ECLI:NL:GHSHE:2021:1792

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
20-003055-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van verdachte wegens rijden onder invloed en aanrijding met geparkeerde voertuigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol en het veroorzaken van een aanrijding met twee geparkeerde voertuigen. De verdachte, geboren in 1955, heeft op 17 juli 2017 een aanrijding veroorzaakt met de voertuigen van benadeelden, waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn gegevens achter te laten. De politierechter heeft de verdachte schuldig bevonden en een straf opgelegd. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft het bewijs van de aanrijding en de alcoholconsumptie van de verdachte beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte inderdaad schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de bewijsmiddelen van de politierechter overgenomen, met enkele aanvullingen en verbeteringen. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de aanrijding en dat de verklaringen van getuigen onbetrouwbaar zijn. Het hof heeft echter de verklaringen van de getuigen en de bewijsstukken als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding van € 1.690,75 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003055-19
Uitspraak : 25 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-136788-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
  • overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (2,82 milligram) (feit 1);
  • overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeersweg 1994 (feiten 2 en 3),
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij [benadeelde 1] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
  • de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen tot een bedrag van € 1.690,75, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • primair integrale vrijspraak bepleit;
  • subsidiair een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat wordt afgezien van een onvoorwaardelijke taakstraf en van een voorwaardelijke rijontzegging;
  • meer subsidiair bepleit dat wordt volstaan met oplegging van een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis;
  • bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
  • met verbetering en aanvulling van gronden;
  • met uitzondering van de opgelegde straf en strafmotivering;
  • met uitzondering van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij;
  • met aanvulling van de door de politierechter aangehaalde toepasselijke wetsartikelen met de artikelen 9 en 36f van het Wetboek van Strafrecht, nu de hierna te geven beslissing mede op die artikelen is gegrond.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
I
Het hof verenigt zich met de door de politierechter in het vonnis gebezigde bewijsmiddelen, zoals weergegeven op pagina’s 5 tot en met 9 van het vonnis, en neemt deze over, met verbetering en aanvulling van het hierna volgende.
II
De politierechter heeft op pagina 5 en 6 van het vonnis onder A als bewijsmiddel het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 31 december 2017 opgenomen.
Dit bewijsmiddel behoeft naar het oordeel van het hof verbetering, met dien verstande dat de volgende zinnen hieruit worden geschrapt:
“Ik, [verbalisant] (LBZ00530), heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daartoe toestemming.”
III
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte, opgenomen onder bewijsmiddel G op pagina 9 van het vonnis, verbetering behoeft. Het hof vervangt dit bewijsmiddel door de volgende tekst:
Pagina 40 en 41
V: Hoe bent u hier terecht gekomen?
A: Ik ga al jaren naar een mevrouw in Hoensbroek. Ik ga daar op maandagavond naartoe. We drinken dan een borreltje of 3. Dan rijd ik meestal rond 22.30 uur / 22.45 uur naar huis. Zover ik me nu kan herinneren ben ik gisteravond ook naar huis gereden. Ik weet bijna 100% zeker dat ik de auto achterom heb geparkeerd en ik zag dat de band leeg was.
Ik realiseerde mij dat ik misschien op de velg naar huis ben gereden. Daarna weet ik helemaal niks meer.
V: Er is vannacht bloed van u afgenomen voor een bloedproef. Geeft u toestemming voor
het nemen van een bloedproef?
A: Ja.
IV
Het hof bezigt tevens de volgende bewijsmiddelen voor het bewijs.
Een geschrift, te weten een fotobijlage (foto 2), behorende bij het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] (bewijsmiddel E, pagina’s 7 en 8 van het vonnis), waarop een rijdende donkerkleurige auto is te zien voorzien van kenteken [kenteken] .
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof d.d. 11 mei 2021, voor zover inhoudende:
U, jongste raadsheer, houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik iedere maandagavond op bezoek ging bij een mevrouw te Hoensbroek, dat ik dan drie borrels drink en daarna naar huis ga. U vraagt mij of die route naar huis altijd via de [adres 2] gaat.
Ik reageer daarop dat ik altijd dezelfde route naar huis nam en die ging via de [adres 2] . Dus ook op de avond van 17 juli 2017.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
Verweren van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is – op gronden nader verwoord in de pleitnota – het volgende aangevoerd.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte een aanrijding met de auto’s van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft veroorzaakt. De getuigenverklaringen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [getuige] zijn onbetrouwbaar en kunnen niet tot het bewijs worden gebezigd. Ook bevat het dossier veel tegenstrijdigheden en onzorgvuldigheden. Zo heeft [benadeelde 2] verklaard dat zijn auto aan de rechterzijde schade had, terwijl de politie zou hebben gerelateerd dat de auto aan de linkerzijde schade had, en had de auto van [benadeelde 1] zowel schade aan de rechterzijde als aan de linkerzijde wat niet correspondeert met het verweten rijgedrag van verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij er onderweg naar huis achter kwam dat zijn band niet in orde was. Toen hij verder reed merkte hij dat het steeds slechter ging en bij thuiskomst constateerde hij de schade aan zijn voertuig. Die schade moet volgens verdachte zijn ontstaan bij het nemen van enkele grote drempels in de buurt van zijn woning met een geheel defecte autoband.
Voorts kan niet worden bewezen dat verdachte met een te hoog alcoholpromillage een voertuig heeft bestuurd. Verdachte stelt dat hij bij thuiskomst zo was geschrokken/geërgerd door de geconstateerde schade aan zijn auto, dat hij thuis nog een behoorlijke hoeveelheid alcohol heeft genuttigd.
Voorts heeft de raadsman opmerkingen geplaatst bij het bloedonderzoek, in het bijzonder dat dit bloedonderzoek pas na 2 uren en drie kwartier na het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden, dat verdachte eerst achteraf hiervoor toestemming heeft gegeven en dat het onderzoek van het NFI pas na ruim 5 maanden is verricht.
Oordeel van het hof
I
Het hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen van de politierechter, zoals weergegeven op pagina’s 9 en 10 van het beroepen vonnis (onder het kopje ‘Nadere overwegingen ten aanzien van het bewijs’). Hetgeen de verdediging over die bewijsoverwegingen heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel dan de politierechter. In aanvulling op het vonnis overweegt het hof nog het volgende.
II
In hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de aangiftes van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
Met betrekking tot [benadeelde 2] overweegt het hof nog dat het heeft geconstateerd dat [benadeelde 2] zeer kort na het vermeende incident een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij omstreeks 22.45 uur in zijn woning aan [adres 2] was toen hij een harde klap hoorde. Toen hij naar buiten keek zag hij een zwarte auto met schade aan de voorzijde. Hij ging vervolgens naar buiten en zag dat deze auto wegreed. Even later zag hij dat zijn eigen auto schade aan de rechterzijde had, terwijl hij van een buurtbewoner (het hof begrijpt, [getuige] ) hoorde dat deze een foto had gemaakt van een zwarte Ford Focus met kenteken [kenteken] (hof: de auto van verdachte) die de aanrijding had veroorzaakt.
Deze verklaring vindt voorts bevestiging in de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van [getuige] . Het hof wijst in dat verband tevens op de omstandigheid dat de auto van aangever [benadeelde 1] , die aan de [adres 2] ter hoogte van perceelnummer 22 stond geparkeerd, ook (voornamelijk) aan de rechterzijde beschadigd was. Van deze schade bevinden zich foto’s in het dossier.
Verder sluit de door [benadeelde 2] omschreven schade aan de rechterzijde van zijn auto (alsmede de schade aan de rechterzijde van de auto van [benadeelde 1] ) aan bij de kort na het ongeval geconstateerde schade aan de linker voorzijde van de auto van verdachte, in combinatie met de wegsituatie van de [adres 2] . Uit de foto’s van de beschadigde auto van aangever [benadeelde 1] blijkt namelijk dat de auto’s geparkeerd stonden met hun rechterzijde aan de kant van de doorgaande weg (en hun linkerkant aan de trottoirzijde)
Dat verbalisanten volgens de raadsman in een mutatierapport (dat zich niet in het onderhavig dossier bevindt) kennelijk hebben gerelateerd dat de auto van [benadeelde 2] aan de linkerzijde was beschadigd, ziet het hof in het licht van het voorgaande dan als een kennelijke verschrijving.
Voorts acht het hof in dit kader de verklaring van getuige [getuige] van belang. Ook hij heeft verklaard dat hij een harde klap hoorde, gevolgd door een schrapend geluid van ijzer. Hij zag kort daarna een Ford Focus op de [adres 2] wegrijden. De auto had linksvoor schade en een kapotte velg linksvoor die over het wegdek vonkte. [getuige] is vervolgens achter deze Ford Focus aan gereden en heeft foto’s van de betreffende auto gemaakt. Dit bleek – gelet op het kenteken – de auto van de verdachte te zijn. Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen enkele reden om aan de verklaring van [getuige] te twijfelen.
Tot slot overweegt het hof dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij die avond rond het tijdstip van de melding in de [adres 2] heeft gereden. Hij heeft immers verklaard dat hij die avond naar een mevrouw in Hoensbroek was geweest, daar om 22.30 uur à 22.45 uur weer vertrok en dat de route naar huis onder meer door de [adres 2] leidde.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat de schade aan de linker voorbumper en de linker zijkant van de auto van [benadeelde 1] geen logisch gevolg is van een beweerdelijke aanrijding door de verdachte, nu de geparkeerde auto’s aan de linkerzijde van de straat geparkeerd stonden en de auto van verdachte uitsluitend aan de linkerzijde was beschadigd. De schade zou dan ook aan de rechterzijde van de aan de linkerkant van de weg geparkeerde auto’s moeten zijn veroorzaakt, een andere mogelijkheid is er niet in deze eenrichtingsstraat, zo stelt de raadsman. Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de forse deuk- en lakschade aan de rechter achterzijde van de auto van [benadeelde 1] (zoals blijkt uit de bij de aangifte gevoegde foto 2), in samenhang met de hiervoor omschreven wegsituatie aan de [adres 2] , moet de impact aan de rechter achterzijde hebben plaatsgevonden. Dit sluit niet uit dat de auto door de aanrijding tegen een daarvoor geparkeerde auto of naastgelegen stoep is geraakt en daarbij ook schade aan de linker voorzijde heeft opgelopen. Het hof weegt in dat kader mee dat zowel [benadeelde 2] als [getuige] een harde klap hebben gehoord en dat de auto van [benadeelde 1] aan de linkerzijde geen lakschade heeft maar een losgekomen auto-onderdeel. Het hof neemt voorts in aanmerking dat [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij zijn auto op 17 juli 2017 in onbeschadigde staat heeft geparkeerd aan de [adres 3] . Voor het hof is derhalve genoegzaam vast komen te staan dat ook de schade aan de linkerzijde van de auto van [benadeelde 1] door de aanrijding is veroorzaakt.
Gelet op het vorenoverwogene, de bewijsoverwegingen van de politierechter en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte op 17 juli 2017 met zijn auto een aanrijding met de geparkeerde auto’s van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft veroorzaakt en vervolgens, zonder zijn gegevens achter te laten, is doorgereden en/of weggereden, terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan die geparkeerde auto’s schade was toegebracht. Het hof hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van verdachte inhoudende dat de schade aan zijn voertuig onderweg naar huis moet zijn veroorzaakt doordat hij een lekke band had, die almaar slechter werd en het uiteindelijk begaf en waarmee hij over enkele hoge verkeersdrempels nabij zijn woning is gereden. In aanvulling op hetgeen de politierechter heeft overwogen, overweegt het hof dat deze lezing niet past bij de (locatie van de) forse kras en deukschade aan de auto van verdachte boven het linker voorwiel aan de wielkast/wielkuip. Voorts wordt dit scenario weerlegd door voornoemde verklaringen van [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [getuige] . Ook al hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een andersluidend oordeel.
III
Het hof heeft geconstateerd dat het onderzoek naar het bloed door het NFI ruim 5 maanden na ontvangst is verricht, terwijl in artikel 16 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer een termijn van 2 weken staat vermeld.
Volgens vaste jurisprudentie is van een (bloed)onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 slechts sprake indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Hiertoe behoren de voorschriften die een waarborg vormen voor de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek als zodanig.
De vraag of het voorschrift van artikel 16, eerste lid, van het Besluit behoort tot het stelsel van strikte waarborgen, moet ontkennend worden beantwoord. De voorgeschreven termijn voor het verrichten van het bloedonderzoek binnen twee weken strekt er niet toe de juistheid van het bloedonderzoek te waarborgen.
Uit de stukken blijkt dat het NFI op 24 juli 2017 het bloedmonster van verdachte heeft ontvangen en dat het rapport met daarin de uitslag van het onderzoek dateert van 28 december 2017.
De in artikel 16, lid 1 van het Besluit genoemde termijn is in dit geval dus met ruim vijf maanden – en daarmee – in ernstige mate overschreden. Bij het hof bestaat echter in dit geval geen twijfel omtrent de betrouwbaarheid van (de uitslag van) het uitgevoerde bloedonderzoek, te meer nu het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in het Besluit is gewaarmerkt, verpakt en verzegeld is ingestuurd. Gezien de stempel voor ontvangst bij het NFI op deze aanvraag is het daar ook zo ontvangen. Ook staan de bijhorende identiteitszegels met unieke SIN-nummers vermeld. Verder blijkt uit de stukken dat verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag van het bloedonderzoek schriftelijk in kennis is gesteld van de uitslag van dit onderzoek en van het recht op tegenonderzoek. Verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd en verklaard dat hij van dit recht geen gebruik heeft gemaakt.
Het hof concludeert dat er geen sprake is van een waarborg die bij schending de juistheid en betrouwbaarheid van het resultaat van het onderzoek beïnvloedt, terwijl verdachte ook zijn recht op tegenonderzoek heeft behouden. Het hof verbindt derhalve geen consequenties aan de geconstateerde termijnoverschrijding.
IV
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen in het vonnis is overwogen, de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een motorrijtuig terwijl hij (zwaar) onder invloed was van alcohol. De LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting hanteren bij een ademalcoholgehalte van 2,76 milligram en hoger als uitgangspunt een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden en een taakstraf voor de duur van 80 uren. Bij verkeersgevaarlijk gedrag, zijnde een strafverzwarende omstandigheid, geldt als uitgangspunt de naast hogere schaal, te weten een ontzegging van de rijbevoegdheid van 21 maanden en een taakstraf voor de duur van 90 uren. In de onderhavige zaak heeft het gevaar van alcohol in het verkeer zich gemanifesteerd aangezien de verdachte een ongeval heeft veroorzaakt met twee geparkeerde auto’s. Hij heeft hierna de plaats van het ongeval verlaten en zijn weg naar huis heeft vervolgd, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan deze auto’s schade was toegebracht. Door aldus te handelen heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en de gedupeerden met schade achtergelaten. Het hof rekent het de verdachte, die op geen enkele wijze verantwoording heeft genomen voor zijn handelen, ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Tegen het gebruik van alcohol in het verkeer moet naar het oordeel van het hof streng worden opgetreden. Algemeen is bekend dat het gebruik van alcohol het bewustzijn beïnvloedt, hetgeen tot levensgevaarlijke verkeerssituaties kan leiden.
In dit geval is het bij een ongeval met twee geparkeerde auto’s gebleven, maar voor hetzelfde geld waren andere onschuldige verkeersdeelnemers het slachtoffer geworden.
Het hof heeft ten nadele van verdachte acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2021, waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor rijden onder invloed.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een hogere taakstraf dan door de advocaat-generaal gevorderd, te weten een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, in beginsel passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof de verdachte voorts de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Het hof zal deze bijkomende straf, die betrekking heeft op het onder 1 bewezenverklaarde feit, gelet op de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs al lange tijd is kwijt geweest geheel voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren en ingeval van tenuitvoerlegging met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 18 juli 2017. Op die datum is verdachte door de politie verhoord, aan welke handeling verdachte in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het openbaar ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. De behandeling van de zaak in eerste aanleg is afgerond met een eindvonnis op 2 oktober 2019 en aldus niet binnen twee jaren nadat de termijn is aangevangen. De termijnoverschrijding komt naar het oordeel van het hof niet voor rekening van de verdediging.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen taakstraf zal worden gematigd met 10 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstaf voor de duur van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis, en tot een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegeverkeerswet 1994.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.690,75, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 1.690,75. Uit het onderzoek ter terechtzitting is genoegzaam naar voren gekomen dat de gevorderde schade is veroorzaakt door de door verdachte veroorzaakte aanrijding. Nu de vordering voldoende is onderbouwd, ligt het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding voor integrale toewijzing gereed.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
110 (honderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.690,75 (duizend zeshonderdnegentig euro en vijfenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.690,75 (duizend zeshonderdnegentig euro en vijfenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 juli 2017;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 25 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. H.N. Brouwer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.