In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn vastgesteld. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J. Nederlof, verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen. De Raad, vertegenwoordigd door de regio Midden- en West-Brabant, heeft de moeder beschuldigd van het niet meewerken aan het raadsonderzoek en het creëren van onduidelijkheid voor de kinderen door de vele procedures. De vader, bijgestaan door mr. W.H.P. de Jongh, steunt het onderzoek van de Raad en verzoekt om afwijzing van het verzoek van de moeder. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft ook verzocht om bekrachtiging van de beschikking, waarbij zij de omgang tussen de moeder en de kinderen heeft stopgezet vanwege zorgen over de opvoedsituatie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2021 zijn de betrokken partijen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van de kinderen, die al lange tijd onder de strijd tussen de ouders lijden. De moeder heeft aangegeven dat zij en de kinderen mishandeld zijn door de vader, wat haar belemmert om samen te werken met de GI. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding, en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot contactregeling, dat zij tijdens de behandeling heeft ingetrokken.