ECLI:NL:GHSHE:2021:1733

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
20-001810-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het gerechtshof over witwassen van contant geldbedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1956, werd beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 25.410,-, dat op 17 december 2018 in zijn auto werd aangetroffen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin hij was veroordeeld voor het verwerven en voorhanden hebben van dit geldbedrag, dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in staat is geweest om een geloofwaardige verklaring te geven voor de herkomst van het geldbedrag. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van een medeverdachte, die het hem had gegeven met de bedoeling om een auto te kopen. Het hof oordeelde echter dat deze verklaring niet aannemelijk was, gezien de omstandigheden waaronder het geld was aangetroffen en de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte. Het hof heeft geconcludeerd dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld voor het bewezenverklaarde feit van witwassen. De verdachte is ook vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. Het hof heeft de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 25.410,- gelast, terwijl een bedrag van € 1.450,- aan de verdachte wordt teruggegeven.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001810-19
Uitspraak : 12 mei 2021
TEGENSPRAAK (ex. art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 juni 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-259597-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2018 te Breda, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 25.410,00 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 25.410,00 euro, althans enig geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit eigen/enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 december 2018 te Breda een voorwerp, te weten een geldbedrag van 25.410,00 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is - op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord - in de kern het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft volgens de raadsman een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van € 25.410,-. Die verklaring houdt - kort gezegd - in dat [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) op 17 december 2018 een contant geldbedrag van € 25.000,- aan de verdachte heeft gegeven met de bedoeling om daar diezelfde dag een auto mee te kopen. Het openbaar ministerie heeft onderzoek gedaan naar de alternatieve herkomst van het geldbedrag van € 25.000,-, doch de resultaten uit dat onderzoek hebben de verklaring van de verdachte en [medeverdachte] uitsluitend bevestigd, aldus de raadsman. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat het openbaar ministerie de door de verdachte en [medeverdachte] gegeven verklaring voor de herkomst van voornoemd geldbedrag dusdanig heeft ontkracht dat een criminele herkomst daarvan als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Ten aanzien van het overige in de auto van de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 1.860,-, waarvan een bedrag van € 410,- ten laste is gelegd, heeft de raadsman in hoger beroep een factuur d.d. 14 december 2018 overgelegd. Dit betreft een per kas ontvangen betaling van € 2.057,- aan het bedrijf van de verdachte [bedrijf 1]
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Tegen de achtergrond van dit kader overweegt het hof het volgende.
Ter beoordeling staat of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van na te noemen, in de auto van de verdachte aangetroffen, contante geldbedragen:
  • het achter de bestuurdersstoel (in de lege popcornzak) aangetroffen geldbedrag van € 16.410,-; en
  • het in de kofferbak (in de zwarte sporttas) aangetroffen geldbedrag van € 9.000,-.
Het hof leidt uit de thans beschikbare bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
  • Verbalisant [verbalisant 1] heeft tijdens een sanitaire stop bij de [bedrijf 2] aan de [adres 2] te Breda waargenomen dat de verdachte samen met twee mannen aan een tafel zat, dat op die tafel alleen een aantal koffiebekers stond en dat de verdachte en de twee mannen op zachte toon met elkaar praatten (dossierpagina 23);
  • De verdachte en de twee mannen bevonden zich op de (verder lege) bovenverdieping van de [bedrijf 2] , een plek die bij verbalisant [verbalisant 1] ambtshalve bekend stond als een locatie waar vaak ontmoetingen plaatsvinden tussen personen die zich bezighouden met criminele activiteiten (dossierpagina 23);
  • De twee mannen hielden verbalisant [verbalisant 1] nauwlettend in de gaten en volgden hem met hun ogen naar het toilet op de bovenste verdieping van het restaurant (dossierpagina 23);
  • Tijdens de controle van de auto van de verdachte door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] pakte de verdachte een bruine tas van de bijrijdersstoel en plaatste deze achter de bestuurdersstoel. Hierbij hoorde verbalisant [verbalisant 2] een ritselend geluid, alsof er een zak chips werd weggestopt (dossierpagina 24);
  • Op verschillende plaatsen in de auto van de verdachte werd vervolgens een contant geldbedrag van (in totaal) € 26.860,- aangetroffen (dossierpagina 27);
  • Een geldbedrag van € 16.410,-, verdeeld
  • Een geldbedrag van € 9.000,-, verdeeld in 180 biljetten van € 50,-, werd aangetroffen tussen opgevouwen kleding in een sporttas in de kofferbak van de auto (dossierpagina’s 25 en 26);
  • Een geldbedrag van € 1.450,-, verdeeld in 5 biljetten van € 10,-, 20 biljetten van € 50,- en 4 biljetten van € 100,-, werd aangetroffen in een bruine tas achter de bijrijdersstoel (dossierpagina’s 25 t/m 27);
  • Het is een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld door een privépersoon in een woning of een auto hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd;
Op grond van deze feiten en omstandigheden is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en onder die omstandigheden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de genoemde geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Het hof stelt vast dat de verdachte bij gelegenheid van zijn aanhouding noch ter gelegenheid van zijn eerste verhoor door de politie een dergelijke verklaring heeft afgelegd. De verdachte verklaarde bij zijn aanhouding dat hij niet wist hoeveel geld zich precies in de auto bevond en dat dit geld van “iemand anders” was (dossierpagina 22) en beriep zich tijdens het eerste verhoor door de politie op 17 december 2018 op zijn zwijgrecht (dossierpagina’s 75 t/m 81).
Twee dagen na zijn aanhouding echter, dus op 19 december 2018, heeft de verdachte ten overstaan van de politie aangekondigd dat hij de persoon van wie het geld is, heeft gesproken en dat hij met een verklaring over de herkomst van het geld gaat komen. Op 21 december 2018 wordt namens [medeverdachte] een klaagschrift ingediend bij de rechtbank. Hierin wordt verklaard dat een bedrag van € 25.000,- in eigendom toebehoort aan [medeverdachte] en dat een bedrag van € 1.860,- in eigendom toebehoort aan de verdachte zelf. [medeverdachte] heeft het contante geldbedrag van € 25.000,- in de ochtend van 17 december 2018 op kantoor aan de verdachte overhandigd met de bedoeling dat de verdachte zou bemiddelen bij de aankoop van een auto bij [bedrijf 3] te Waddinxveen. De aan te kopen auto betreft een Audi S7 Sportback met een verkoopprijs van € 39.950,-. De verdachte zou vaker met succes hebben bemiddeld bij de aankoop van auto’s en [medeverdachte] had de hoop en de verwachting dat de verdachte een korting zou bedingen en daarnaast zou bewerkstelligen dat [medeverdachte] zijn huidige auto, een BMW 3 serie, voor ongeveer € 10.000,- zou kunnen inruilen zodat alleen nog de € 25.000,- betaald hoefde te worden. Door het tonen van het contante geldbedrag hoopte de verdachte de verkopende partij te kunnen verleiden om de transactie rond te krijgen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat het in de auto aangetroffen contante geldbedrag van € 25.000,- afkomstig is van [medeverdachte] en dat het bestemd zou zijn voor de aankoop van een auto voor die [medeverdachte] , niet geloofwaardig en dus niet aannemelijk geworden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Allereerst constateert het hof dat de verdachte bij zijn aanhouding niets heeft verklaard over de herkomst van het contante geldbedrag, anders dan de verklaring dat het geld van “iemand anders” was. De verklaring dat het geld toebehoort aan [medeverdachte] en bestemd was voor de aankoop van een auto, komt pas vier dagen later en eerst nadat de verdachte en [medeverdachte] kennelijk contact met elkaar hebben gehad over het inbeslaggenomen geldbedrag.
In de tweede plaats acht het hof het weinig plausibel dat [medeverdachte] de verdachte op pad stuurt met een contant geldbedrag van € 25.000,-, met de kennelijke bedoeling om een dure auto te kopen, terwijl [medeverdachte] die auto zelf nog nooit heeft gezien en daarin nog nooit heeft gereden (dossierpagina 62). Ook de voorgestelde gang van zaken omtrent de inruil van de BMW acht het hof weinig voorstelbaar gelet op de in het handelsverkeer gebruikelijke gang van zaken bij de inruil en aankoop van auto’s. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat de verdachte de inruilauto niet direct zou meenemen, maar dat [medeverdachte] , na het afronden van de deal door de verdachte en de betaling van de € 25.000,-, alsnog naar het autobedrijf zou komen om de BMW in te ruilen (dossierpagina 62). Over die inruil waren echter geen concrete (prijs)afspraken gemaakt met het autobedrijf en het autobedrijf had de BMW ook nog niet gezien (dossierpagina 62). [medeverdachte] heeft bovendien wisselend verklaard over het telefonisch contact met het autobedrijf. Zo heeft hij tijdens het verhoor bij de politie verklaard dat hij een week van tevoren, op woensdag of donderdag, naar het autobedrijf had gebeld en dat de verdachte een paar dagen later met het geld daarheen ging (dossierpagina 62). In het klaagschrift verklaart [medeverdachte] dat hij het autobedrijf op dinsdag 4 december 2018 heeft gebeld, aldus ruim twee weken van tevoren.
Ten derde acht het hof opmerkelijk dat het door [medeverdachte] overhandigde geldbedrag van, naar zijn, [medeverdachte] , en eigen zeggen van de verdachte, exact € 25.000,- (dossierpagina 62) wordt aangetroffen in setjes van € 16.410,- en van € 9.000,-, hetgeen betekent dat de verdachte dit bedrag heeft vermeerderd, te weten met € 410,-, en vervolgens het geld bewust over meerdere plekken in de auto heeft verspreid.
Op de vierde plaats gaat het hof aan de verklaring van de verdachte en [medeverdachte] als niet-aannemelijk voorbij, omdat het hof van oordeel is dat onvoldoende is onderbouwd dat de contante pinopnamen die door [medeverdachte] in de jaren 2011 tot en met 2018 zijn gedaan in directe relatie staan met de in de auto van de verdachte aangetroffen contante geldbedragen.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de lezing van verdachte en [medeverdachte] een weinig coherent, accuraat en plausibel verhaal betreft dat bovendien niet spontaan en onafhankelijk van elkaar door hen naar voren is gebracht. Het heeft er integendeel alle schijn van dat zij in samenspraak ten aanzien van het geldbedrag een legale herkomst hebben gefabriceerd met het oog op het terugkrijgen van dat geldbedrag. Aldus is verdachte er niet in geslaagd om het witwasvermoeden te ontzenuwen. Bij die stand van zaken kan naar het oordeel van het hof geen andere redelijke aanvaardbare verklaring gelden dan dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 25.410,-. In het algemeen geldt dat het plegen van een dergelijk strafbaar feit resulteert in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel in het bijzonder en schade aan de maatschappij in het algemeen. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Over die omstandigheden is nagenoeg niets bekend geworden, behalve dat de verdachte nog steeds werkzaamheden verricht via zijn bedrijf [bedrijf 1] en dat hij is gestopt met het bemiddelen bij het (contant) aankopen van auto’s.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden.
Beslag
De hierna in het dictum te noemen geldbedragen ter hoogte van € 25.410,- en van € 1.450,- zijn onder de verdachte in beslag genomen.
Ter zake van een geldbedrag van € 25.410,- kan niet worden vastgesteld aan wie het toebehoort. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat met betrekking tot dit geldbedrag het bewezenverklaarde witwasfeit is begaan. Het hof is derhalve van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag tot een bedrag van € 25.410,- vatbaar is voor verbeurdverklaring. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van een geldbedrag van € 1.450,-, nu dit bedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder de verdachte in beslag is genomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis Sr, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 25.410,-, geregistreerd onder goednummer: 1971925.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag ter hoogte van € 1.450,-, geregistreerd onder goednummer: 1971983.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Middelkoop, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Schiffers, mr. C.P.J. Scheele en mr. A.S. van Middelkoop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.