ECLI:NL:GHSHE:2021:1698

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
200.290.859_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige kinderen met risico op verandering in situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder, die achter de plaatsing van haar kinderen in een pleeggezin staat, heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verweer gevoerd, waarbij zij de risico's van de situatie van de moeder benadrukte, gezien haar beïnvloedbaarheid en de mogelijkheid dat haar acceptatie van de plaatsing van de kinderen kan veranderen. De kinderen zijn sinds 2016 onder toezicht gesteld en zijn sinds 2018 uit huis geplaatst. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen zich goed ontwikkelen in het pleeggezin en dat het in hun belang is dat zij daar blijven opgroeien. Het hof heeft geoordeeld dat de beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen in stand moet blijven, omdat er onvoldoende waarborgen zijn dat de moeder in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen op een aanvaardbare manier te dragen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijkheid en stabiliteit voor de kinderen, en de rol van de gecertificeerde instelling als onafhankelijke partij in de besluitvorming over hun verzorging.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 juni 2021
Zaaknummer : 200.290.859/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/270372 / FA RK 19-3891
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling, GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 maart 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag over de kinderen te beëindigen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 maart 2021, heeft de raad gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Cuijpers.
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI];
Tevens is verschenen de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) die als informant door het hof is gehoord.
2.3.1.
De pleegouders zijn, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- Het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 8 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen [minderjarige 1]);
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2]). De ouders hadden voor de bestreden beschikking het gezamenlijk gezag over de beide kinderen. Met betrekking tot [minderjarige 2] geldt dat de vader sinds 12 februari 2020 met het ouderlijk gezag over haar is belast, na een indiening van een verzoek hiertoe bij de rechtbank.
3.2.
De kinderen sinds 14 maart 2016 onder toezicht van de GI.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 9 november 2018 uit huis geplaatst. Zij verblijven sinds juni 2019 in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De moeder ziet in dat de kinderen op hun plek zijn in het huidige pleeggezin. Het gaat goed met de kinderen. Zij hebben al veel meegemaakt, het is niet in hun belang om ze weer te verplaatsen. De moeder wil wel graag het gezag over de kinderen behouden. Ze wil betrokken blijven bij beslissingen in hun leven. De moeder kan de verantwoordelijkheid voor deze beslissingen ook dragen. Zij werkt aan alles mee. Zij heeft een goed contact met de pleegouders en met de GI. Een gezagsbeëindiging is in dit geval niet nodig, het is een te verstrekkende maatregel.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
Het is positief dat het inmiddels zo goed gaat met zowel de kinderen als de moeder. Er is een fijne samenwerking met de pleegouders. De raad vindt de moeder wel beïnvloedbaar. Zij heeft in het verleden laten zien dat als er een invloed in haar leven komt die druk legt op haar positie als moeder, zij minder goed achter de plaatsing van de kinderen kan staan. Dit is nu niet het geval, maar de raad ziet daar een risico voor de kinderen als het gezag bij de moeder blijft. Het is in het belang van de kinderen dat er volstrekte duidelijkheid is over hun perspectief. Daarbij is het in hen belang dat er een onafhankelijke derde is de beslissingen over hun verzorging en opvoeding neemt, of in ieder geval verantwoordelijk is voor deze beslissingen. In dat kader kunnen de ouders worden betrokken en hun positie in het leven van de kinderen verstevigen.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
Het gaat goed met de kinderen, er zijn wel wat zorgen. [minderjarige 1] is aangemeld voor een hulpverleningstraject. De GI is veel betrokken bij het systeem van deze kinderen. De GI deelt de angst van de raad dat de houding van de moeder ten opzichte van de plaatsing van de kinderen in de toekomst weer gaat veranderen. Het is in het belang van de kinderen dat ze duidelijkheid en rust krijgen. Een gezagsbeëindigende maatregel is op zijn plaats.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat alleen de moeder in hoger beroep is gekomen van de bestreden beschikking. Aan het hof ligt derhalve slechts de vraag voor of ten aanzien van de moeder aan de wettelijke criteria om tot een gezagsbeëindiging te komen, is voldaan.
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank om het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen in stand moet blijven. Het hof komt hiertoe op grond van de volgende feiten en omstandigheden,
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is voldoende gebleken dat het perspectief van de kinderen bij het huidige pleeggezin ligt. Het is in hun belang dat ze daar opgroeien. De kinderen ontwikkelen zich momenteel goed, zij hebben in het pleeggezin een veilige en warme plek gevonden waar zij ook kunnen blijven.
De moeder laat weten dat zij achter de plaatsing van de kinderen staat. Zij laat op dit moment ook zien dat zij achter de plaatsing staat: er is goed contact met de pleegouders, het contact tussen de moeder en de kinderen verloopt goed en de moeder houdt zich aan de afspraken die worden gemaakt. De moeder heeft daarnaast ook laten weten dat het voor haar moeilijk is om te accepteren dat de kinderen nooit meer thuis komen wonen. Met de raad is het hof van oordeel dat er een risico bestaat dat de moeder verandert in haar acceptatie. Dit baseert het hof op de gebleken beïnvloedbaarheid van de moeder, op de wisselende uitlatingen van de moeder in het verleden en op de door haar beschreven worsteling om als moeder de kinderen niet thuis te zien opgroeien. De kinderen zijn ook nog jong, er is nog een lange weg te gaan. Het risico dat de acceptatie van de plaatsing niet blijvend is, acht het hof niet in het belang van de kinderen. Daar komt bij dat het hof voor de moeder en de pleegouders geen mogelijkheid ziet om in een vrijwillig kader vorm te geven aan deze situatie. Het hele systeem van alle betrokkenen is op dit moment afhankelijk van de GI. Er is een whats-app-groep waarin de GI is betrokken, de GI heeft veel contact met de kinderen, is betrokken bij beslissingen en staat in contact met de ouders en de pleegouders. De GI is, als onafhankelijke partij, nodig om de beslissingen te nemen, zodat de verhouding tussen de pleegouders en de ouders zo goed mogelijk blijft. Een goede verhouding tussen de pleegouders en de ouders is in het belang van de kinderen, maar ook in het belang van de ouders zelf. Het hof sluit een vrijwillig kader derhalve uit. De weg van het steeds verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is niet de geëigende weg nu daarbij steeds onzekerheid en onduidelijkheid komt kijken. Een situatie waarbij de moeder de gezagsbeslissingen neemt, terwijl de kinderen bij de pleegouders wonen en zullen blijven wonen, is niet in het belang van de kinderen. Zij hebben duidelijkheid nodig en als die duidelijkheid er is, zal de moeder haar positie als moeder zonder gezag nader vorm kunnen geven.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 10 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is door H. van Winkel op 10 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.