ECLI:NL:GHSHE:2021:17

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
200.283.177_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij de gezagsdragende ouder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen is verleend. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de kinderen bij de moeder te plaatsen. Hij heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de lopende echtscheidingsprocedure en dat de kinderen niet veilig zijn bij de moeder, gezien de zorgen over haar opvoedingsvaardigheden en de situatie van huiselijk geweld. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft in haar verweerschrift betoogd dat de kinderen bij haar een veilige en stabiele omgeving hebben en dat de vader niet altijd voor de kinderen heeft gezorgd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing onderstreept, gezien de ernstige gedragsproblemen van de kinderen en de traumatische situatie waarin zij zich bevonden. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat en verdere onderzoeken naar hun situatie noodzakelijk zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 januari 2021
Zaaknummer : 200.283.177/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/373500/ JE RK 20-1184
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.D.D. Burhenne,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1] (hierna:
[minderjarige 1]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
[minderjarige 2] (hierna:
[minderjarige 2]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010, en
[minderjarige 3] (hierna:
[minderjarige 3]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende op een geheim adres, advocaat: mr. J.H.M. Verstraten;
-
Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(hierna te noemen: de GI), gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 juli 2020, gegeven onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de gezagsdragende ouder, te weten de moeder, is verleend.
2.2.
Bij verweerschrift met 1 productie, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2020, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Van de zijde van de raad is geen verweerschrift ingekomen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Burhenne;
- de raad, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de raad] ;
- mr. Verstraten namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de GI] ;
Tevens is verschenen dhr. [toezichthouder] , als toezichthouder verbonden aan Reclassering Nederland, die door het hof is toegelaten als toehoorder.
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 23 september 2020;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 5 oktober 2020;
  • de brief van de GI van 18 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. Oudste dochter [dochter] is inmiddels meerderjarig. De ouders zijn met elkaar gehuwd op 7 april 1999 te [plaats] . De moeder heeft begin april 2020 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. De echtscheidingsprocedure is nog aanhangig bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld en machtiging verleend aan de GI om hen met ingang van 14 juli 2020 tot uiterlijk 14 juli 2021 uit huis te plaatsen bij de gezagsdragende ouder, te weten de moeder.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat het volgende aan.
De moeder heeft samen met de kinderen de woning verlaten. De vader is door de politie aangehouden en in verzekering gesteld na aangifte van de moeder van huiselijk geweld. Daarvan is de vader inmiddels vrijgesproken.
De vader heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling. Hulpverlening voor de kinderen is nodig en wenselijk. Wel heeft de vader bezwaar tegen de uithuisplaatsing.
Ten onrechte heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de echtscheidingsprocedure. De moeder heeft geen voorlopige voorzieningen gevraagd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft met de bestreden beschikking het gras voor de voeten van de echtscheidingsprocedure die bij de rechtbank Limburg aanhangig is, weggemaaid.
Ten onrechte heeft de rechtbank de kinderen uit huis geplaatst bij de moeder. Dit is procedureel onjuist, het is aan de echtscheidingsrechter om te bepalen waar de kinderen hun hoofdverblijf krijgen.
Ten onrechte is geen rekening gehouden met de belangen van de kinderen en de vader. Er zijn veel zorgen over de kinderen en daarom is een ondertoezichtstelling terecht, maar de zorgen zien ook op de moeder, dus het is te betwijfelen of de kinderen bij de moeder nu wel op de juiste plek zijn. In de beoordeling is niet meegenomen dat de vader is vrijgesproken van huiselijk geweld. De vader heeft jarenlang de kinderen verzorgd en opgevoed. Er zou in het kader van de echtscheidingsprocedure moeten worden onderzocht welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de kinderen is.
Ten onrechte is de machtiging voor een jaar uitgesproken. Als de kinderen al bij moeder geplaatst worden, mag dat niet een jaar lang zijn; er zijn geen argumenten waarom het de maximale duur zou moeten zijn. De vader vindt het zorgelijk dat hij al lang geen contact meer met de kinderen en met de moeder heeft gehad. Hij heeft veel last van de situatie en voelt zich niet gehoord. Op vragen wat er mogelijk is krijgt hij geen antwoord. Het grootste bezwaar van de vader is dat hij de kinderen niet ziet.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift, aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
De moeder heeft op advies van Veilig Thuis samen met de kinderen de woning verlaten, en vervolgens het echtscheidingsverzoek ingediend. De vader heeft in de echtscheidingsprocedure ook geen voorlopige voorzieningen gevraagd, hetgeen op zijn weg had gelegen. Het staat de raad vrij om een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken als dat in het belang van de kinderen is.
De kinderen zijn terecht bij de moeder geplaatst. Zij hebben bij haar een veilige en stabiele omgeving en krijgen de hulp die zij nodig hebben. Naast het huiselijk geweld, dat wel degelijk heeft plaatsgevonden, is er sprake geweest van veelvuldig schoolverzuim. De kinderen hebben gedragsproblemen en erkennen en aanvaarden geen gezag van de ouders. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg aangegeven dat het gedrag van de kinderen voortkomt uit het vertrek uit de echtelijke woning; hij miskent daarmee de problemen en hoe lang deze al spelen. De vader heeft pas nadat door de moeder een kort geding was opgestart toestemming verleend tot hulpverlening.
De vader stelt dat de zorgen ook zien op de moeder. De moeder erkent dat zij ook hulp nodig heeft in het omgaan met het zelfbepalende gedrag van de kinderen, maar zij heeft daar steeds, anders dan de vader, voor open gestaan.
De moeder betwist dat de vader altijd voor de kinderen heeft gezorgd. De vader leefde alleen op de bovenverdieping en heeft de zorg grotendeels aan de moeder overgelaten.
De hulpverlening van de vader is in 2012 gestopt met de behandeling van zijn agressieproblematiek. Het de vader die zorgt voor een onveilige situatie. De kinderen en de moeder worden al jaren blootgesteld aan de angst- en dwangstoornis van de vader.
De kinderen krijgen nu de juiste hulp en gaan ook weer naar school. Zij ervaren nu rust en regelmaat. De beschikking dient om deze redenen in stand te blijven.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De bestreden beschikking is een juiste beslissing. Er was een bedreigende situatie voor de kinderen. De moeder is met de kinderen naar een geheime plek gegaan. Het was nodig om de kinderen veilig te stellen. Vanwege de complexiteit van de zaak is een machtiging van een jaar nodig. De kinderen zijn getraumatiseerd. Hulpverlening komt moeizaam op gang. De vader heeft nu geen contact met de kinderen en met de moeder. Hij moet wel worden ondersteund om grip te krijgen op wat er mogelijk is.
3.7.
De GI voert in de onder 2.5. genoemde brief van 18 november 2020, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat het volgende aan.
In de beschikking van 14 juli 2020 zijn door de rechtbank dertien doelen geformuleerd waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt. Die doelen hebben betrekking op de kinderen zelf maar ook op de ouders: de moeder dient kordater en consequenter te zijn in haar opvoedingsstijl en er dient zicht te zijn op haar opvoedingsvaardigheden. Met betrekking tot de vader dient er zicht te zijn op zijn persoonlijk functioneren, er dient passende hulp te worden ingezet om (bedreiging met) geweld te voorkomen en er dient te worden gewerkt aan een passend contact van de vader met de kinderen zonder dat zij loyaliteitsproblemen ervaren.
Door de moeder en de kinderen zijn stappen gezet, maar de vader werkt niet mee. Hij belemmert de voortgang door bijvoorbeeld geen toestemming te geven voor de behandeling van [minderjarige 3] . Contact zou alleen onder begeleiding van een behandelaar mogelijk zijn, maar de kinderen willen nu geen contact met de vader.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Evenals de rechtbank, van wie het hof de overwegingen na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is.
Het hof voegt aan de overwegingen van de rechtbank nog het volgende toe.
Niet alleen is uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding, maar ook tot onderzoek van de geestelijke dan wel lichamelijke gesteldheid van de kinderen.
In de echtscheidingsprocedure hebben beide ouders verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hen te bepalen. Geen van de ouders heeft om voorlopige voorzieningen verzocht. De vader heeft betoogd dat het aan de echtscheidingsrechter is om te bepalen bij welke ouder de kinderen verblijven. Daarmee miskent de vader dat de raad een zelfstandige verantwoordelijkheid heeft om, indien dat nodig wordt geacht, uithuisplaatsing van de kinderen te verzoeken, en dat bij de beoordeling van een dergelijk verzoek geheel andere criteria gelden dan bij de beoordeling van verzoeken tot bepaling van hoofdverblijf in een echtscheidingsprocedure of toevertrouwing van kinderen aan een van de ouders in het kader van voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure.
In deze zaak gaat het niet alleen om een strijd tussen de ouders die zodanig is geëscaleerd dat de moeder met de kinderen de echtelijke woning heeft verlaten en nu op een voor de vader geheime locatie verblijft. Het gaat ook om drie zwaar getraumatiseerde kinderen met ernstige gedragsproblemen die nu uit een situatie zijn gehaald waarvan al vanaf 2004 melding is gedaan en waarover, zoals blijkt uit het raadsrapport, al ten minste vanaf 2014 zorgen bekend waren. Een observatie als “De kinderen ervaren een steeds grotere emotionele en fysieke onveiligheid en ontwikkelen een zonderling besef dat hen langzaam buiten de gewoonheden van gewone kinderlevens plaatst” geeft weer hoe ernstig de situatie is.
Verder onderzoek naar wat de kinderen nodig hebben is dringend geboden. Dat onderzoek dient plaats te vinden vanuit de huidige situatie, die de ouders in het belang van de kinderen dienen te accepteren. Beide ouders hebben aan de doelen van de ondertoezichtstelling, waartegen zij geen van beiden hebben geappelleerd, mee te werken. Het is aan de GI om ervoor te waken dat de vader niet verder op afstand komt en dat er tenminste enige vorm van contact (hetgeen niet per se direct fysieke omgang hoeft te zijn) van de vader met de kinderen is.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.A.R.M. van Leuven
en K.A. Boshouwers, en is op 7 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.