] belden bij de verdachte aan en gingen naar binnen en kort daarop weer naar buiten. De verdachte [medeverdachte 4] kwam ook bij de verdachte [medeverdachte 1] thuis, hij bleef 20 à 25 minuten binnen en vertrok dan. Buiten het zicht van verdachte [medeverdachte 1] werden de voornoemde verdachten aangehouden.
Bij de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werd tijdens de fouillering een bolletje cocaïne aangetroffen. De bolletjes zijn stukjes boterhamzakjes waarin de cocaïne wordt verpakt.
Tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres 2] te [geboorteplaats] werden zogenaamde bolletjes met cocaïne aangetroffen en inbeslaggenomen. De bolletjes cocaïne zaten verstopt in een Labello stick. Ook werd er een boterhamzak aangetroffen met daarin restanten van de gedraaide bolletjes. De uiterlijke kenmerken van de in de Labello stick aangetroffen bolletjes cocaïne en de bolletjes cocaïne bij de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] kwamen overeen.
2.
Een proces-verbaal van observatie d.d. 1 juni 2017, dossierpagina’s 275-276, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 275)
Op 16 mei 2017 werd in het onderzoek naar de handel in verdovende middelen door verdachte [medeverdachte 1] een afvangactie gehouden op de woning [adres 2] te [geboorteplaats] met inzet van een observatie- en aanhoudingseenheid en ondersteuning van een tapprocedure op de verdachte.
Op 15.28 uur werd onderstaand telefoongesprek afgeluisterd tussen [medeverdachte 1] 1859 en de in het tapondezoek geïdentificeerde koper [medeverdachte 2] 5801.
1859: Jow
5801: Jow ben je in de buurt?
1859: Jep
5801: (…) kom er aan ja
1859: Jow
Om 15.32 uur werd er door leden van de observatie-eenheid gezien dat een persoon die later middels foto werd herkend als [medeverdachte 2] aanbelde bij huisnummer 9 van de centrale toegangsdeur.
Om 15.33 uur wed door leden van de observatie-eenheid gezien dat [medeverdachte 2] de centrale toegangshal verliet. Om 15.37 uur werd [medeverdachte 2] aangehouden. [medeverdachte 2] was in het bezit van een gebruikershoeveelheid cocaïne.
3.
Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 mei 2017, dossierpagina 272-273, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 272)
Inbeslagneming:
Datum en tijd: 16 mei 2017.
Omstandigheden: Verdachte (het hof begrijpt, gelet op dossierpagina 272: de beslagene [medeverdachte 2] ) was aangehouden en bij de fouillering werd de cocaïne aangetroffen.
Goednummer: 1721303
Object: wit poeder
Inhoud: 0,5 gram
4.
Een proces-verbaal poeders d.d. [geboortedag] 2017, dossierpagina 274, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
De aangeboden partij bestond uit: 1721303: 0,5 gram (netto) wit poeder verpakt in een plastic bolletje.
Uit elke aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de onderstaande sporenlijst is vermeld. Deze monsters werden ieder getest waarbij gebruikt werd gemaakt van de MMC Narcotest cocaïne. De tests gaven een positieve reactie.
5.
Een proces-verbaal van observatie d.d. 1 juni 2017, dossierpagina’s 357-358, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 357)
Op 16 mei 2017 werd in het onderzoek naar de handel in verdovende middelen door verdachte [medeverdachte 1] een afvangactie gehouden op de woning [adres 2] te [geboorteplaats] met inzet van een observatie- en aanhoudingseenheid en ondersteuning van een tapprocedure op de verdachte.
Om 18.57 uur werd onderstaand telefoongesprek afgeluisterd tussen [medeverdachte 1] 1859 en de in het taponderzoek geïdentificeerde koper [medeverdachte 4] 5699.
5699: Ben je in de buurt?
1859: Ik ben thuis
5699: Kom ik even heel snel bij je langs.
1859: Is goed.
Om 19.00 uur werd er door leden van de observatie-eenheid gezien dat een Nissan parkeerde op de [locatie] ter hoogte van de [adres 2] te [geboorteplaats] en een man, die later werd herkend als [medeverdachte 4] , uitstapte en richting de woning liep en aanbelde bij huisnummer 9 van de centrale toegangsdeur.
Om 19.22 uur werd er gezien dat [medeverdachte 4] de woning via de centrale toegangsdeur verliet en wegreed.
Om 19.30 uur werd [medeverdachte 4] aangehouden. [medeverdachte 4] was in het bezit van een gebruikershoeveelheid cocaïne.
6.
Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 mei 2017, dossierpagina’s 354-355, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 354)
Inbeslagneming:
Datum en tijd: 16 mei 2017 te 20.00 uur.
Omstandigheden: Verdachte (het hof begrijpt, gelet op dossierpagina 354: beslagene [medeverdachte 4] ) was aangehouden en bij zijn fouillering werd de cocaïne aangetroffen.
Goednummer: 1721331
Object: wit poeder
Inhoud: 0,3 gram
7.
Een proces-verbaal poeders d.d. [geboortedag] 2017, dossierpagina 356, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
De aangeboden partij bestond uit: 1721331: 0,3 gram (netto) wit poeder verpakt in een plastic bolletje.
Uit elke aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de onderstaande sporenlijst is vermeld. Deze monsters werden ieder getest waarbij gebruik werd gemaakt van de MMC Narcotest cocaïne. De tests gaven een positieve reactie.
8.
Een proces-verbaal van observatie d.d. 1 juni 2017, dossierpagina’s 329-330, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 329)
Op 16 mei 2017 werd in het onderzoek naar de handel in verdovende middelen door verdachte [medeverdachte 1] een afvangactie gehouden op de woning [adres 2] te [geboorteplaats] met inzet van een observatie- en aanhoudingseenheid en ondersteuning van een tapprocedure op de verdachte
Om 17.42 uur werd onderstaand telefoongesprek afgeluisterd tussen verdachte [medeverdachte 1] en de in het taponderzoek geïdentificeerde koper [medeverdachte 3] , geboortedatum [geboortedag medeverdachte 3] 1979.
R: Huh huh yo
M: Yo
R: Ja je weet het.
M: Yo ik zie je zo later
Om 18.01 uur werd er door leden van de observatie-eenheid gezien dat er een Ford Ka werd geparkeerd op de Korenbloem ter hoogte van de [adres 2] . Er stapte een persoon uit die aanbelde bij huisnummer 9 en de centrale toegangsdeur binnenging. Om 18.03 uur werd door leden van de observatie-eenheid gezien dat voornoemd persoon de woning via de centrale toegangsdeur verliet en wegreed in de Ford Ka.
Om 18.05 uur werd [medeverdachte 3] aangehouden. [medeverdachte 3] was in het bezit van een gebruikershoeveelheid cocaïne.
9.
Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 mei 2017, dossierpagina’s 326-327, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 326)
Inbeslagneming:
Datum en tijd: 16 mei 2017 te 18.45 uur.
Omstandigheden: Verdachte (het hof begrijpt, gelet op dossierpagina 326: de beslagene [medeverdachte 3] , geboren [geboortedag medeverdachte 3] 1979) was aangehouden en bij de fouillering werd de cocaïne aangetroffen.
Goednummer: 1721321
Object: wit poeder
Inhoud: 0,3 gram
10.
Een proces-verbaal poeders d.d. [geboortedag] 2017, dossierpagina 328, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
De aangeboden partij bestond uit: 1721321: 0,3 gram (netto) wit poeder verpakt in een plastic bolletje.
Uit elke aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de onderstaande sporenlijst is vermeld. Deze monsters werden ieder getest waarbij gebruik werd gemaakt van de MMC Narcotest cocaïne. De tests gaven een positieve reactie.
11.
Een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] d.d. 11 april 2017, dossierpagina 336, voor zover inhoudende:
Beller: 31644261728
Naam: [medeverdachte 1]
Gebelde: 31651670980
T.n.v.: [medeverdachte 3]
R: Chocolade is beter of die andere.
N: Die andere
R: Is beter dan die chocolade
N: Ja
R: Chocolade is bullshit
N: Nou ja niet bullshit maar is niet mijn ding zeg maar.
R: Maar als je beide busje moet rijden als moet kiezen tussen chocolade busje en die witte busje welke? Niet die witte busje die andere
N: Welke andere?
R: Die twee busjes wat ik je net heb gezegd.
N: Dan is die chocolade niet zo.
(…)
R: Oké is goed dan weet ik genoeg.
N: Maar als je hem vergelijkt met allebei met die andere witte busje zal ik maar zeggen.
R: Die witte busje staat boven alles. Sowieso.
N: Ja daarom sowieso.
R: Nee, nee fuck die witte we gaan op die chocolade en die groene bitch
N: Die groene is beter dan.
12.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 mei 2017, met fotobijlagen, dossierpagina’s 337-342, betreffende de verklaring van [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag medeverdachte 3] 1979, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 337)
V: Wat wil je vertellen?
A: Dat ik drugs bij hem had gekocht dat is duidelijk toch.
(dossierpagina 338)
V: Bij wie heb je de drugs gekocht?
A: Ik ken hem als [medeverdachte 1] .
V: Wat heb je voor de drugs betaald?
A: 20 euro.
V: Wat krijg je daarvoor?
A: 0,4 gram of zo.
V: Hoe hadden jullie afgesproken?
A: Telefonisch.
V: Op de dag zelf?
A: Ja kort ervoor.
V: Het is niet de eerste keer dat je bij hem besteld hebt?
A: Een jaartje of anderhalf koop ik al bij hem.
V: Hoe vaak koop je bij hem gemiddeld?
A: Ik koop gemiddeld 1 of 2 bolletjes per week.
V: Wij tonen jou foto 1
(hof: dossierpagina 340, zijnde een foto van medeverdachte [medeverdachte 1] , in combinatie met dossierpagina 20). Als jij het hebt over [medeverdachte 1] is dit dan de persoon die jij bedoelt?
A: Ja.
V: Hoe ging het afspreken in zijn werk?
A: Verschillend. Het lag er aan waar hij op dat moment was.
V: Bestelde je wel eens bij iemand anders?
A: Nee, ik was tevreden over de kwaliteit. Hij kwam altijd zelf.
V: Die blonde wat zegt dat jou?
A: Dat is zijn vriendin toch?
V: Is (het hof begrijpt: zij) er wel eens bij geweest om de drugs af te leveren?
A: Ja, maar over het algemeen waren ze dan met zijn tweeën.
V: Wat zegt neefje jou?
A: Die heb ik wel eens 1 of 2 keer gezien.
V: Wij tonen jou foto 2
(hof: dossierpagina 341, zijnde een foto van verdachte [verdachte] , in combinatie met dossierpagina 80).Als jij het over die blonde hebt is dit dan de persoon die jij bedoelt?
A: Ja.
(dossierpagina 339)
V: Wij tonen jou foto 3
(hof: dossierpagina 342, zijnde een foto van [medeverdachte 5] , in combinatie met dossierpagina 179). Als jij het over neefje hebt is dit dan de persoon die jij bedoelt?
A: Ja.
V: Wat bedoelen jullie met dichtbij en ver?
A: Dichtbij is bij hem thuis en ver is bij die blonde thuis.
V: Het telefoongesprek waarin [medeverdachte 1] en jij spreken over witte en bruine busjes. Waar ging dat over?
A: [medeverdachte 1] had twee verschillende soorten coke. Ik had twee samples gehad en hij vroeg mij of ik die wilde proberen. Ik heb dat ook gedaan. Daar ging dit gesprek over, over de kwaliteit van de coke.
13.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 mei 2017, dossierpagina’s 55-57, betreffende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 56)
V: (…) Verpak je de cocaïne zelf?
A: Ik verpak dat zelf.
14.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 juni 2017, dossierpagina’s 64-66, betreffende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 66)
V: (…)
A: Ik moest verkopen om quitte te spelen.
V: In welke periode hebben we het over het regelen van cocaïne?
A: Ik denk 5 maanden of zo.
O: De advocaat vraagt aan verdachte hoe vaak [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 5] ) voor hem heeft gereden.
A: Ik denk 7 of 8 keer.
15.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 juni 2017, dossierpagina’s 102-106, betreffende de verklaring van de verdachte [verdachte] (met bijlagen, dossierpagina’s 107-158), voor zover inhoudende:
(dossierpagina 103)
V: Je hebt eerder verklaard dat je Kamagra in opdracht van jouw vriend [medeverdachte 1] naar klanten bracht. Wat heb je hierop te zeggen?
A: Ja. Daar wilde ik wel aan toevoegen, om eerlijk te zijn dat er ook (…) coke tussen zat. Ze belden eigenlijk voor verschillende dingen.
V: Heb jij harddrugs verkocht?
A: Ja dat heb ik verkocht. Meestal moest ik het afgeven en kreeg ik geen geld mee.
(dossierpagina 104)
V: Tijdens het afluisteren van telefoonnummer 06-26348203 heb jij gesprekken met mannen die Engels spreken. Wij herkennen jouw stem bij deze gesprekken. Wat heb je daarop te zeggen?
A: Dat klopt. Zij zaten op verschillende plekken.
(dossierpagina 105)
V: Het gesprek dat we bespreken en jou laten beluisteren is tussen jou en een man die zichzelf Andy noemt, sessienummer 819
(hof: dossierpagina 121).
A: Ja dat ging over cocaïne.
O: We gaan de tapgesprekken met jou doornemen en horen graag wat jij hiervan vindt. De gesprekken worden als bijlage bij dit dossier gevoegd. Wat bedoelen jullie met ‘headquarter’ en ‘centrum’?
A: Headquarter is bij [medeverdachte 1] , [adres 2] . Centrum is Oost-Souburg.
V: Verkocht je het om te snuiven en te roken?
A: Allebei.
V: Hoe zat het met afrekenen?
A: [medeverdachte 1] regelde alles, alleen bij [medeverdachte 5] regelde ik het omdat hij een schuld had
(dossierpagina 106)openstaan. Daarom stuurde ik [medeverdachte 5] ook naar Terneuzen.
16.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2017, dossierpagina’s 236-239, betreffende de verklaring van [medeverdachte 5] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 237)
Ik zal mijn verhaal nu vertellen. Ik zie dat jullie een hoop tapgesprekken hebben. Ik ben benaderd en zag al dat meerdere mensen het deden. Iets extra. Ik heb ermee ingestemd.
(dossierpagina 238)
Ik had zo’n vier mensen aan wie ik verkocht. Ik had geen echte vaste klantenkring. Michel was wel echt een klant van mij. Ik heb aan Michel verkocht. Het gaat om coke.
17.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2017, dossierpagina’s 249-251, betreffende de verklaring van [medeverdachte 5] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 250)
V: Je hebt net al het een en ander verklaard over de handel in harddrugs. Je hebt nog niet de medeverdachten bij naam genoemd. (…) Door wie ben je benaderd?
A: Het gaat om [medeverdachte 1] . Hij benaderde mij. Ik dacht alleen maar aan geld.
V: En moest je de eerste keer gelijk inkopen of kreeg je een voorraadje?
A: Ik hoefde sowieso niet gelijk te betalen, dat deed ik vaak wat later. Maar later werd het steeds serieuzer. Zij ging mij toen steeds meer op de huid zitten over dat geld.
V: Wie is zij?
A: Eline, zijn vriendin
(het hof begrijpt, in combinatie met dossierpagina 68: verdachte [verdachte] ).
V: Dus Eline deed dan het ‘papierwerk’?
A: Ja, zij regelde het papierwerk met mij. Daarmee bedoel ik het geld voor de coke.
V: Klopt het dat je, onder andere, van Eline opdracht hebt gekregen om ergens te leveren?
A: Eerst belde [medeverdachte 1] vaak. Tegen hem zei ik vaak ja. Tegen Eline zei ik ook wel eens nee. Dan belde ze vaak terug.
V: Dus [medeverdachte 1] en Eline runden als het ware de zaak en jij was de loopjongen?
A: Ja zo kan je het wel zien.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] drugs (coke) verkochten. Volgens [medeverdachte 1] was echter slechts sprake van een vriendendienst, waarbij een potje werd gecreëerd en hij de cocaïne uitsluitend aan bekenden van hem (of daar weer bekenden van) verstrekte. Nog daargelaten dat dit niet aan een bewezenverklaring in de weg zou staan, hecht het hof geen geloof aan dit deel van zijn verklaring. Ten eerste strookt dit niet met de verklaringen van [medeverdachte 5] en verdachte, die dit niet hebben bevestigd. Verdachte heeft verder onder meer verklaard over de verkoop van cocaïne aan een Engels sprekend persoon genaamd ‘Andy’, terwijl [medeverdachte 1] heeft verklaard geen Andy te kennen.
Verder hebben verbalisanten op 16 mei 2017 bij de observatie van het pand van [medeverdachte 1] waargenomen dat afnemers – na kort telefonisch contact vooraf – naar binnen gingen en na een kortstondig bezoek (in het geval van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] enkele minuten) weer vertrokken. Bij de personen die het pand hadden bezocht trof de politie een bolletje met een gebruikershoeveelheid cocaïne aan. De politie heeft tijdens de doorzoeking die dag 12,6 gram aan bolletjes cocaïne in de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen. Deze bevindingen getuigen van een zakelijke deal tussen [medeverdachte 1] en deze afnemers en niet van een vriendschappelijke afspraak.
Tot slot acht het hof van belang dat één van de personen die het pand op 16 mei 2017 had bezocht, [medeverdachte 3] , bij de politie heeft verklaard dat hij al een jaar tot anderhalf jaar wekelijks cocaïne kocht van [medeverdachte 1] . Deze [medeverdachte 3] heeft het verhaal met betrekking tot het “potje” in het geheel niet bevestigd en ook niet gesproken over een vriendschappelijke band met verdachte.
[medeverdachte 3] is bij de raadsheer-commissaris op zijn verklaring teruggekomen en heeft toen verklaard dat hij nooit cocaïne van [medeverdachte 1] heeft gekocht, maar van de persoon op de foto op dossierpagina 342 ( [medeverdachte 5] ). Het hof acht deze laatstgenoemde verklaring niet geloofwaardig. Zijn verklaring vindt zijn weerlegging in de bevindingen van de politie tijdens de observatie en in het tapgesprek van 11 april 2017 tussen hem en [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft [medeverdachte 3] bij de politie een uitgebreide verklaring afgelegd, waar hij gemotiveerd heeft verklaard dat hij de cocaïne van [medeverdachte 1] kocht. Hij noemde zijn voornaam ( [medeverdachte 1] ) en wees een foto van [medeverdachte 1] aan als de persoon van wie hij altijd kocht. Het hof ziet derhalve geen reden om aan de betrouwbaarheid van zijn eerdere verklaring bij de politie te twijfelen en bezigt deze verklaring voor het bewijs.
Op basis van voornoemde verklaring van [medeverdachte 3] en de verklaring van [medeverdachte 1] (pagina 66) acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] tenminste gedurende de gehele tenlastegelegde periode cocaïne heeft gedeald. Verdachte heeft in deze periode nauw en bewust met [medeverdachte 1] samengewerkt door de cocaïne voor [medeverdachte 1] naar klanten te brengen, telefonisch contact te onderhouden met (potentiële afnemers) en [medeverdachte 5] aan te sturen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij gedurende een periode van vijf maanden heeft gehandeld in cocaïne. De handel in harddrugs veroorzaakt tal van maatschappelijk ongewenste effecten. Daarnaast kan frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid schaden. De verdachte heeft zich daar onvoldoende rekenschap van gegeven en heeft met haar strafbare handelen de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent dat verdachte aan.
Het hof stelt voorop dat het in zaken als deze, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de hierna te noemen oriëntatiepunten, in verband met een juiste normhandhaving, doorgaans een gevangenisstraf van onvoorwaardelijke duur pleegt op te leggen. De binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van het met enige regelmaat verkopen/afleveren van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende meer dan 3 maanden, doch minder dan 6 maanden geven als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
In het onderhavige geval zal het hof echter niet overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf.
Het hof houdt in dat kader rekening met de – in vergelijking met medeverdachte [medeverdachte 1] – geringere rol die de verdachte had in het geheel van het bewezenverklaarde. Verder houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2021 niet eerder door een strafrechter is veroordeeld. Voorts houdt het hof rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, waaronder de zorgtaken met betrekking tot haar jonge kinderen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in beginsel passend en geboden. Met oplegging van voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De verdachte heeft op 16 juli 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 25 mei 2021 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 10 maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de onvoorwaardelijk op te leggen taakstraf zal worden gematigd met 20 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.