ECLI:NL:GHSHE:2021:1730

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
20-000789-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake afpersing, opzetheling en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2000, was in eerste aanleg veroordeeld voor afpersing, opzetheling en wapenbezit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 20 januari 2018 in 's-Hertogenbosch een gewapende overval heeft gepleegd op een slachtoffer, waarbij hij met een vuurwapen dreigde en goederen heeft afgenomen, waaronder een mobiele telefoon en een horloge. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan opzetheling van gestolen tankpassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor een deel van de tenlastelegging, maar heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor de overige onderdelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, ter hoogte van € 2.575,35, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen gelast, gezien de recidive van de verdachte en het feit dat hij zich niet heeft gehouden aan eerdere voorwaarden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000789-19
Uitspraak : 4 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 4 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, onder parketnummers 01-879495-18 en 01-850023-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, onder parketnummers 01-205913-16 en 01-855002-15, tegen:
[verdachte],
geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2000,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het appel met betrekking tot het onder parketnummer 01-879495-18 onder 2 en het vonnis van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder parketnummer 01-879495-18 onder 1 primair en onder 3 en onder parketnummer 01-850023-18 ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor, onder toepassing van het volwassenstrafrecht ex artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1095 dagen, waarvan 296 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaar.
Voor wat betreft het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de munitie zal onttrekken aan het verkeer en de Samsung telefoon en de tankbonnen zal bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot een bedrag van € 2.613,61, te verminderen met de afschrijving op het horloge, uitgaande van het aanschafbedrag van € 64,95, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en met afwijzing van het overige.
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen, in dier voege dat de tenuitvoerlegging van de werkstraf voor de duur van 60 dagen, subsidiair 30 dagen jeugddetentie (01-205913-16), en jeugddetentie voor de duur van 106 dagen (01-855002-15), zal worden gelast.
Namens verdachte is ten aanzien van het onder parketnummer 01-879495-18 onder 1 en het onder parketnummer 01-850023-18 ten laste gelegde primair vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder parketnummer 01-879495-18 onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het minderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast en dat bij oplegging van jeugddetentie deze de duur van het voorarrest niet zal overstijgen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 01-879495-18 onder 2 ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
(parketnummer 01-879495-18)
1.
hij, op of omstreeks 20 januari 2018 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van:
- een mobiele telefoon (merk: Samsung, type: Galaxy S6) en/of
- een horloge (merk: Earnshaw) en/of
- EURO 5,- en/of
- een bankpas met bijbehorende pincode,
in elk geval enig goed(eren), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan die [slachtoffer] ,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (meermalen) (met een hard voorwerp) tegen het hoofd geslagen en/of
- een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd en/of de knieschijf van die [slachtoffer] gehouden en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd: "geef al je spullen" en/of "is dit alles" en/of "is dit alles, maar vijf euro, je hebt vast geld op je rekening staan, geef je pincode" en/of "als je je pincode niet geeft schiet ik op jouw knieschijf", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
hij, op of omstreeks 20 januari 2018 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meer goederen, te weten een pinpas en/of telefoon (merk: Samsung, type: Galaxy S6), in elk geval enig goed, toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte(n), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), in elk geval behoorde(n) te weten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij, op of omstreeks 28 mei 2018 te 's-Hertogenbosch, een goed(eren) te weten een of meer tankpas(sen) behorende aan [betrokkene 3] , in elk geval enig goed, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, in elk geval behoorde te weten, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(parketnummer 01-850023-18)
hij op of omstreeks 25 januari 2018 te 's-Hertogenbosch een of meer wapens van categorie III, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een gas-/alarmpistool (merk: Aral, model: 1071, kaliber: 9 mm P.A.K.), en/of munitie van categorie III, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten 3 kogelpatronen (merk: CCI Ammunition en/of Winchester, kaliber: .22), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-879495-18 onder 1 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 01-850023-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(parketnummer 01-879495-18)
1.
hij, op 20 januari 2018 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van:
- een mobiele telefoon (merk: Samsung, type: Galaxy S6) en
- een horloge (merk: Earnshaw) en
- EURO 5,- en
- een bankpas met bijbehorende pincode,
die toebehoorden aan die [slachtoffer] ,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (met een hard voorwerp) tegen het hoofd geslagen en
- een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd en de knie van die [slachtoffer] gehouden en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd: "geef al je spullen" en "is dit alles" en "is dit alles, maar vijf euro, je hebt vast geld op je rekening staan, geef je pincode" en "als je je pincode niet geeft schiet ik op jouw knie", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij, op 28 mei 2018 te 's-Hertogenbosch, tankpassen behorende aan [betrokkene 3] , heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
(parketnummer 01-850023-18)
hij op 25 januari 2018 te 's-Hertogenbosch een wapen van categorie III, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een gas-/alarmpistool (merk: Aral, model: 1071, kaliber: 9 mm P.A.K.), en munitie van categorie III, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten 3 kogelpatronen (merk: CCI Ammunition en/of Winchester, kaliber: .22), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 onder parketnummer 01-879495-18 [1]
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2018 (pg. 221-224), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Zaterdag 20 januari 2018 omstreeks 20.50 uur kwam ik op mijn fiets bij de brug die in het verlengde van de Meerheuvelweg te Vlijmen ligt (
het hof begrijpt: Engelen, gemeente
’s-Hertogenbosch, gelet op bewijsmiddel 3). Deze brug gaat over de A59. Ik kwam aan bij het kruispunt voor die brug en zag dat er een jongen aan kwam lopen die mij neersloeg. Ik wilde omhoog komen en voelde een klap op mijn hoofd. De jongen zette een pistool tegen mijn hoofd. Ik zag dat er nog twee andere jongens bij de eerste jongen kwamen staan. Ik hoorde dat de jongen met het pistool zei: “Geef al je spullen!”. Een andere jongen zei: “Is dit alles?” Ik gaf mijn spullen waaronder mijn portemonnee en mijn horloge. Ik lag op de grond toen dit alles gebeurde. De jongen met het pistool zette het pistool tegen mijn knie aan en zei: “Is dit alles, maar vijf euro, je hebt vast geld op je rekening staan, geef je pincode.” Dit heb ik vervolgens gedaan.
De kleine jongen met het pistool bleef bij mij. De andere twee jongens liepen een klein stukje weg met mijn telefoon. Een van de jongens zei: “We weten wie je bent”. Daarachter kwam nog een bedreiging. De eerste jongen was tussen de 1.65m en 1.75m groot en had een smal postuur. De jongens spraken met een Turks/Marokkaans accent.
Ik ben naar het dichtstbijzijnde huis gelopen en heb mijn pinpas geblokkeerd. Ik ben met mijn moeder naar de spoedeisende hulp gegaan omdat ik een hoofdwond had.
Hierbij werden de goederen, zoals genoemd op de bijlage goederen weggenomen:
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Bijlage goederen:
Een telefoon, merk/type Samsung Galaxy S5 (
het hof begrijpt S6, gelet op bewijsmiddel 4).
Een horloge, merk Earnshaw.
Een briefje van € 5,-.
Een bankpas, Rabobank.
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 21 januari 2018 (pg. 225-230), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik fietste gisteravond naar Den Bosch. Ik kwam bij de brug en zag iemand in het donker gekleed naar mij toe komen. Ik zag die andere twee jongens ook al op dat moment. Ze kwamen alle drie uit een andere richting. Je komt uit bij de brug, bij het Engelermeer en ze stonden zo dat ik eigenlijk geen kant op kon. Ik voelde iets en ben gevallen met mijn fiets. Toen ik omhoog wilde komen kreeg ik een klap met een voorwerp. Ik kreeg die klap en daarna zette die jongen een pistool op mijn hoofd. Ik gaf eerst mijn portemonnee en toen mijn telefoon. Toen zei de langste: “Is dit alles?” Toen gaf ik mijn horloge. Toen zeiden ze dat het niet genoeg was en dat ze mijn pincode wilden hebben. Ik gaf ze mijn pincode. De jongen met het pistool zette het pistool op mijn knie en zei dat ik wel goed de pincode moest geven, “anders schiet ik je door je knie heen”.
Een persoon duwde of sloeg mij waardoor ik viel. Ik wilde vervolgens omhoog komen en toen kreeg ik een klap op mijn hoofd met een voorwerp.
Ik kreeg de portemonnee terug want het ging hun om het geld en mijn pinpas. Ik ben naar het eerste huis gerend wat ik tegen kwam.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 8 februari 2018 (pg. 240-241), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Ik woon aan de [adres 2] te Vlijmen. [locatie] De Gemeint is gebied van Vlijmen, de Meerheuvelweg [locatie] is gebied van Engelen, gemeente ’s-Hertogenbosch en het Kruiskamppad (fietspad) in het verlengde van De Gemeint de A59 over betreft de wijk Kruiskamp in Den Bosch.
Op 20 januari 2018 omstreeks 21.00 uur kwam een meneer aangelopen die aanbelde en een hoofdwond had. Hij was kort daarvoor neergeslagen en overvallen door 3 mensen en bloedde aan zijn hoofd.
4.
Het proces-verbaal Samsung S6 aangifte d.d. 18 mei 2018 (pg. 238), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant] :
Bij aangever [slachtoffer] werd een Samsung weggenomen. Bij het opnemen van zijn aangifte werd er een Samsung S5 als gestolen ingevoerd. Uit de opgevraagde historische gegevens van het telefoonnummer van aangever [slachtoffer] bleek dat het nummer voorzien was van het IMEI-nummer [Imei nummer 1] . Onderzoek naar dit IMEI nummer leverde op dat het ging om een Samsung SM-G920F, een Samsung Galaxy S6. Door de verbalisant is dus abusievelijk het verkeerde type telefoon ingevoerd.
5.
Het proces-verbaal pinlocaties d.d. 15 januari 2018 (het hof begrijpt 15 februari 2018, pg. 258-263), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant] :
Op 8 februari 2018 was ik samen met een collega de pinlocaties afgereden waar getracht was te pinnen met de gestolen pinpas van aangever [slachtoffer] . Deze pinlocaties werden door de Rabobank aangeleverd.
De pinlocaties zijn hieronder weergegeven:
20-01-2018 22.18 Stationsplein 26 Den Bosch
20-01-2018 22.13 Leeghwaterlaan 131 Den Bosch
20-01-2018 21.17 Helftheuvelpassage 30 Den Bosch
6.
Het proces-verbaal beelden pintransacties (proces-verbaalnummer 42) d.d. 16 februari 2018 (pg. 264-267), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant] :
Van de pinlocatie Leeghwaterlaan werden camerabeelden aangeleverd. Op de bewegende beelden van de gevelcamera zag ik dat op 20 januari 2018 omstreeks 22:13:17 uur boven in beeld een persoon aan kwam fietsen. Ik zag dat deze persoon de fiets in het rek plaatste. Ik zag dat de man die van de fiets stapte direct in de richting van de pinautomaat liep. De man droeg een zonnebril met donkere glazen. Op dezelfde beelden omstreeks 22.13.35 uur zag ik dat er een tweede persoon aan kwam fietsen. Ik zag dat deze persoon naast de eerder beschreven persoon ging staan.
7.
Het proces-verbaal van de kinderrechter, optredend als rechter-commissaris, in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 1 juni 2018 (pag. 434), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
Ik heb van [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] )op 21 januari
(het hof begrijpt gelet op de pintransacties: 20 januari 2018)een pinpas gekregen. [verdachte] vroeg mij om hem te helpen. Ik moest met die pinpas van hem pinnen. Ik kreeg een zonnebril van hem om op te doen. Ik heb dat op verzoek van [verdachte] gedaan. Ik ben dus de pinner die u ziet
(het hof begrijpt uit de beschrijving van de foto’s dat het betreft de camerabeelden van de Leeghwaterlaan te ‘s-Hertogenbosch, zie bewijsmiddelen 6 en 8). [verdachte] staat ook op de beelden. Hij is degene die op de fiets zit. Ik wil nog zeggen dat ik de telefoon Samsung S6 op verzoek van [verdachte] heb proberen te verkopen. [verdachte] zei dat die S6 vers was.
8.
Het stamproces-verbaal, pagina 41 van het dossier, voor zover betrekking hebbend op het verhoor van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris als opgenomen op pagina 434 van het dossier (bewijsmiddel 7):
Bij de rechter-commissaris werd door [medeverdachte] het volgende verklaard:
- [medeverdachte] heeft op verzoek van [verdachte] met de gestolen pinpas gepind.
Hierdoor is hij de pinnende persoon in het proces-verbaal 42 (
zie bewijsmiddel 6).
- [medeverdachte] verklaart dat [verdachte] de pinpas aan [medeverdachte] gaf.
- [medeverdachte] verklaart dat de andere persoon die zichtbaar is op de pinbeelden van het proces-verbaal 42 [verdachte] zou zijn.
9.
Het proces-verbaal Samsung S6 door [verdachte] gebruikt d.d. 11 mei 2018 (pg. 255), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant] :
Op 11 mei 2018 kreeg ik een overzicht van welke IMEI-nummers er gekoppeld waren aan het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] ( [telefoonnummer 1] . Uit de analyse van de historische gegevens van dat telefoonnummer is gebleken dat op zondag 21 januari 2018, omstreeks 00.51 uur het nummer in het gestolen toestel zat, de Samsung Galaxy S6 van aangever [slachtoffer] met IMEI-nummer [Imei nummer 2] . Het toestel van aangever [slachtoffer] werd op zaterdag 30 januari 2018 omstreeks 20.55 uur gestolen. Uit de analyse blijkt dat het nummer in gebruik bij [verdachte] van zondag 21 januari 2018 omstreeks 00.51 uur tot maandag 22 januari 2018 omstreeks 16.35 uur in het gestolen toestel heeft gezeten en dat in die periode diverse malen is gebeld naar [medeverdachte] .
10.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 8 juni 2018 (pg. 459-465), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [medeverdachte] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord [medeverdachte] .
V: Uit de telefoon bleek dat het nummer bij jou in gebruik ( [telefoonnummer 2] ) via Whatsapp contact heeft met het nummer ( [telefoonnummer 1] ). Dat nummer is in gebruik bij [verdachte] . In het gesprek van 21 januari 2018 omstreeks 12.28 uur wordt door jou gezegd dat je iemand hebt kunnen fiksen voor die tellie. Hierop zei [verdachte] vervolgens dat jij niet zo heet moet praten.
A: Een dag daarvoor moest ik een telefoon verkopen. Het is straattaal dat betekent dat je er niet over mag praten. Het ging om een Samsung S6. [verdachte] vroeg dat voor de verkoop.
V: Wat kun jij vertellen over de gestolen pinpas die gebruikt is.
A: [verdachte] had dat pasje en hij vroeg of ik mee ging pinnen. Toen er geen geld uit kwam besefte ik dat er iets niet klopte. We hebben een paar keer geprobeerd te pinnen. [verdachte] zei dat het pasje waarschijnlijk geblokkeerd is.
V: Op 21 januari 2018 omstreeks 03.48 uur heb jij via Whatsapp contact met het nummer [telefoonnummer 3] . Dit nummer staat op naam van [naam] . In het gesprek vraag jij of hij iemand kent die een Samsung S6 wil kopen. Over welke Samsung S6 gaat dit?
A: Dat was dezelfde telefoon die [verdachte] mij vroeg te verkopen.
Opmerking:
Op 20 januari 2018 omstreeks 14.55 uur heb jij via Whatsapp contact met het nummer [telefoonnummer 4] . In jouw telefoon staat dit nummer opgeslagen als Alb Nieuw .
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 februari 2018 (pg. 272-301), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 2] :
(p. 272)
Bij de aanhouding van verdachte [verdachte] en [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt: de aanhouding op 25 januari 2018, het ten laste gelegde feit onder parketnummer 01/850023-18)troffen de collega’s bij [medeverdachte 2] een mobiele telefoon aan, een Samsung smartphone. Deze telefoon is in beslag genomen en heb ik, verbalisant, vervolgens uitgelezen. Ik heb de volgende bevindingen gedaan.
Uit de telefoon zijn verschillende bestanden overgenomen.
(p. 276 in samenhang gezien met pagina 301)
Bestand 13 (betreft een screenshot van Facebook.com)
Op deze foto is te zien dat het volgende telefoonnummer [telefoonnummer 4] op Facebook is gekoppeld aan het facebook-account: “ [naam verdachte] Albanees ”.
12.
Het in het politiedossier gevoegde verslag van een telefoongesprek (p. 142), voor zover inhoudende:
Sessienummer 58
Tijdstip: 09-03-2018 17:11:29
Tenaamstelling: [betrokkene 1] , [adres 1]
Beller: [telefoonnummer 5]
Gebelde: [telefoonnummer 6]
Inhoud telefoongesprek:
Nnman
9522belt uit met nnman5439
9522noemt zich Albanees
Gesprek over pasjes.
Albanees zegt dat hij een gloednieuw pasje heeft voor 5439 maximaal zondag. Misschien al morgen
Albanees zegt als het niet werkt krijg je je geld terug
Albanees vraagt of hij iemand moet sturen
5439 zegt dat hij zo terug belt.
13.
Het proces-verbaal bevindingen uitlezen telefoon d.d. 23 april 2018 (pg. 150-158), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant] :
Op 23 april (
het hof begrijpt: 2018) bekeek ik de telefoon die onder [medeverdachte] in beslag was genomen. Uit de telefoon kwam contact tussen de volgende telefoonnummers naar voren.
[telefoonnummer 2] @whatsapp.net = H. (in gebruik bij [medeverdachte] ) en
[telefoonnummer 1] @s.whtapp.net = R. (in de telefoon opgeslagen als R belnr)
d.d. 21 januari 2018:
(pag. 150-151)
12.28 uur.
H: jo, ik ken denk ik iemand die ik kan fiksen voor die tellie, ik connect nu veel boys
12.58 uur.
Ey Wollah ik ken em denk ik zo kwijt
14.03 uur.
R: maat niet zo heet prate
15.03uur.
R: Kom zo richting mij. Rond 20. Of 25.
15.04 uur.
H: Wat gaan we doen
15.04 uur.
R: Gij wilt toch beure.
15.04 uur.
H: Ahah ja Wat we gisteren deden.
(pag 156)
Uit de telefoon kwam contact tussen de volgende twee nummers naar voren
[telefoonnummer 2] @whatsapp.net = H. (in gebruik bij [medeverdachte] ) en
[telefoonnummer 3] @whatsapp.net = C. (in gebruik bij [naam] , in de telefoon van [medeverdachte] opgeslagen onder [bijnaam] )
03.48 uur.
H: ken je iemand die Samsung s6 koopt, gwn eerlijk, nog helemaal vers
12.06 uur.
C: voor hoeveel, ik gooi op verhasl wel wie intresse S6, dsn reageren sws hollanderds
12.29 uur.
H: saff probeer t liefst voor vandaag in de middag
(pag. 157-158)
Uit de telefoon kwam contact tussen de volgende nummers naar voren.
[telefoonnummer 2] @whatsapp.net = H. (in gebruik bij [medeverdachte] ) en [telefoonnummer 4] @whatsapp.net = A (in de telefoon van [medeverdachte] opgeslagen onder de naam Alb Nieuw .
d.d. 20 januari 2018
14.30 uur.
A: Hit bende ready
14.55 uur
H: Hit jij wil
A: Ja, gaan we vandaag
A: Doe goed kleden goed
Op 21 januari 2018 worden tussen 01.24 uur en 01.31 uur de navolgende berichten naar het nummer [telefoonnummer 4] gestuurd:
“Jo”
“probeer iemand te fiksen die die ding koopt”
“6”
14.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 24 februari 2018 (pg. 94-98), voor zover inhoudende voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [medeverdachte]:
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(p. 96-97)
O: Ik heb wat vragen over bepaalde contactpersonen die in jouw telefoon staan.
V: Wie is R Belnr?
A: Dat is [verdachte]
15.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 mei 2018 (pg. 344-352), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte:
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(p. 345)
O: Uit onderzoek is gebleken dat jij gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . We laten je nu een geluidsfragment horen van een telefoongesprek dat plaatsvond op 10 april 2018 tussen nummer [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 5]
V: Wie hoor jij op dit geluidsfragment?
A: Ik hoor mijzelf en mijn moeder.
O: Uit dit fragment ben jij duidelijk te herkennen aan je stem. Jij hebt in dit gesprek met nummer [telefoonnummer 1] contact met nummer [telefoonnummer 5] Het nummer [telefoonnummer 5] staat op naam van [betrokkene 1] , je moeder.
(p. 346)
V: we laten nu een geluidsfragment horen van een telefoongesprek op 8 maart 2018 (taplijn [telefoonnummer 1] ).
A: Volgens mij hoor ik mijzelf.
(p. 348)
O: Ik heb je gevraagd naar het gebruik van het nummer [telefoonnummer 1] . Ik herken jouw stem ik kom tot de conclusie dat jij de gebruiker bent van dat nummer.
A: Ik heb die telefoon gebruikt.
A: Ik heb meerdere telefoons waar ik mee kan bellen.
16.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 februari 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het nummer eindigend op4026is op enig moment mijn nummer geweest.
Feit 3
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, te weten:
- een proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens [betrokkene 3] te ’s-Hertogenbosch, terzake de diefstal van 2 tankpassen (p. 367-370);
- het proces-verbaal van bevindingen (pag. 364);
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 februari 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte:
Ik heb mij schuldig gemaakt aan heling van de tankpassen.
- een Kennisgeving van inbeslagneming (p. 320 e.v.), voor zover inhoudende:
Inbeslagneming waardepapieren in de woning van verdachte [adres 1] , twee keer tankpas: Shell card en Shell Euroshell card tnv [betrokkene 3] , op de koelkast aangetroffen.
Ten aanzien van parketnummer 01/850023-18 [2]
17.
Het proces-verbaal van bevindingen (pg. 7-9), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 3] :
Op 25 januari 2018 reden wij, verbalisant en politiemedewerker [verbalisant 4] , omstreeks 3.04 uur op de Kooikersweg (het hof begrijpt: te ’s-Hertogenbosch). Ik, verbalisant, zag dat een scooter in onze richting kwam gereden. Ik zag dat de scooter ineens stopte en omkeerde. Ik vond deze gedraging raar, aangezien er geen overig wegverkeer was en de scooter ineens remde en keerde op het moment dat de politie in beeld komt. Ik zag dat de scooter net voorbij de kruising met de Henri Bakkerstraat hard remde en rechtsaf het fietspad opreed. Ik zag dat de scooter vervolgens het Beatrixpark in reed en hierbij over het voetgangersbrug-getje reed. Ik zag dat de bestuurder in het park zijn verlichting doofde. We hebben geprobeerd de scooter in het zicht proberen te houden. Ik zag dat de scooter aan de kant van de openbare weg zijnde Beatrixpark het park verliet. Ik zag dat de scooter op de Titus Brandsmastraat linksaf reed in de richting van de Generaal Rosslaan. Aldaar raakte ik de scooter uit het zicht.
Wij zijn omgereden en uit het dienstvoertuig gestapt. Ik ben te voet de wijk ingelopen. Omstreeks 03.18 uur zag ik in de brandgang aan de Wethouder van Soestbergenstraat, zijnde de brandgang grenzend aan de Wethouder van Soestbergenstraat, het Beatrixpark en de Generaal Rosslaan, twee personen staan. Beide personen waren in het donker gekleed en een van beiden droeg een muts of pet. Gezien het tijdstip, de locatie en de kleding en de achtervolging van de scooter wilde ik beide personen staande houden en onderwerpen aan een controle.
Ik herkende de kleinere van de twee direct als de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik zag dat beide personen zich omdraaiden en in mijn richting keken. Ik zag dat ze een doorgang richting de Wethouder van Soestbergenstraat in renden. Aan het einde van de doorgang konden beide personen door collega’s worden staande gehouden. Beide personen werden onderworpen aan een fouillering. Bij de verdachte, later bekend geworden als [medeverdachte 2] , werd een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp aangetroffen. Bij de verdachte [verdachte] werd munitie dan wel patronen aangetroffen.
18.
Het proces-verbaal aanhouding (pg. 63), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 7] :
Op 25 januari 2018 omstreeks 03.24 uur hield ik op de Wethouder van Soestbergenstraat te ’s-Hertogenbosch als verdachte aan:
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] te ’s-Hertogenbosch.

19.Een kennisgeving van inbeslagneming (pg. 136), voor zover inhoudende:

Inbeslagneming: 25 januari 2018 te 03.25
Beslagene: [medeverdachte 2]
Goednummer: PL2100-2018016842-1303187
Categorie: Vuurwapen (pistool)
Kleur: grijs
bijzonderheden: handvuurwapen 9mm

20.Een kennisgeving van inbeslagneming (pg. 137), voor zover inhoudende:

Inbeslagneming: 25 januari 2018 te 03.25
Beslagene: [verdachte]
Goednummer: PL2100-2018016842-1303190
Categorie: Munitie (patroon)
Aantal: 3 stuks
Merk/type: .22 patronen
21.
Het proces-verbaal Onderzoek Wapens (pg. 28-35), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 5] :
(p. 29-30)
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , werkzaam als materiedeskundige bij de Forensische Opsporing, afdeling Wapens, Munitie en Explosieven van de Eenheid Oost-Brabant, verklaar het volgende.
De op 25 januari 2018 aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen betreffen volgens de kennisgeving van inbeslagnames:
goednummer PL2100-2018016842-1303187
Vuurwapen, grijs, handvuurwapen 9 mm
goednummer PL2100-2018016842-1303190
Munitie (patroon), 3 stuks, betreffen 3 .22 patronen
(p. 30-31)
Het op 25 januari 2018 aangetroffen en in beslag genomen voorwerp voorzien van goednummer PL2100-2018016842-1303187 en SIN AALC7758NL betreft een vuurwapen, te weten gas/alarmpistool van het merk Aral, model 1071, kaliber 9 mm P.A.K.
Het gas/alarmpistool is bestemd en geschikt verschillende type weerloosmakende stoffen door de loop te verschieten. Onder andere patronen van het kaliber 9mm. De werking van dit vuurwapen berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit gas/alarmpistool een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie.
(p. 35)
De op 25 januari 2018 aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen, voorzien van goednummer PL2100-2018016842-1303190, betreft munitie, te weten:
2 stuks kogelpatronen, randvuur, voorzien van de bodemstempel C. De letter C duidt op de Amerikaanse munitiefabrikant CCI Ammunition. Gezien de vorm en de afmetingen zijn deze kogelpatronen van het kaliber .22 long rifle. De kogelpatronen zijn voorzien van een loden projectiel, model rondneus.
1. kogelpatroon, randvuur, voorzien van de bodemstempel Super X. Super X duidt op de Amerikaanse munitiefabrikant Winchester. Gezien de vorm en de afmeting is deze kogelpatroon van het kaliber .22 long rifle. De kogelpatroon is voorzien van een loden projectiel model hollowpoint.
De genoemde voorwerpen betreft munitie bestemd om projectielen door middel van een vuurwapen af te schieten. Derhalve zijn deze voorwerpen munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
22.
Het proces-verbaal Biologische vooronderzoek (pg. 50-51), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 6] :
In verband met bezit vuurwapens te ’s-Hertogenbosch op 25 januari 2018 werd op verzoek van de Eenheid Oost Brabant door mij als forensisch onderzoeker in het bijzijn van vuurwapen deskundige [deskundige] een forensisch onderzoek verricht naar biologische sporen aan:
goednummer PL2100-2018016842-1303187
SIN AALC7758NL
Vuurwapen (pistool), grijs, Aral 1071, handvuurwapen 9 mm
Op het vuurwapen met SIN AALC7758NL zijn sporen (epitheel) veiliggesteld met SIN AAKS2402NL, SIN AAKS2400NL en SIN AAKS2401NL.
23.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 8 maart 2018, nummer 2018.02.05.093, opgemaakt door de NFI-deskundige ing. H.M. van Beerendonk, NFI deskundige forensisch DNA-onderzoek (pg. 56-59), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht de door hen aangeleverde bemonsteringen te onderwerpen aan een DNDA-onderzoek en de verkregen DNA-profielen te vergelijken met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] RABI5371NL en van de verdachte [medeverdachte 2] RABN7835NL.
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek
AAKS2400NL#01 (bemonstering ruwe delen vuurwapen)
AAKS2401NL#01 (bemonstering binnenzijde van de loop)
AAKS2402NL#01 (bemonstering buitenzijde patroonhouder, gaten en 1e patroon).
Resultaten, interpretatie en conclusie
in de tabel staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn. Wordt een persoon – van wie het DNA-profiel is vergeleken – niet vermeld, dan is er geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van deze persoon in die bemonstering.
SIN
Beschrijving DNA profiel
DNA kan afkomstig zijn van:
AAKS2400NL#01 (ruwe delen vuurwapen)
DNA-mengprofiel van minimaal 2 personen
Verdachte [verdachte] en minimaal één onbekende persoon
AAKS2402NL#01
(patroonhouder, gaten en 1e patroon)
DNA-profiel van een man
Verdachte [verdachte]
AAKS2401NL#01 (binnenzijde van de loop)
(nog) niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek
24.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 januari 2018 (pg. 70-79), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [medeverdachte 2] :
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(p. 73-74)
V: Je bent aangehouden samen met [verdachte] .
A: Hij was bij mij.
V: Wat doe je woensdagnacht om 03.00 uur op straat?
A: Ik was een rondje aan het lopen en een sigaretje aan het roken.
(p. 77)
V: Waar hadden jullie afgesproken?
A: Op de plek waar jullie ons hebben aangehouden.
(p. 78)
V: Heb je het wapen al lang in je bezit.
A: Ik had het niet langer dan een half uur voor de aanhouding in mijn zak zitten.
V: Ben jij de eigenaar van het wapen?
A: Nee.
25.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 januari 2018 (pg. 80-86), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [medeverdachte 2] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Met wie ben je gisteren aangehouden?
A: [verdachte] is zijn naam. Dat is een kennis uit de buurt.
V: Hoe heb je met [verdachte] afgesproken om buiten te gaan roken?
A: [verdachte] heeft mij een berichtje via Facebook gestuurd of ik hem. Wij hebben toen afgesproken om naar buiten te gaan om een sigaretje te roken.
V: Hoe laat was dat?
A: Misschien een half uurtje voordat ik werd aangehouden.
V: Tijdens de fouillering treft de politie een vuurwapen aan
A: Ja, dat klopt. Het was niet van mij.
V: Hoelang heb je hem al?
V: Ik had het niet eens een half uurtje of zo.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bespreking verweren
Ten aanzien van het onder parketnummer 01-879495-18 onder 1 ten laste gelegde is zijdens verdachte het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de beroving van [slachtoffer] op 20 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
De telefoon met het telefoonnummer eindigend op
4026heeft verdachte pas eind februari 2018 in bezit gekregen. Hij kreeg deze telefoon van drie jongens uit zijn oude vrienden-groep, waaronder [betrokkene 2] , die hem nog geld verschuldigd waren. De telefoon is ter plekke gereset.
[medeverdachte] heeft op 20 en 21 januari 2018 Whatsapp gesprekken gevoerd met het telefoonnummer eindigend op
4026, maar verdachte stelt die gesprekken niet te hebben gevoerd.
De verklaring van [medeverdachte] dat hij van verdachte moest gaan pinnen met de gestolen pinpas en dat verdachte de persoon op de fiets is op de camerabeelden, is onbetrouwbaar. [medeverdachte] heeft inconsistente verklaringen afgelegd en deze kunnen daarom niet tot het bewijs dienen. De in hoger beroep gehoorde getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben het verhaal van verdachte in grote lijnen bevestigd bij de raadsheer-commissaris.
Bovendien komt het signalement van de verdachte niet overeen met dat van de overvaller.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat de bepleite vrijspraak wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang en verband gezien.
Anders dan de raadsman, acht het hof de verklaring van [medeverdachte] over de betrokkenheid van verdachte bij het pinnen met de gestolen bankpas betrouwbaar. Ten eerste belast [medeverdachte] ook zichzelf. Verder was deze bankpas kort daarvoor bij een overval van [slachtoffer] gestolen en de betrokkenheid van verdachte bij deze overval blijkt ook uit andere bewijsmiddelen, zodat wat [medeverdachte] heeft verklaard over verdachte en de bankpas niet op zichzelf staat. Zo is het telefoonnummer eindigend op
4026op 21 januari 2018 om 00.51 uur, zeer kort na de overval, gekoppeld aan het IMEI nummer van de van [slachtoffer] op 20 januari 2018 gestolen (afgeperste) Samsung S6. Dat dit specifieke telefoonnummer door verdachte werd gebruikt volgt allereerst uit zijn eigen verklaring, maar volgt ook uit de Whatsapp-berichten die op 21 januari 2018 hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte] en dat nummer eindigend op
4026. Dit nummer was in de telefoon van [medeverdachte] opgeslagen als “R belnr.” [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat met “R belnr.” de verdachte is bedoeld. In die berichten van 21 januari 2018 wordt naar het oordeel van het hof gesproken over de verkoop van de gestolen telefoon, S6. Maar ook in de contacten die hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte] en het telefoonnummer [telefoonnummer 4] op 21 januari 2018, wordt gesproken over de verkoop van een 6. Dit nummer eindigend op
2642is opgeslagen in de telefoon van [medeverdachte] onder de naam “ Alb Nieuw ”, het hof begrijpt
Albanees nieuw .Dat verdachte zichzelf Albanees noemt blijkt vervolgens uit de tapgesprekken over de tankpasjes (het feit dat door verdachte is bekend) die zijn gevoerd met het telefoonnummer dat op naam staat van de moeder van de verdachte, alsmede uit het screenshot van het facebook-account “ [naam verdachte] Albanees ” dat in de telefoon van [medeverdachte 2] is aangetroffen.
De verklaring van de verdachte dat hij de telefoon met het telefoonnummer eindigend op
4026pas later tot zijn beschikking had, ergens in februari 2018 en dat hij de telefoon met dat nummer van ene [betrokkene 2] in het Beatrixpark te ’s-Hertogenbosch heeft gekregen waarmee een openstaande schuld werd vereffend, acht het hof niet geloofwaardig. Naspeuringen naar deze [betrokkene 2] heeft niets opgeleverd, althans de gevonden persoon met die naam kan op geen enkele wijze in verband worden gebracht met het Beatrixpark of met ’s-Hertogenbosch. Bovendien heeft [getuige 2] de naam [betrokkene 2] van de verdachte vernomen en kent zij deze persoon niet.
Alles overziende en de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte rechtstreeks betrokken is geweest bij de overval op [slachtoffer] op 20 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Hij was korte tijd na de overval in bezit van de gestolen Samsung, had contact met [medeverdachte] over de verkoop van dit toestel en was bij het pinnen door [medeverdachte] met de gestolen bankpas aan de Leeghwater-laan te ’s-Hertogenbosch aanwezig. Het is het hof ambtshalve bekend dat deze pinlocatie niet ver verwijderd is van de plaats waar de overval heeft plaatsgevonden.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 01-850023-18 ten laste gelegde is zijdens verdachte het volgende aangevoerd.
Het vuurwapen is op 25 januari 2018 bij [medeverdachte 2] in zijn jaszak aangetroffen en niet bij de verdachte. De munitie die verdachte bij zich had waren van een ander kaliber en pasten niet bij het wapen. Weliswaar is op het vuurwapen DNA van de verdachte aangetroffen maar daarover heeft de verdachte verklaard dat hij het wapen eerder in handen gehad bij [medeverdachte 2] thuis. Op 25 januari 2018 was hij ’s nachts om 03.00 uur naar buiten gegaan en heeft hij [medeverdachte 2] in de brandgang getroffen. Verdachte wist echter niet dat [medeverdachte 2] toen een (vuur)wapen in zijn zak had zitten. Verdachte had geen wetenschap van en geen beschikkingsmacht over het wapen, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het vuurwapen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk. Zijn verklaring dat hij het wapen in de woning van [medeverdachte 2] in handen heeft gehad, vindt allereerst geen steun in die van [medeverdachte 2] . Voorts zijn op het wapen wel DNA sporen van de verdachte aangetroffen, maar niet van [medeverdachte 2] , hetgeen voor de hand had gelegen als [medeverdachte 2] dit wapen van huis had meegenomen.
[medeverdachte 2] heeft over het wapen in zijn jaszak verklaard dat hij het vuurwapen een half uur voor zijn aanhouding van iemand heeft gekregen, maar hij wil niet zeggen van wie. Aangezien verdachte blijkens zijn verklaring om 03.00 uur ’s nachts naar buiten is gegaan en in de brandgang [medeverdachte 2] heeft getroffen en dat beiden ongeveer een half uur later zijn aangehouden, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat [medeverdachte 2] het vuurwapen van verdachte heeft gekregen. De aanwezigheid van andere personen is gesteld noch gebleken. Daarmee staat naar het oordeel vast dat de verdachte op 25 januari 2018 het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Ook dit verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-879495-18 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 01-879495-18 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzetheling, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 01-850023-18 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Toepassing jeugdstrafrecht of meerderjarigenstrafrecht?
In hoger beroep is de vraag aan de orde gekomen of de verdachte dient te worden veroordeeld onder toepassing van het jeugdstrafrecht dan wel onder toepassing van het meerderjarigenstrafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om het meerderjarigenstrafrecht van toepassing te verklaren, gelet op de persoon van de verdachte en zijn handelwijze de afgelopen periode. De mogelijkheden van een pedagogische beïnvloeding lijken er niet meer te zijn, de verdachte laat zelfbepalend gedrag zien en laat zich niet meer sturen.
De raadsman van de verdachte heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Gelet op de rapportages die omtrent verdachte zijn opgemaakt blijkt dat, zeker toen verdachte 17 jaar was, sprake was van een kwetsbare persoonlijkheid. In 2020 is door deskundigen nog gerapporteerd in het verband van toepassing van het jeugdstrafrecht. Het wisselende gedrag van de verdachte, waarbij hij dan weer wel en dan weer niet zijn verantwoordelijkheid neemt, kan ook worden toegeschreven aan zogenaamd kindgedrag.
Het hof stelt vast dat de verdachte 17 jaar was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, zodat ex artikel 77b lid 1 Sr als hoofdregel geldt dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Echter, het hof is gebleken van gegronde redenen om van deze hoofdregel af te wijken. Het hof baseert zich daarbij met name op het ter terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2021 naar voren gebrachte standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming, inhoudende dat een maatregel plaatsing in een jeugdinrichting een gepasseerd station is en geen meerwaarde heeft, omdat verdachte niet zal meewerken aan een behandeling. Verdachte wil zelf de regie voeren over zijn leven en zal zich blijven afzetten tegen begeleiding en behandeling.
Blijkens de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 6 april 2021 zijn er vanaf 2007 diverse trajecten voor verdachte uitgezet, zowel ambulant als in geslotenheid binnen diverse jeugdinstellingen, om hem te ondersteunen bij zijn problemen en om het recidive risico te verkleinen. Ook de reclassering is van mening dat voortzetting van het reclasseringstoezicht geen nuttige bijdrage levert aan gedragsverandering. De Raad voor de Kinderbescherming is op het punt aangekomen dat geconcludeerd moet worden dat behandeling en begeleiding niet zullen leiden tot de beoogde gedragsverandering. Vanuit verdachte is er geen intrinsieke motivatie en de verwachting is dat die er in de toekomst ook niet zal komen. De verdachte heeft in vrijheid een andere weg gekozen. Zijn ontwikkeling baart de Raad wel zorgen maar de Raad heeft niet meer de illusie dat hij hierin nog aan te sturen is.
Tevens neemt het hof in aanmerking dat de verdachte ook daadwerkelijk heeft getoond geen enkele bemoeienis meer te wensen. Zo heeft hij in januari 2021 de elektronische enkelband eigenhandig verwijderd en bij het kantoor van de reclassering achtergelaten. Vervolgens heeft hij zich, nadat het hof op 27 januari 2021 de geschorste voorlopige hechtenis had opgeheven omdat hij zich aan bepaalde voorwaarden onttrok, uit handen van politie en justitie weten te houden, hoewel van de kant van justitie het nodige in gang is gezet om de verdachte te traceren. Ook ter terechtzitting van 21 april 2021 is hij niet verschenen, ondanks eerder bericht in januari 2021 dat de zaak aangehouden moest worden in verband met een positieve coronatest en hij gebruik wilde maken van zijn aanwezigheidsrecht.
Dit alles duidt naar het oordeel van het hof op dermate zelfbepalend gedrag, zowel in de periode van de delicten als nu, dat het hof voor toepassing van het jeugdstrafrecht geen ruimte meer ziet. Alles overziende en gelet op de indruk die het hof van de verdachte eerder ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekomen, vindt het hof in de persoonlijkheid van de dader, waarbij mede in aanmerking is genomen de leeftijd van de verdachte, die bijna 21 jaar is, gronden om de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht buiten toepassing te laten en op de voet van het bepaalde in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft de verdachte terzake afpersing in vereniging, opzetheling en wapen- en munitiebezit onder toepassing van het jeugdstrafrecht veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 280 dagen met aftrek van voorarrest en heeft de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor dezelfde feiten op grond van het volwassenenstrafrecht wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 1095 dagen, waarvan 296 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren.
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de rapportage van Teylingereind en de aanvullende rapportages van Gunnewijk en Hulshof, bepleit dat het hof bij een strafoplegging evenals de rechtbank dient uit te gaan van het van toepassing zijnde jeugdstrafrecht en daarbij de strafoplegging niet het voorarrest te boven dient te laten gaan.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals hiervoor overwogen zal het hof het volwassenstrafrecht toepassen zodat het gelasten van een PIJ-maatregel en het opleggen van jeugddetentie niet aan de orde zijn.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof in hoger beroep gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Tevens is gelet op de ernst van met name het onder parketnummer 01-879495-18 onder 1 bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende overval op [slachtoffer] . Daarbij is hij op het hoofd geslagen en is een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op deze [slachtoffer] . Bovendien hebben de verdachte en zijn mededaders [slachtoffer] gedreigd hem in de knie te schieten. Zij hebben [slachtoffer] met zijn handelen veel angst aangejaagd. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten daarvan nog langdurig de psychische gevolgen ondervinden. Overvallen als de onderhavige maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken sterke gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving.
Voorts heeft het handelen van de verdachte materiële schade toegebracht aan [slachtoffer] , onder meer is zijn pinpas, zijn telefoon en horloge gestolen en daarnaast is ook schade toegebracht aan zijn fiets en jas. Verdachte heeft zich om de gevolgen van zijn handelen echter in het geheel niet bekommerd en zich slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van twee tankpassen en heeft hij een vuurwapen en kogelpatronen voorhanden gehad.
Omtrent de persoon van verdachte heeft het in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffend Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, observatie-afdeling Teylingereind, d.d. 18 december 2018, het aanvullend psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, d.d. 24 juni 2020, opgemaakt door kinder- en jeugdpsychiater drs. B.G.J. Gunnewijk en het aanvullend psychologisch d.d. 3 mei 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. M. Hulshof.
De deskundigen Gunnewijk en Hulshof van het ForCa concluderen dat de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, de verdachte volledig kunnen worden toegerekend. Weliswaar wordt verdachte niet geremd door adequate gewetensfuncties of een ontwikkeld empathisch vermogen en is hij egocentrisch ingesteld en gericht op directe behoeftebevrediging, maar deze problematiek heeft niet geleid tot een verminderde wilsvrijheid. Deze conclusie wordt onderschreven in het aanvullend rapport van Gunnewijk. Verdachte heeft niet willen meewerken aan de actualisatie door Hulshof.
Gelet op voormelde rapportages komt het hof, die tot een bewezenverklaring is gekomen van de ten laste gelegde feiten, tot een volledige toerekenbaarheid.
Tevens heeft het hof gelet op de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, in het bijzonder die van 11 februari 2019, de update van 5 november 2019, het maatregelenrapport d.d. 22 september 2020 en het hiervoor reeds genoemde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 6 april 2021.
De Raad heeft in dit laatste rapport geconcludeerd op basis van de beschikbare informatie dat er gekozen moet worden voor afstraffen. Verdachte heeft al lange tijd in een JJI verbleven voor onderhavige feiten en alhoewel zijn gedrag momenteel alles behalve positief is, blijft het ook voor hem van belang dat er een eindpunt in zicht komt. Het uitzichtloze van een lang lopende strafzaak is niet helpend wanneer het aankomt op motivatie en het maken van toekomstplannen. Er moet een punt komen waarop verdachte dit achter zich kan laten, zijn straf kan uitzitten en hij door kan met zijn leven. De continue inzet van behandeling en begeleiding moet ten einde komen, daar dit geen effect heeft, geen oplossing biedt, voor alle partijen frustrerend werkt en mogelijk zelfs een averechts effect heeft op dit moment. De raad adviseert om deze zaak af te doen met een onvoorwaardelijke detentie en alles wat nog ten uitvoer gelegd moet worden, ten uitvoer te leggen.
Het blijft onzeker voor welk pad verdachte in de toekomst kiest, maar de Raad voor de Kinderbescherming heeft niet het idee dat hij zich daarin nog laat aansturen of beïnvloeden, in welk kader dan ook.
De Raad benadrukt dat het zich ervan bewust is dat dit advies haaks staat op het eerder gegeven advies en de adviezen die voortvloeien uit het persoonlijkheidsonderzoek dat dateert van mei 2020, een periode waarin verdachte nog in de JJI verbleef. De situatie is nu
anders, waardoor de Raad van mening is dat de eerder gegeven adviezen niet meer aansluiten bij de huidige situatie. De adviezen waren destijds gericht op de motivatie van verdachte om het anders te doen, maar deze mogelijkheid tot motivatie wordt niet meer gezien.
Alles overziende kan naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Het hof komt tot een andere strafmaat dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin onvoldoende de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking komt.
Uit de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 februari 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld, onder meer terzake vermogensdelicten, en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. In het nadeel van verdachte weegt mee dat hij zich sinds de opheffing van schorsing van zijn voorlopige hechtenis onvindbaar heeft gehouden. In het voordeel van de verdachte weegt, zij het in beperkte mate, mee dat hij sindsdien geen nieuwe politiecontacten heeft gehad.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf een proeftijd van 2 jaren verbinden. Het hof ziet geen aanleiding om een proeftijd van 3 jaren, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, te bepalen.
In deze zaak heeft verdachte op 12 maart 2019 hoger beroep aangetekend en het hof doet uitspraak op 4 mei 2021. Hoewel het hof het tijdsverloop in hoger beroep in ogenschouw heeft genomen, ziet het hof desondanks geen aanleiding om daar consequenties aan te verbinden. Het tijdsverloop houdt verband met het horen van getuigen door de raadsheer-commissaris op verzoek van de verdediging, alsmede met het opmaken van nieuwe deskundigenrapportages. Maar ook is het verdachte geweest die in januari 2021 om aanhouding heeft verzocht in verband met het willen uitoefenen van zijn aanwezigheids-recht, om vervolgens op de nieuwe zitting in april 2021 niet te verschijnen. Het hof acht van undue delay derhalve geen sprake.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 3 stuks munitie, met betrekking tot welke het parketnummer 01-850023-18 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen is niet duidelijk wie daarop rechthebbende is. Derhalve is het hof niet in staat de teruggave daarvan aan een met name te noemen persoon te gelasten. Derhalve zal het hof ten aanzien van deze goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. Gevorderd zijn een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schade (fysiek letsel en psychische schade) en een bedrag van € 509,55 aan materiële schade, bestaande uit de volgende posten:
- gestolen telefoon ad € 289,00 en
- gestolen horloge ad € 75,41 en
- een gestolen geldbedrag van € 5,00 en
- schade aan de fiets ad € 45,80 (herstelkosten) en
- schade aan de jas ad € 25,50 (herstelkosten) en
- reiskosten (naar huisartsenpost, politie en Novadic-Kentron voor behandeling) ad € 68,84.
Na vermindering met een door de verzekering uitgekeerde vergoeding van schade ad
€ 395,94, resteert een bedrag van € 113,61 aan materiële schade. In totaal heeft de benadeelde partij gevorderd een bedrag van € 2.613,61, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij vonnis, waarvan beroep, toegewezen een bedrag van € 2.971,31. Het hof stelt vast dat de rechtbank, gezien haar overwegingen in het vonnis, abusievelijk geen rekening heeft gehouden met het door de verzekering uitgekeerde bedrag.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij haar oorspronkelijke vordering gehandhaafd.
Het gevorderde bedrag van € 2.613,61 is opnieuw aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 01-879495-18 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht.
De gevorderde kosten terzake de gestolen telefoon en het geldbedrag kunnen worden toegewezen, alsmede de schade aan de fiets en de jas en de gemaakte reiskosten, nu deze posten niet zijn betwist en naar het oordeel van het hof voldoende zijn onderbouwd.
Voor wat betreft het gestolen horloge overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft gesteld dat de dagwaarde van het horloge, te weten een bedrag van € 75,41, voor vergoeding in aanmerking komt. Deze is berekend op basis van de waarde ten tijde van de aanschaf, namelijk € 153,-, verminderd met de afschrijving over drie jaar. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat blijkens de stukken die bij de schriftelijke vordering zijn gevoegd de benadeelde partij dit horloge in 2014 via een online actie voor een lagere prijs, te weten een bedrag van € 64,95, heeft aangeschaft en dat moet worden uitgegaan van dat bedrag als zijnde de door de benadeelde partij werkelijk geleden schade. Voorts dient rekening te worden gehouden met een afschrijving van 17% per jaar, over 3 jaar berekend zijnde 51%.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat uitgegaan moet worden van de werkelijk geleden schade, zijnde het bedrag van € 64,95. Hoewel aan de rechter een grote mate van vrijheid toekomt om in het licht van de stellingen van partijen de schade te bepalen, moet deze ruime marge bij de schadebepaling wel worden geplaatst tegen de achtergrond van het uitgangspunt dat de benadeelde recht heeft op vergoeding van zijn werkelijke schade en dat is naar het oordeel van het hof de prijs waarvoor de benadeelde partij het horloge heeft aangeschaft.
Voorts is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat tevens rekening dient te worden gehouden met een jaarlijkse afschrijving van 17%, nu het horloge in 2014 was aangeschaft. De berekening van de afschrijvingskosten van de advocaat-generaal is echter niet correct. Uitgaande van een
jaarlijkseafschrijving van 17%, dat dient te worden berekend over het bedrag dat resteert aan het begin van ieder boekjaar, zijnde een totaalbedrag van € 27,80, komt een bedrag van € 37,15 voor vergoeding in aanmerking.
Voorts is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500,--. Het hof acht de vordering, gelet op de aard en ernst van het toegepaste geweld en bedreiging, billijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
In totaal acht het hof toewijsbaar een bedrag van € 2.575,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.575,35. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Zijdens verdachte is verzocht om, gelet op de lange duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, de vorderingen af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen, voor zover dat nog mogelijk is.
Vordering onder parketnummer 01-205913-16
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke taakstraf, bestaande in een werkstraf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 14 februari 2017 onder parketnummer 01-205913-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde werkstraf dient te worden gelast.
Vordering onder parketnummer 01-855002-15
Ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te Oost-Brabant van 6 juli 2018, tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 19 mei 2015 onder parketnummer 01-855002-15 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 196 dagen, overweegt het hof als volgt.
Blijkens het strafblad van de verdachte d.d. 18 februari 2018 is bij arrest van dit hof d.d. 21 januari 2019 de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 01-855002-15 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, voor de duur van 90 dagen, reeds gelast, zodat thans resteert 106 dagen voorwaardelijke jeugddetentie.
Het hof is van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging hiervan dient te worden gelast.
In de omstandigheid dat de verdachte reeds lange tijd in voorarrest heeft doorgebracht, ziet het hof geen aanleiding om anders te beslissen. Aftrek van voorarrest vindt plaats op de hoofdstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 77b, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-879495-18 onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-879495-18 onder 1 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 01-850023-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01-879495-18 onder 1 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 01-850023-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: drie stuks munitie (goednummer 1303190).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een GSM Samsung Galaxy (goednummer 1357172),
- twee tankbonnen (goednummers 1357202 en 1357204).
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-879495-18 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.575,35 (tweeduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 75,35 (vijfenzeventig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2018 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-879495-18 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.575,35 (tweeduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 75,35 (vijfenzeventig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 februari 2017, parketnummer 01-205913-16, te weten van een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagenjeugddetentie.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 19 mei 2015, parketnummer 01-855002-15, te weten van een
jeugddetentievoor de duur van
106 (honderdzes) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 4 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F. Dekking is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, proces-verbaalnummer OB1R018032, sluitingsdatum 29 juni 2018, pg. 1 tot en met 481. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van Politie Eenheid Oost-Brabant, District ‘s-Hertogenbosch, Basisteam