ECLI:NL:GHSHE:2021:1789

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
20-001787-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtreding Wegenverkeerswet met eerdere voorwaardelijke straffen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 19 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig zonder geldig rijbewijs, wat leidde tot een gevangenisstraf van drie weken en de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De verdediging pleitte voor een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Het hof oordeelde dat de politierechter niet had voldaan aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het vonnis werd vernietigd. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte op 25 februari 2019 te Bergen op Zoom een motorrijtuig bestuurde terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Het hof legde een gevangenisstraf van drie weken op, waarvan één week voorwaardelijk, en gelastte de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen, waarbij in plaats van de gevangenisstraf een taakstraf van dertig uren werd opgelegd. De ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen werd ook ten uitvoer gelegd voor de duur van zes maanden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001787-20
Uitspraak : 26 mei 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 juli 2019, parketnummer 96-080047-19 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, onder parketnummers 96-233368-17 en 96-141432-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres verdachte]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Daarnaast is de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen gelast, te weten in de zaak met parketnummer 96-233368-17 een gevangenisstraf voor de duur van 1 week en in de zaak met parketnummer 96-141432-17 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen in de zaken met parketnummers 96-233368-17 en 96-141432-17 zal toewijzen.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 96-233368-17 zal toewijzen, met dien verstande dat het hof de gevangenisstraf voor de duur van 1 week zal omzetten in een taakstraf.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 96-141432-17 heeft de verdediging bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2019 te Bergen op Zoom, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijksweg A58, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2019 te Bergen op Zoom, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Rijksweg A58, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft het hof verzocht aan de verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met de oplegging van voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en ziet daarin in het bijzonder de redenen die tot de oplegging van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf hebben geleid.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen genegeerd. Bovendien heeft hij door aldus te handelen er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan besluiten van een instantie die mede met het oog op de verkeersveiligheid belast is met onder meer de beoordeling van de geldigheid van rijbewijzen. Het hof rekent dit de verdachte aan. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de rechtspraak gaan bij een strafbaar feit als het onderhavige als vertrekpunt uit van 2 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het is echter niet de eerste keer dat de verdachte voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met justitie. Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 8 maart 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het onderhavige feit eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte kennelijk niet het laakbare van zijn handelen doen inzien en hebben hem er niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het thans bewezenverklaarde feit. Een eerdere veroordeling tot onder meer taakstraf ter zake van het overtreden van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 van 6 maart 2018 heeft bovendien tot gevolg dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht in deze zaak van toepassing is. Uit voornoemd uittreksel volgt dat de verdachte deze taakstraf heeft verricht.
Bij de straftoemeting heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte inmiddels een positieve omslag in zijn leven heeft gemaakt en dat hij op meerdere leefgebieden hulpverlening ontvangt. Zo is de verdachte opgenomen geweest in een GGZ-instelling, is bij het UWV een re-integratietraject gestart voor het vinden van een passende baan en voorts krijgt de verdachte van de gemeente [plaats] via de WMO begeleiding op het gebied van wonen.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen kan - gelet op de vorenomschreven ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan - naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles overziend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. De door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en de door de verdediging verzochte afdoening van een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, doet naar het oordeel van het hof, gezien de recidive van de verdachte ter zake, onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 96-233368-17
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam, van 6 maart 2018 onder parketnummer 96-233368-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf op zijn plaats is. Echter op grond van hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof bevelen dat in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 7 dagen hechtenis, zal worden gelast.
Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 96-141432-17
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam, van 27 november 2017 onder parketnummer 96-141432-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te worden gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) week, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2018 met parketnummer 96-233368-17, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 november 2017 met parketnummer 96-141432-17, te weten een ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 26 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.