ECLI:NL:GHSHE:2021:1727

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
20-002788-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake poging tot zware mishandeling en mishandeling binnen de familie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van zijn vader en mishandeling van zijn zus. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden en had de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. De verdachte was gedetineerd en had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging heeft genomen. De verdediging voerde aan dat de verdachte had gehandeld uit noodweer en dat de opgelegde TBS-maatregel niet gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte de agressor was en zijn handelen niet gerechtvaardigd kon worden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 dagen, met aftrek van voorarrest, en de TBS-maatregel met dwangverpleging is opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de psychische toestand van de verdachte en het risico op recidive. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002788-19
Uitspraak : 17 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 september 2019, parketnummer 03-700024-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 03-700151-13, in de strafzaak tegen:

[De verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
thans gedetineerd in [de penitentiaire inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat en mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (
hierna: TBS met dwangverpleging) opgelegd. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 primair en 2 is tenlastegelegd;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest;
  • aan de verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging zal opleggen, en
  • de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde een beroep gedaan op noodweer(exces). Daarnaast heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de door de rechtbank opgelegde TBS-maatregel met dwangverpleging. Tot slot heeft de verdediging ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzing bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 13 januari 2017 te Oirsbeek, in elk geval in de gemeente Schinnen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] , zijnde zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt en/of meermalen, althans eenmaal, (al dan niet met een stoel en/of een asbak) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 13 januari 2017 te Oirsbeek, in elk geval in de gemeente Schinnen, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [benadeelde 1] , heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal, te schoppen en/of meermalen, althans eenmaal, (al dan niet met een stoel en/of een asbak) te slaan;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Oirsbeek, in elk geval in de gemeente Schinnen, [benadeelde 2] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1]
- (met kracht) bij haar keel en/of nek vast te pakken en/of
- te duwen, waardoor voornoemde [benadeelde 2] ten val is gekomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 13 januari 2017 te Oirsbeek ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] , zijnde zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [benadeelde 1] meermalen heeft geschopt en meermalen (met een stoel) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 14 januari 2017 te Oirsbeek [benadeelde 2] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 2]
- met kracht bij haar keel en/of nek vast te pakken en
- te duwen, waardoor voornoemde [benadeelde 2] ten val is gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2017 (dossierpagina’s 4-6), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde 1] :
(
dossierpagina 4)
Op 13 januari 2017 ben ik mijn zoon [de verdachte] (
het hof begrijpt telkens: de verdachte) gaan helpen in zijn nieuwe woning. Omstreeks 19:30 uur kwamen we samen thuis. Ik woon aan [adres benadeelde 1] te Oirsbeek.
[De verdachte] stond op en gaf me een aantal klappen met een tot vuist gebalde hand en met een vlakke hand. Ik zag en voelde dat [de verdachte] mij raakte waar hij me raken kon. Ik heb overal pijn en blauwe en rode plekken. Ik kreeg wel 20 klappen.
Ik kon op enig moment wegkomen en liep naar de keuken. Ik nam een mes uit de keukenlade en legde het mes op de tafel in de woonkamer.
(
dossierpagina 5)
[De verdachte] werd daarop zo boos, dat hij mij daarna weer begon te slaan en te schoppen tegen mijn armen, benen en hoofd. Dit heeft hij zeker 20 a 30 keer gedaan. Ik ben overal bont en blauw en heb behoorlijk veel pijn en heb bloed verloren. Het bloed lag overal in de gang en in de woonkamer.
Vanmorgen, 14 januari 2017, kwamen mijn dochter (
het hof begrijpt telkens: [benadeelde 2]) en mijn ex-vrouw (
het hof begrijpt telkens: [betrokkene]) naar mij toe. Ze schrokken heel erg van al het bloed en ik wees naar boven, waar [de verdachte] op dat moment was. [De verdachte] kwam naar beneden en ik hoorde mijn ex-vrouw zeggen: “En nu ga je eruit, nu is de maat vol. Je laat papa met rust.” [De verdachte] duwde toen mijn dochter ondersteboven en deze viel daardoor op de grond. Ik zag dat [de verdachte] haar met een hand op haar keel vastpakte.
Ik heb een behoorlijke hoofdwond opgelopen door de klappen die [de verdachte] mij heeft gegeven.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
De door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 21 augustus 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Die wond op het hoofd van mijn vader (
het hof begrijpt: [benadeelde 1]) is ontstaan doordat ik een stoel voor me heb gehouden. Ik heb een keer uitgehaald. Ik heb twee keer met de stoel op zijn benen geslagen.
De andere stoelpoot is op zijn arm terecht gekomen.
Er is een stoelpoot op zijn hoofd terecht gekomen.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2017 (dossierpagina’s 15-18), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde 2] :
(
dossierpagina 15)
Ik doe aangifte van mishandeling tegen mijn broer [de verdachte] (
het hof begrijpt telkens: de verdachte), gepleegd tussen 14 januari 2017, 10:30 uur en 14 januari 2017, 11:30 uur aan de [adres benadeelde 1] te Oirsbeek.
(
dossierpagina 16)
De afgelopen week hadden mijn moeder (
het hof begrijpt telkens: [betrokkene]) en ik niks meer van mijn vader (
het hof begrijpt telkens: [benadeelde 1]) gehoord. We besloten om langs te rijden. Toen we binnenkwamen zag ik direct in de woonkamer heel veel bloedspetters liggen. Ik zag dat mijn vader versuft op de bank zat. Ik zag hij helemaal onder het bloed zat en dat hij bont en blauw was. Ik vroeg wat er aan de hand was. Ik zag dat mijn vader met een vinger naar boven wees. Hij bedoelde dus dat mijn broer boven was. Ik zei tegen mijn vader dat dit niet langer kon en dat ik de politie ging bellen. Op dat moment kwam mijn broer binnenstormen. Ik zag aan zijn gezichtsuitdrukking en zijn houding dat hij agressief was. Hij schreeuwde tegen mijn vader. Ik wilde 112 bellen. Mijn broer zag dit en begon tegen mij te schreeuwen dat ik niet de politie mocht bellen. Hij zei dat hij ons dan iets aan zou doen. Ik zag dat mijn broer op mij af kwam lopen, maar mijn moeder kwam ertussenin staan.
(
dossierpagina 17)
Op het moment dat ik 112 intoetste duwde hij mijn moeder omver en greep hij mij van achteren vast om mijn nek. Ik stond met de rug naar hem toe. Ik voelde dat hij me stevig vastpakte. Op enig moment gaf hij mij een behoorlijke duw waardoor ik plat op mijn rug op de grond terecht kwam. Ik voelde pijn in mijn linker elleboog, rechter pols en aan mijn rug.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige door de raadsheer-commissaris, d.d. 31 augustus 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde 2] :
Op 14 januari 2017 kwam ik binnen bij mijn vader (
het hof begrijpt telkens: [benadeelde 1]), ik was samen met mijn moeder (
het hof begrijpt telkens: [betrokkene]). Ik zag overal bloed. Mijn vader zat onder het bloed. Mijn vader gebaarde nog ssst en wees naar boven. Ik begreep dat mijn broer (
het hof begrijpt telkens: de verdachte) boven was. Mijn broer kwam naar beneden. Ik wilde de politie bellen. Ik zag dat mijn broer ontzettend boos was. Mijn broer schreeuwde tegen mijn vader dat hij ons niet had mogen bellen. Mijn moeder zei tegen mijn broer dat hij moest vertrekken. Ik gaf aan dat ik de politie wilde bellen. Mijn broer reageerde hierop dat hij ons zou afmaken als ik dat zou doen. Mijn moeder stond voor mij en wilde mij beschermen. Mijn broer liep op en neer door de woning en liep steeds dreigend naar ons toe. Mijn broer heeft mij bij mijn keel gegrepen en op de grond geduwd.
5.
Een ander geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt door M.A.H. Limpens , huisarts d.d. 30 januari 2017, met bijlagen (dossierpagina’s 24-33), voor zover inhoudende:
(
dossierpagina 25)
Medische informatie betreffende [benadeelde 1] , geboren [geboortedag 2] 1954 te [geboorteplaats 2] .
Uitwendig waargenomen letsel Zie uitdraai
Is er sprake van uitwending bloedverlies? Ja
Gering? Nee
Ernstig? Ja
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht 20/01/17
Geschatte duur van genezing Enkele weken
Overige van belang zijnde informatie: Echo van onderbeen laten maken in verband met grote, pijnlijke zwelling.
(
dossierpagina 27)
Uitdraai Huisartsenpraktijk Hoofdstraat
[benadeelde 1] [geboortedag 2] -1954 / M (62 Jr.)
20-01-17: Zie ook verslag SEH. Diverse grote bloeduitstortingen over gehele lichaam, benen en heupen bdz, op de borstkast links en rechts, blauwe ogen bdz. Ook aantal wonden op het hoofd. 2 tal grote wonden gehecht op SEH. Zeer pijnlijk onderbeen met grote zwelling. Waarschijnlijk bloeduitstorting, maar mogelijk loge syndroom (beknelling spiergroep)
23-01-17: Groot hematoom in anterior loge rechter onderbeen
27-01-17: Hechtingen verwijderd
(
dossierpagina 30)
Van: Zuyderland Spoedeisende Hulp (Sittard), drs. E.M.E. van der Knaap ,
assistent SEH
Voor: Limpens MAH
Patiënt: [benadeelde 1] , [geboortedag 2] -1954
Bovengenoemde patiënt zagen wij op 14.01.2017 op de Spoedeisende Hulp.
(
dossierpagina 31)
Lichamelijk onderzoek
Hoofd/hals: wond rechts frontaal, stervormig, 5cm lang, gladde wondranden.
Rug: meerdere grote hematomen van verschillende ontstaansdata
Bovenste extr.: Meerdere hematomen van verschillende ontstaansdata, op de onderarmen aan de ulnaire zijde (verdedigingshematomen), enkele schaafwonden op de dorsale van de handen.
Onderste extr.: meerdere hematomen van verschillende ontstaansdata.
Diagnose: Trauma capitis.
Beloop SEH: Wond gespoeld met hibicet, verdoving middels lidocaine 2% 5ml, 8 hechtingen ethilon 4.0 in situ.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 januari 2017 (dossierpagina’s 38-40), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene] :
(
dossierpagina 39)
Vorige week had mijn ex-man (
het hof begrijpt telkens: [benadeelde 1]) gezegd dat hij ons (mij en onze dochter (
het hof begrijpt telkens: [benadeelde 2]) wilde spreken. Wij hoorden echter vervolgens niets meer van hem en vandaag (
het hof begrijpt: 14 januari 2017) zijn mijn dochter en ik bij hem langsgegaan (
het hof begrijpt: aan [adres benadeelde 1] te Oirsbeek) .
Toen we de woonkamer inliepen, zag ik dat er overal bloed in de woonkamer lag. Ik zag op de bank mijn ex-man zitten. Ik zag dat zijn gezicht bebloed was en onder de blauwe plekken zat. Hij maakte direct het gebaar dat we stil moesten zijn en wees naar boven. Hij bedoelde hiermee dat [de verdachte] (
het hof begrijpt telkens: de verdachte) boven was. Mijn ex-man zei tegen me dat [de verdachte] dat had gedaan, hij doelde hiermee op zijn verwondingen. Toen kwam [de verdachte] naar beneden. Ik heb hem gezegd dat hij moest vertrekken en dat ik anders de politie zou bellen.
Ik zag dat [de verdachte] op mijn dochter afliep en tegen haar begon te schelden. Ik zag dat hij haar vastpakte en duwde.
[De verdachte] was woedend toen hij ons in de woning zag.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2017 (dossierpagina’s 41 en 42), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(
dossierpagina 41)
Op 14 januari 2017 waren wij belast met de incidentafhandeling in dienst van de politie Limburg. Omstreeks 11:45 uur werden wij door het operationeel centrum te Maastricht aangestuurd naar [adres benadeelde 1] te Oirsbeek in verband met een mishandeling van de bewoner (
het hof begrijpt: [benadeelde 1]) door zijn zoon (
het hof begrijpt telkens: de verdachte). Ter plaatse werden wij door de dochter van het slachtoffer, zijnde [benadeelde 2] , opgevangen.
Wij zagen dat de vader bloedresten op zijn hoofd en gezicht had zitten. Wij zagen dat hij een flinke snee boven op zijn hoofd had.
Wij zagen op de grond tussen de eetkamertafel en de kast bloedresten liggen. Wij zagen dat er opgedroogde bloedspatten op de kast en het woonkamerraam aan de achterkant van de woning zaten. Wij zagen dat er opgedroogde bloedresten op de eetkamertafel en eetkamertafelstoel zaten.
Ik, [verbalisant 1] , verzocht de meldkamer om een ambulance ter plaatse, omdat de vader behoorlijk bloed had verloren.
Bewijsoverwegingen
I.
Het hof heeft geen reden om aan de voor het bewijs gebruikte verklaringen te twijfelen. De verklaringen zijn kort na het incident afgelegd en ondersteunen elkaar over en weer.
II.
Voor wat betreft de vraag of ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde sprake is van een poging tot zware mishandeling overweegt het hof het navolgende.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat het meermaals schoppen en slaan met een vuist en het met een stoel slaan in de richting van het hoofd, de armen en de benen van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer met een stoelpoot onder meer op het hoofd is geraakt, de aanmerkelijke kans in het leven roept dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Voor wat betreft de vraag of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, overweegt het hof dat de tenlastegelegde gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard.
Aldus is het hof van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn vader, terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid.
III.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
IV.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Beroep op noodweer dan wel noodweerexces ten aanzien van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [benadeelde 1]
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling primair bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat de verdachte daarom dient te worden vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - aangevoerd dat de vader van de verdachte een mes heeft gepakt en dat de verdachte in reactie daarop zich heeft verdedigd. Het pakken van een mes in een gespannen situatie, al dan niet met de verbale dreiging de verdachte ‘af te steken’, is te kenschetsen als een zodanig bedreigende handeling dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Zelfs als men zou aannemen dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van zijn vader te verwachten was, is niet uitgesloten dat ten aanzien van de tenlastegelegde gedragingen sprake was van noodzakelijke verdediging, aldus de raadsman van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst sprake te zijn van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de korte tijd na het incident afgelegde verklaring van het slachtoffer, [benadeelde 1] , zijnde de vader van de verdachte, blijkt dat hij fiks door de verdachte is geslagen waarbij de verdachte hem heeft geraakt waar hij hem raken kon. De vader kon op een gegeven moment wegkomen en heeft toen een mes uit de keuken gepakt en dat op tafel gelegd. De verdachte is daarop heel boos geworden en heeft zijn vader geslagen en geschopt, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een stoel.
Onder de gegeven omstandigheden levert het pakken van een mes en het op tafel leggen van dat mes geen aanranding op, noch een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Het pakken van het mes en het op tafel leggen van het mes moeten immers worden geduid als een reactie van het slachtoffer op de eerdere mishandeling in die zin dat hij een volgende mishandeling door de verdachte wilde voorkomen. Dit moet voor de verdachte ook duidelijk zijn geweest. De verdachte was eerder agressief naar het slachtoffer en heeft het slachtoffer vele malen geslagen. Het slachtoffer heeft vervolgens een mes op tafel gelegd. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat het slachtoffer de verdachte met het mes heeft willen aanvallen. Er was derhalve voor de verdachte geen sprake van een bedreigende situatie.
De verdachte is vervolgens zo boos geworden dat hij het slachtoffer daarna weer heeft geslagen, onder meer met een stoel en heeft geschopt.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft verkeerd in een situatie waarin zijn handelen geboden was ter noodzakelijke verdediging, nu geen sprake was van een ogenblikkelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe.
Aan de verdachte komt geen beroep op noodweer toe ter zake van het door hem jegens zijn vader gepleegde geweld.
Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat, indien het hof de reactie van de verdachte niet als proportioneel zal beoordelen, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging zijn overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van de door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het verweer wordt derhalve in alle onderdelen verworpen.
Beroep op noodweer dan wel noodweerexces ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde mishandeling van [benadeelde 2]
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde mishandeling een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces en daartoe - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - het navolgende aangevoerd. De verdachte is door zijn zus geslagen met een hard voorwerp. Vervolgens heeft de verdachte haar geduwd. Hoewel de duw in de verklaring van de zus van de verdachte kwam op een moment dat de onmiddellijke aanranding beëindigd was, blijkt uit haar verklaring van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte. De noodzaak tot verdediging is er geweest. Ook een handeling die het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging, teweeg gebracht door een daaraan voorafgaande aanranding die reeds beëindigd is, kan een beroep op noodweerexces dragen. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) dient allereerst sprake te zijn van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
Uit het onderzoek blijkt het volgende.
De moeder ( [betrokkene] ) en de zus ( [benadeelde 2] ) van de verdachte zijn op 14 januari 2017 naar de woning van de vader van de verdachte gegaan. Zij zagen daar dat de vader bebloed was. De verdachte is vervolgens naar beneden gekomen en door zijn moeder aangesproken dat hij moest vertrekken en dat anders de politie zou worden gebeld. De verdachte was agressief en schreeuwde tegen zijn vader. Toen de zus van de verdachte de politie wilde bellen is de verdachte tegen haar gaan schreeuwen en heeft gezegd dat hij hen dan iets aan zou doen. Hij is vervolgens op haar afgelopen waarna de moeder tussen haar en de verdachte in is gaan staan.
De zus van de verdachte heeft verklaard dat zij bang was, dat zij de situatie dreigend vond, dat de verdachte steeds dichterbij kwam en dat het leek alsof de verdachte een kopstoot wilde geven. Zij heeft toen een beeldje gepakt. Toen de verdachte weer in de richting van de moeder en de zus kwam lopen heeft zij met het beeldje uitgehaald naar de verdachte, over de schouder van haar moeder, en hem daarbij mogelijk op de lip geraakt. Zij heeft naar de verdachte geschreeuwd dat hij op moest rotten. De verdachte werd toen nog kwader. Zij heeft vervolgens het beeldje weggezet en op haar telefoon 112 ingetoetst. Toen zij 112 intoetste heeft de verdachte zijn moeder omver geduwd en zijn zus van achteren vastgepakt om haar nek. Zij stond toen met de rug naar de verdachte toe. Zij heeft vervolgens van de verdachte een flinke duw gehad waardoor zij is gevallen. Zij is daarna naar buiten gevlucht (proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , pagina 16-17; proces-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris van getuige [benadeelde 2] ).
Hieruit volgt dat de verdachte de agressor was. Hij heeft tegen zijn vader en zijn zus geschreeuwd en heeft zijn zus gedreigd dat, als zij de politie zou bellen, hij hen iets aan zou doen. De situatie was kennelijk zo dreigend dat de moeder op enig moment tussen de verdachte en haar dochter in is gaan staan, om een verdere escalatie te voorkomen. Toen de verdachte weer naar hen toeliep heeft zijn zus met een beeldje naar verdachte uitgehaald.
De verdachte heeft door zijn agressieve gedrag de reactie van zijn zus - het uithalen met het beeldje - uitgelokt. Deze reactie van zijn zus viel gezien de omstandigheden ook te verwachten. Zijn agressieve gedrag staat dan ook aan een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces in de weg.
Daar komt bij dat de verdachte niet wilde dat de politie werd gebeld. Toen zijn zus met de rug naar hem toegekeerd stond en het alarmnummer probeerde te bellen heeft de verdachte haar van achter om haar nek gepakt. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte daarmee wilde voorkomen dat zijn zus de politie zou bellen. Van een noodzakelijke verdediging of een overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging was dan ook geen sprake.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte geen beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces.
Het verweer wordt derhalve in alle onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Voor zover een beroep is gedaan op ontslag van alle rechtsvervolging omdat de verdachte zou hebben gehandeld in noodweer dan wel noodweerexces verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Op te leggen straf en maatregel
Door de verdediging is bepleit dat aan de verdachte niet de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd. Er is geen ziekelijke stoornis bij de verdachte gediagnosticeerd en oplegging van deze maatregel is te zwaar. De beschikbare rapportages geven juist contra-indicaties voor het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging. Bovendien heeft de verdachte niet gezegd dat hij niet wenst mee te werken aan eventueel op te leggen voorwaarden.
Straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn vader en mishandeling van zijn zus. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en veel leed en verdriet veroorzaakt bij het gezin. Het hof rekent de verdachte voorts aan dat de vader flink letsel heeft opgelopen.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 april 2021, eerder onherroepelijk wegens huiselijk geweld door een strafrechter is veroordeeld.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts gelet op de Pro Justitia-rapportage van 2 april 2017, opgemaakt door klinisch psycholoog F. van Nunen en de onderzoeksrapportage van het Pieter Baan Centrum (
hierna: PBC) van 4 juni 2019. De verdachte heeft in de fase van eerste aanleg zijn medewerking verleend aan het onderzoek door F. van Nunen , maar grotendeels geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek in het PBC waar hij van 14 maart 2019 tot 25 april 2019 heeft verbleven. In het kader van het verblijf van de verdachte in het PBC is een rapportage opgesteld door psychiater H.T.J. Boerboom en gezondheidspsycholoog L. Vermeulen .
Uit de Pro Justitia-rapportage van klinisch psycholoog F. van Nunen d.d. 2 april 2017 volgt dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een ernstige stoornis in het alcoholgebruik en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Geadviseerd wordt de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen, nu er sprake is van een directe relatie tussen de pathologie c.q. stoornis in het alcoholgebruik, de persoonlijkheidsstoornis en de tenlastegelegde feiten.
Uit de PBC-rapportage van 4 juni 2019 volgt dat bij de verdachte sprake is van een complexe samenhang van persoonlijkheidsproblematiek, alcoholverslaving en een cognitieve stoornis. De verdachte is in 2013 eerder in het PBC onderzocht en heeft toen volledig meegewerkt. Tijdens de opname in het PBC in 2019 is de verdachte wel in gesprek gegaan met de psycholoog, maar zeer beperkt met de psychiater en heeft hij verschillende onderzoeken geweigerd. Gerapporteerd wordt dat tijdens het verblijf een heel zieke man werd geobserveerd, die zeer marginaal functioneerde. Bij de rapporteurs is de indruk ontstaan dat de verdachte sinds 2013 achteruit is gegaan, waarbij gesproken kan worden van de volgende ziekelijke stoornissen:
  • een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis (of psychose NAO);
  • een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis (waarbij alcoholproblematiek waarschijnlijk aan deze diagnose ten grondslag ligt);
  • een ernstige stoornis in het alcoholgebruik.
Nu bij de verdachte sprake is van een patroon van geweld naar naasten en bij beide tenlastegelegde feiten deze dynamiek speelde, hebben de rapporteurs van het PBC geadviseerd beide tenlastegelegde feiten aan de verdachte verminderd toe te rekenen.
Evenals de rechtbank zal het hof de verdachte ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Voorts heeft het hof bij de bepaling van de straf gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, alles afwegend, gelet in het bijzonder op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende, en met name gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, acht het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tot slot is het hof in de onderhavige zaak gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. Deze overschrijding valt niet geheel aan de verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 6 dagen (10 procent).
Het hof zal mitsdien in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, een gevangenisstraf voor de duur van 54 dagen opleggen, met aftrek van voorarrest.
Maatregel
Het hof heeft kennis genomen van de volgende, de verdachte betreffende rapportages en adviezen:
  • een Pro Justitia-rapportage van 2 april 2017, opgemaakt door F. van Nunen , klinisch psycholoog;
  • een Pro Justitia-rapportage van 17 augustus 2018, opgemaakt door C. Moerland , gezondheidspsycholoog;
  • een Pro Justitia-rapportage van 19 oktober 2018, opgemaakt door C. Moerland , gezondheidspsycholoog;
  • een Pro Justitia-rapportage van 18 oktober 2018, opgemaakt door B.A. Blansjaar, psychiater;
  • een Pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum van 4 juni 2019, opgemaakt door H.T.J. Boerboom , psychiater en L. Vermeulen , gezondheidszorgpsycholoog;
  • een reclasseringsadvies TBS met voorwaarden van 8 augustus 2019, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.
  • een Pro Justitia-rapportage van 21 juli 2020, opgemaakt door F. van Nunen , klinisch psycholoog;
  • een aanvullend onderzoek Pro Justitia van 28 september 2020, opgemaakt door H.T.J. Boerboom , psychiater en L. Vermeulen , gezondheidszorgpsycholoog;
Het hof stelt voorop dat de TBS-maatregel kan worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist kan worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Het hof heeft in hoger beroep bevolen dat de eerder uitgebrachte adviezen van de gedragsdeskundigen dienden te worden geactualiseerd. De verdachte heeft echter geweigerd om aan de onderzoeken zijn medewerking te verlenen, zodat het hof gebruik zal maken van de eerder uitgebrachte adviezen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Door Van Nunen is gerapporteerd dat sprake is van een ernstige stoornis in het alcoholgebruik en een persoonlijkheidsstoornis. Door Boerboom en Vermeulen is gerapporteerd dat sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis (of psychose NAO), naast een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis (waaraan alcoholproblematiek waarschijnlijk aan ten grondslag ligt) en een ernstige stoornis in het alcoholgebruik. Omdat bij hun onderzoek de psychotische symptomen en cognitieve problematiek op de voorgrond staan is de persoonlijkheidsproblematiek minder zichtbaar. Er is bij de verdachte een sterk onvermogen om zaken in perspectief te zien, een ernstig gebrek aan zelfinzicht en een beperkte realiteitstoetsing. Verdachte blijft rigide vasthouden aan eigen ideeën en blijkt nauwelijks leerbaar. Er is nauwelijks tot geen probleembesef en -inzicht. Verdachte is dwingend. Wanneer de spanning oploopt schiet de realiteitstoetsing tekort en wordt verdachte psychotisch. Door de jaren heen komen de psychotische symptomen steeds terug.
Psychiater H.T.J. Boerboom en gezondheidspsycholoog L. Vermeulen hebben in de rapportage van het PBC van 4 juni 2019 gerapporteerd dat er bij de verdachte sprake is van massale problematiek, waarbij de coping en executieve functies tekort schieten. Bij toenemende spanning gaat de al beperkte realiteitstoetsing verder achteruit, zodat verdachte psychotische symptomen krijgt. Alcohol speelt hierin een drempelverlagende rol en kan niet los gezien worden van het disfunctioneren door de cognitieve stoornis en de psychotische ontregelingen. Er is nauwelijks tot geen probleem/ziektebesef of -inzicht. Wanneer hij aangesproken wordt op zijn gedrag, wanneer hij kritiek krijgt, loopt de spanning op en lukt het hem nog minder om adequaat te reageren. Hij is dan oordeels- en kritiekgestoord en zijn realiteitstoetsing staat dan fors onder druk, wat leidt, bij een gebrek aan alternatieve coping, tot zich of terugtrekken of als dat niet kan, verbale en fysieke agressie. Er is nauwelijks tot geen inzicht in zijn stoornissen, in het risico op gewelddadig gedrag en de noodzaak van behandeling. De respons op behandeling is nihil. Verdachte is door zijn beperkte inzicht weinig gemotiveerd voor behandeling/begeleiding en zijn coping zal tekort blijven schieten wanneer de stress oploopt. Alles overziend kan gesproken worden van een hoog recidiverisico op geweld. Verdachte heeft een patroon van geweld naar naasten. Hij is niet meer in staat zijn eigen leven te organiseren. Daarbij speelt dat hij niet gemotiveerd is te stoppen met alcohol. De realiteitstoetsing is gestoord en zijn zelfredzaamheid beperkt, waardoor hij geconfronteerd wordt met zijn beperkingen wat leidt tot verhoging van stress, waarna zijn coping tekort schiet en hij of vermijdt, of tot verbaal of fysiek (geweld) overgaat.
De verdachte is sterk afhankelijk van zorg en begeleiding. Geadviseerd wordt aan de verdachte de maatregel TBS op te leggen. Gezien de ernst van de pathologie en het hoge risico op recidive in geweld, in combinatie met het langdurige karakter van de benodigde behandeling, is naar het oordeel van de rapporteurs een TBS-kader geïndiceerd. Een voorwaardelijk strafdeel geeft te weinig stok achter de deur en indien de verdachte niet wordt behandeld, is het risico op recidive hoog.
Het hof sluit zich bij deze conclusies aan. Naar het oordeel van het hof eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor oplegging van de maatregel van TBS is voldaan.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of kan worden volstaan met een TBS met voorwaarden.
Het kader van de maatregel TBS met voorwaarden werd door voornoemde rapporteurs van het PBC haalbaar geacht, nu de verdachte nog nooit eerder op deze wijze is behandeld/begeleid. Daarbij is opgemerkt dat een klinische opname van de verdachte van naar inschatting minstens één jaar geïndiceerd is.
Uit het reclasseringsadvies TBS met voorwaarden van 8 augustus 2019, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker] , blijkt dat de maatregel van TBS met voorwaarden niet uitvoerbaar wordt geacht. De verdachte zegt absoluut geen TBS te willen, hij wil hier niet aan meewerken. Eerdere mislukkingen van begeleiding wijt hij aan de reclassering. Hij zegt zeer stellig op geen enkele wijze mee te zullen werken aan een forensisch klinische opname. [reclasseringswerker] wijst er op dat voor een TBS met voorwaarden de verdachte zich bereid moet verklaren tot medewerking aan de voorwaarden. Die bereidheid is echter bij de verdachte geheel en volledig afwezig. Een TBS met voorwaarden is gezien de reactie van de verdachte niet uitvoerbaar. De verdachte ziet op geen enkel moment het nut of de noodzaak voor klinische behandeling en hij zal een klinische behandeling feitelijk onmogelijk maken en frustreren. Een gedwongen klinische opname in het kader van de maatregel TBS met voorwaarden zal zijn gedoemd te mislukken, waarna alsnog de TBS-maatregel met dwangverpleging onvermijdelijk lijkt. Alleen als de verdachte zich op de terechtzitting onomwonden bereid toont zich aan de voorwaarden van de TBS-maatregel te zullen conformeren, wordt de TBS-maatregel met voorwaarden mogelijk geacht
De rechtbank heeft aan de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd, nu uit de rapportages blijkt dat de verdachte eerdere kansen op behandeling niet heeft aangegrepen en tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij niet wenst mee te werken aan een TBS-maatregel met voorwaarden.
In de fase van het hoger beroep heeft rapporteur F. van Nunen getracht de verdachte opnieuw te onderzoeken. Op 24 juni 2020 en 20 juli 2020 heeft de rapporteur de verdachte bezocht, maar de verdachte heeft geen medewerking verleend. Op 24 juni 2020 bleef de verdachte in zijn bed liggen en gaf hij aan dat hij niet aan het onderzoek wilde meewerken. Na herhaald verzoek volhardde de verdachte in zijn houding. De volharding was voor de psycholoog duidelijk. Omdat de verdachte medewerking weigerde kon de rapporteur niet aangeven hoe hij thans de eerder voorgelegde onderzoeksvragen zou beantwoorden. Zijn indruk was dat de verdachte psychisch achteruit was gegaan, aldus de rapporteur in zijn rapportage van 21 juli 2020.
Ook de rapporteurs H.T.J. Boerboom en L. Vermeulen hebben in het kader van de bevolen actualisatie de verdachte op 7 en 20 augustus 2020 in de Penitentiaire Inrichting bezocht, maar beide keren heeft de verdachte geweigerd naar de gesprekskamer te komen. Tijdens het bezoek van de psychiater is aan de verdachte nog expliciet gevraagd of hij wilde meewerken aan het gedragskundig onderzoek, doch hij gaf aan dat te weigeren.
De gestelde diagnoses blijven volgens de rapporteurs vooralsnog van kracht. Door het gebrek aan medewerking van de zijde van verdachte en daardoor het gebrek aan onderzoek is onderzoek naar andere afdoeningsmodaliteiten dan de maatregel van TBS niet mogelijk gebleken, aldus de rapporteurs in hun rapportage van 28 september 2020.
Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat niet kan worden volstaan met de maatregel van TBS met voorwaarden, nu geen sprake is van een ondubbelzinnige verklaring van de verdachte dat hij zich bereid verklaart tot naleving van de voorwaarden. Anders dan de raadsman stelt is de weigering van de verdachte om zijn medewerking te verlenen niet slechts te zien als een emotionele uitlating. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt evident dat de verdachte niet wenst mee te werken. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof geen aanwijzingen gekregen dat de verdachte zijn eerder ingenomen standpunt herziet en alsnog zijn medewerking wil verlenen aan de in het reclasseringsrapport van 8 augustus 2019 geformuleerde voorwaarden.
Het hof zal TBS met verpleging van overheidswege bevelen, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist. Het hof heeft bij de beslissing in aanmerking genomen de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde, de bij de verdachte geconstateerde stoornis, de noodzaak van een intensieve en langdurige klinische behandeling en het gevaar dat van de verdachte uitgaat.
Gelet op het onder 1 bewezenverklaarde wordt de TBS-maatregel opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Limburg van 30 juni 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de op te leggen maatregel, niet opportuun is.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Limburg van 19 juli 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Limburg van 30 juni 2014, parketnummer 03-700151-13, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 17 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. N.J.L.M. Tuijn zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hieronder wordt - tenzij anders vermeld - telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, Eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, Basisteam Westelijke Mijnstreek, registratienummer PL2300-2017007265, sluitingsdatum 7 maart 2017, doorgenummerde dossierpagina’s 1-85.