In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 19 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig zonder geldig rijbewijs, wat leidde tot een gevangenisstraf van drie weken en de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De verdediging pleitte voor een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof oordeelde dat de politierechter niet had voldaan aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het vonnis werd vernietigd. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte op 25 februari 2019 te Bergen op Zoom een motorrijtuig bestuurde terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Het hof legde een gevangenisstraf van drie weken op, waarvan één week voorwaardelijk, en gelastte de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen, waarbij in plaats van de gevangenisstraf een taakstraf van dertig uren werd opgelegd. De ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen werd ook ten uitvoer gelegd voor de duur van zes maanden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.