Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens, een opgelegde boete, het niet nakomen van aangifteverplichtingen of het niet nakomen van verplichtingen tot afdracht van (omzet)belasting dient ingevolge punt 5.4.4. van de “Bijlage III landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan.
Daarbij zijn door [appellante] voorts ook geen omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden: dat anderen niet hun werk goed zouden hebben gedaan is geen adequate verklaring. Het heeft steeds op de weg van [appellante] gelegen zelf in de gaten te houden of en zo ja op welke wijze aan alle wettelijke verplichtingen richting de Belastingdienst werd voldaan. In plaats daarvan heeft zij eenvoudigweg steeds erop ‘vertrouwd’ dat het wel goed zou komen.
In dat verband kan nog worden opgemerkt dat van de laatste drie jaar van de onderneming ook geen jaarstukken of aangiftes IB zijn overgelegd.