ECLI:NL:GHSHE:2021:1721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
20-003024-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake opzetheling en wapenwet overtredingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 20 september 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in Duitsland, was eerder veroordeeld voor opzetheling en het voorhanden hebben van een vervalst geschrift, alsook voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en had de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 276 dagen.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen. De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de feiten, maar heeft gepleit voor afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met een verbetering van de kwalificatie van feit 4, dat abusievelijk was gekwalificeerd onder artikel 13 van de Wet wapens en munitie in plaats van artikel 26.

Het hof heeft ook een aanvullende overweging opgenomen met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging, waarbij het hof oordeelt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast, gezien de nieuwe strafbare feiten die de verdachte heeft gepleegd voor het einde van de proeftijd. Het hof heeft de beslissing genomen met inachtneming van de omstandigheden van de zaak, waaronder de detentie van de verdachte in Duitsland.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003024-19
Uitspraak : 12 mei 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 september 2019 met parketnummer 03-165668-19, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 03-700253-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans, volgens opgave van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep, uit anderen hoofde gedetineerd te Duitsland.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘opzetheling’ (telkens feiten 1 en 2), ‘opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst’ (feit 3) en ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 276 dagen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Voorts heeft hij bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
In hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding om tot andere beslissingen te komen dan de politierechter. Het hof verenigt zich aldus met het bestreden vonnis en de gronden waarop dit berust, met verbetering van de kwalificatie van feit 4.
Feit 4 is door de politierechter abusievelijk gekwalificeerd als ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ in plaats van ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II’. Het hof gaat ervan uit dat dit op een vergissing berust, nu de politierechter bij de toepasselijke wetsartikelen wel artikel 26 van de Wet wapens en munitie heeft vermeld en niet artikel 13 van die wet. Het hof zal het vonnis op dit punt verbeterd lezen.
Verder ziet het hof in het pleidooi van de raadsman aanleiding om een aanvullende overweging betreffende de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging op te nemen, als hierna vermeld.
Voorts zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, lid 3, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft bij vordering van 20 augustus 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de rechtbank Limburg te Maastricht van 26 januari 2018 onder parketnummer 03-700253-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 276 dagen met een proeftijd van 3 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt vast dat de politierechter in het dictum abusievelijk heeft vermeld dat voormeld vonnis dateert van 26 januari 2019, doch dat uit de processtukken naar voren komt dat het vonnis is gewezen op 26 januari 2018. Het hof is van oordeel dat sprake is van een kennelijke verschrijving en zal daarom dit onderdeel het vonnis waarvan beroep verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in zijn belangen geschaad.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast. De omstandigheid dat een andere strafkamer van dit hof bij arrest van 26 oktober 2020 (gewezen onder parketnummer 20-004105-18) de proeftijd heeft verlengd met één jaar, alsmede de omstandigheid dat de verdachte thans uit anderen hoofde is gedetineerd in Duitsland, hetgeen door de raadsman ten verwere is aangevoerd, leiden het hof niet tot een andersluidend oordeel.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. D.A.E.M. Hulskes, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. O.M.J.J. van de Loo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.