ECLI:NL:GHSHE:2021:1701

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
200.292.521_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn vastgesteld. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J. Nederlof, verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen. De Raad, vertegenwoordigd door de regio Midden- en West-Brabant, heeft de moeder beschuldigd van het niet meewerken aan het raadsonderzoek en het creëren van onduidelijkheid voor de kinderen door de vele procedures. De vader, bijgestaan door mr. W.H.P. de Jongh, steunt het onderzoek van de Raad en verzoekt om afwijzing van het verzoek van de moeder. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft ook verzocht om bekrachtiging van de beschikking, waarbij zij de omgang tussen de moeder en de kinderen heeft stopgezet vanwege zorgen over de opvoedsituatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2021 zijn de betrokken partijen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van de kinderen, die al lange tijd onder de strijd tussen de ouders lijden. De moeder heeft aangegeven dat zij en de kinderen mishandeld zijn door de vader, wat haar belemmert om samen te werken met de GI. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding, en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot contactregeling, dat zij tijdens de behandeling heeft ingetrokken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 juni 2021
Zaaknummer : 200.292.521/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/380542/ JE RK 20-2613
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Nederlof,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Midden- en West-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader:
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 24 maart 2021, met producties, ingekomen ter griffie op 6 april 2021, heeft de moeder verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om eventueel onder verbetering en aanvulling van de gronden en met inachtneming van het vorenstaande vermelde zo nodig:
Primair:
I. De bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de raad af te wijzen;
Subsidiair en voorwaardelijk:
II. De bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
gedurende de looptijd van de ondertoezichtstelling, te bepalen dat de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen zal worden vastgesteld in die zin dat de moeder gedurende iedere woensdagmiddag na school tot 19.00 uur en gedurende een weekend per 14 dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond 19.00 uur, contact heeft met voornoemde kinderen, dan wel een zorg- en contactregeling in goede justitie door het hof vast te stellen.
2.1.1.
Het hierboven genoemde subsidiaire verzoek (onder II) heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ingetrokken.
2.2.
Bij verweerschrift van 4 mei 2021, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum heeft de vader kort gezegd verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.Bij verweerschrift van 10 mei 2021, met productie, ingekomen bij het hof op 14 mei 2021, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van de GI van 16 maart 2021, ingekomen bij het hof op 6 april 2021;
- de brief van de advocaat van de vader van 11 mei 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2]
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.1.
De vader en zijn advocaat zijn, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010 (hierna: [minderjarige 1] )
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna: [minderjarige 2] ).
3.2.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij beschikking van 8 oktober 2020 voorlopig onder toezicht zijn gesteld van de GI met ingang van 8 oktober 2020 tot 8 januari 2021. Bij beschikking van 20 oktober 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis geplaatst in een pleeggezin. Bij beschikking van 28 oktober 2020 is deze uithuisplaatsing verlengd tot 30 november 2020, waarbij het overige deel van het verzoek is aangehouden. Bij beschikking van 27 november 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend bij de vader met gezag met ingang van 27 november 2020 tot 8 januari 2021.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 januari 2021 tot 8 januari 2022. De rechtbank heeft daarnaast een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend bij de andere ouder met gezag te weten de vader met ingang van 8 januari 2021 tot 8 juli 2021.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad handelt in strijd met artikel 3.3 van de Jeugdwet door de feiten niet volledig en naar waarheid aan te voeren. De raad neemt hetgeen door anderen is verwoord klakkeloos over, zonder dit objectiveerbaar te maken. Aangezien de raad en de GI nagelaten hebben de psychische gesteldheid van de moeder te laten onderzoeken, heeft de moeder dit op eigen initiatief laten doen en is gebleken dat er geen sprake is van depressie, manie of psychose. De moeder is angstig voor de vader (en heeft in verband met de mishandeling door de vader aangifte gedaan). Gelet hierop heeft zij haar bedenkingen tegen het verblijf van de kinderen bij de vader. Hierbij speelt het alcoholgebruik van de vader eveneens een rol. De moeder staat open voor een goed contact tussen de kinderen en de vader. Hulpverlening in het vrijwillig kader is toereikend.
3.6.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder werkt niet mee aan het raadsonderzoek door geen toestemming te verlenen aan de raad om informanten, waaronder de GI, te benaderen. Er lopen op dit moment veel procedures, hetgeen tot onduidelijkheid bij de kinderen leidt. Er is sprake van een forste ontwikkelingsbedreiging van de kinderen vanwege de strijd tussen de ouders en het feit dat ouders er samen niet uitkomen. Het is nodig een goed ouderschapsplan te maken en te onderzoeken waar de kinderen op zullen groeien en hoe contact met de andere ouder er uit zal zien.
3.7.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader staat achter het onderzoek van de raad. De raad heeft een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek verricht. De vader werkt mee aan alle hulpverlening die nodig is. De contacten tussen de kinderen en de moeder zijn stopgezet, vanwege de belastende uitspraken van de moeder over de vader tegenover de kinderen.
3.8.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De GI heeft de omgang enige tijd zelf begeleid. Aangezien dit toch niet bleek te werken heeft de GI besloten de omgang tussen de moeder en de kinderen stop te zetten totdat deze professioneel begeleid kan worden. De zorgen die de moeder uit over de hygiëne en de kleding van de kinderen worden door de school niet bevestigd. Het lukt de moeder onvoldoende om te horen dat de zorgen die zij uit niet gedeeld worden door neutrale derden. De vader werkt goed mee. Het gezin staat nu aangemeld voor hulpverlening vanuit Inzet voor Zorg gericht op omgangsbegeleiding, echtscheidingsproblematiek en ambulante hulpverlening.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.4.
Gebleken is dat er al lange tijd ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie rondom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn namelijk al lange tijd onderdeel van de strijd tussen de ouders. De relatie tussen de ouders is verbroken in juli 2020, waarna de moeder, zonder instemming van de vader, met de kinderen bij haar ouders in [woonplaats moeder] is gaan wonen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn vervolgens enige tijd niet naar school gegaan, omdat de moeder geen vervoer had om de kinderen naar [woonplaats vader] te brengen en de vader geen toestemming verleende om de kinderen in [woonplaats moeder] naar school te laten gaan. De kinderen hebben in die periode ook enige tijd geen contact meer met de vader gehad. Een en ander heeft er uiteindelijk toe geleid dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 29 oktober 2020 met spoed uit huis zijn geplaatst in een pleeggezin. De kinderen zijn vervolgens op grond van de beschikking van de rechtbank van 27 november 2020 uit huis geplaatst bij de vader, zijnde de andere ouder met gezag. Het contact tussen de kinderen en de moeder is sindsdien moeizaam verlopen. Hoewel de contactmomenten aanvankelijk onbegeleid waren en gewerkt werd aan een uitbreiding, heeft de GI in maart 2021 gelet op de gedragsverandering bij de kinderen, besloten de onbegeleide contactmomenten stop te zetten en de moeder hiervoor een schriftelijke aanwijzing gegeven. Om toch contact te kunnen laten plaatsvinden tussen de kinderen en de moeder heeft de GI geprobeerd de omgang zelf te begeleiden. Gelet op het verloop daarvan en een tweetal incidenten die hebben plaatsgevonden, heeft de GI uiteindelijk besloten dit stop te zetten totdat er begeleiding kan plaatsvinden door de professionele hulpverlening. Het gezin is aangemeld bij Inzet voor Zorg voor omgangsbegeleiding, ambulante hulpverlening en de problematiek die speelt tussen de ouders. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Anders dan de moeder betoogt ziet het hof niet dat het raadsonderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat de raad een psychiatrische stoornis bij de moeder als vaststaand heeft aangenomen. Dit blijkt niet uit het raadsrapport van 21 december 2020. Wel acht het hof het in het belang van de kinderen dat beide ouders aandacht hebben voor hun individuele problematiek en daarmee aan de slag gaan.
Daarbij komt dat de problematiek die bij dit gezin speelt tijdens de mondelinge behandeling bij het hof duidelijk naar voren is gekomen. De moeder geeft aan dat zij en de kinderen mishandeld zijn door de vader en dat zij dat niet los kan laten. Dit is volgens de moeder de reden waarom zij de GI niet de ruimte kan geven die van haar gevraagd wordt om de nodige onderzoeken te kunnen verrichten naar waar de kinderen op kunnen groeien en welke hulpverlening daar eventueel verder bij nodig is. Het hof uit de hoop dat de moeder alsnog haar bereidheid zal tonen de betrokken instanties in het belang van de kinderen de benodigde ruimte te geven, en dat zij daarmee de zorg die noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen alsnog accepteert.
Ten gevolge hiervan is op dit moment onvoldoende zicht op de opvoedsituatie bij de moeder. Aangezien er daarnaast geen contra-indicaties zijn komen vast te staan ten aanzien van het verblijf van de kinderen bij de vader, acht het hof ook de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader op dit moment in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in het door haar tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ingetrokken (subsidiaire) verzoek ten aanzien van de contactregeling.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 7 januari 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het door haar ingediende (subsidiaire) verzoek ten aanzien van de contactregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en K.A. Boshouwers en is op 10 juni 2021 door mr. E.A.M. Scheij uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.