ECLI:NL:GHSHE:2021:1695

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
200.288.329_01 en 200.288.329_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling tussen ouders na echtscheiding met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juni 2021, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 oktober 2020. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die bij haar wonen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen hebben aangegeven geen contact met de vader te willen, wat leidt tot een complexe situatie. Het hof heeft de minderjarigen in staat gesteld hun mening te uiten en heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld. Het hof concludeert dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de kinderen is en dat zij zelf moeten kunnen bepalen hoe zij het contact met hun vader invullen. De moeder heeft betoogd dat de kinderen psychische problemen ondervinden door de gedwongen contactmomenten, terwijl de vader stelt dat hij bereid is tot contactherstel. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de kinderen zelf mogen bepalen op welke wijze invulling zal worden gegeven aan het contact met hun vader, zoveel als mogelijk in overleg met hem. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 juni 2021
Zaaknummers: 200.288.329/01 en 200.288.329/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/225640 / FA RK 16-3281
in de zaken in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G.M. Nass,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland,
Locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats], locatie [locatie],
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 januari 2021, heeft de moeder het hof verzocht:
- om hangende het tussen partijen voor het hof aanhangige hoger beroep, bij beschikking, zover geoorloofd uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen, totdat in onderhavig hoger beroep onherroepelijk is beslist; en
- de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar verzoek gericht op een zodanige wijziging van de zorgregeling dat er geen verplichte contactmomenten tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn en dat de kinderen zelf mogen bepalen of zij wel of geen contact met de vader wensen toe te wijzen dan wel een zodanige zorgregeling vast te stellen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in onderling overleg met de vader kunnen bepalen of, wanneer en hoe vaak contact tussen hen plaatsvindt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2021, heeft de vader het hof verzocht de besteden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden en de moeder te veroordelen indien zij na betekening van de in deze te wijzen beschikking door de GI in gebreke blijft haar medewerking aan voormelde omgangsregeling te verlenen, tot betaling aan de GI (en na afloop van de ondertoezichtstelling aan de vader) van een dwangsom van € 1000,- per door de rechtbank bij beschikking van 9 oktober 2020 vastgesteld c.q. gepland omgangsmoment tot een maximum van € 10.000,- is bereikt en het door de moeder ingediende hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 maart 2021, heeft de GI het hof verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, evenals de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Nass;
  • de vader, bijgestaan door mr. Haas;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
  • de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 10 maart 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 25 januari 2021;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 8 februari 2021;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 12 april 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 15 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 28 juli 1998 met elkaar gehuwd.
Uit dit huwelijk zijn, voor zover thans van belang, geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 26 september 2012 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 oktober 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Van deze beschikking maken deel uit de tussen de moeder en de vader getroffen regelingen zoals vastgelegd in het ouderschapsplan van 8 augustus 2012, waarvan een door de griffier gewaarmerkt afschrift van zeven bladzijden aan deze beschikking is gehecht.
3.3.
In het proces-verbaal van de zitting met gesloten deuren van de voorzieningenrechter gehouden op 13 juli 2016 is een voorlopige contactregeling vastgelegd tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2], waarbij de vader eenmaal per veertien dagen in het weekend op zaterdag of zondag, door de ouders in onderling overleg te bepalen, contact zal hebben met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 10:00 uur tot 19:00 uur, waarbij de vader zorgt voor het halen en brengen van de kinderen.
3.4.
Bij beschikking van 9 september 2016 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de raad verzocht te rapporteren over de in die beschikking opgenomen vragen en in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5.
Bij beschikking van 27 februari 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de raad opgedragen voor de in die beschikking opgenomen pro forma datum de rechtbank te rapporteren over de resultaten van de ingezette hulpverlening en nader te adviseren over de aan de raad voorgelegde vragen en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6.
Bij beschikking van 31 augustus 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de raad opgedragen aan de rechtbank schriftelijk te rapporten over de resultaten van de ingezette hulpverlening en het verloop van de contact tussen de vader en de kinderen en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.7.
Bij beschikking van 19 april 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de kinderen onder toezicht van de GI gesteld. Nadien is deze maatregel verlengd, laatstelijk tot 19 oktober 2021.
3.8.
Bij beschikking van 20 april 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bepaald dat de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de kinderen voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van het aXiehuis (BOR II-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan het aXiehuis en heeft zij de raad verzocht uiterlijk 19 december 2018 de rapportage van het aXiehuis omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.9.
Bij beschikking van 22 januari 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bepaald dat de omgangsregeling, in het kader van de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, tussen de kinderen en de vader wordt verlengd voor de duur van acht maanden, en aldus, totdat daarover wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van het aXiehuis, aXnaga (BOR-regeling niveau II), waarbij overigens de professional van aXnaga de verdere invulling van de BOR bepaalt en de regie over de contacten heeft en heeft zij bepaald dat na ommekomst van de verlenging van de BOR de contacten op dezelfde wijze dienen te worden voortgezet onder begeleiding totdat de rechtbank nader heeft beslist.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.10.
Bij beschikking van 18 december 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de raad verzocht een aanvullend onderzoek te doen naar de in die beschikking opgenomen vraagstelling en in afwachting van de rapportage, iedere verdere beslissing aangehouden.
3.11.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank voor zover thans van belang, het in de beschikking van 26 september 2012 opgenomen ouderschapsplan ten aanzien van de daarin vermelde zorgregeling tussen de vader en de kinderen gewijzigd en een zorgregeling vastgesteld, waarbij is bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader zullen verblijven:
- met ingang van woensdag 4 november 2020 gedurende één maand, iedere woensdag van 16:00 uur tot 17:00 uur, onder begeleiding van de GI, op een in onderling overleg af te spreken neutrale plek;
- met ingang van zaterdag 4 december 2020, gedurende drie keren, één keer per drie weken op zaterdag van 10:00 uur tot 13:00 uur;
- vervolgens gedurende drie keren, één keer per drie weken op zaterdag van 10:00 uur tot 15:00 uur;
- vervolgens gedurende drie keren, één keer per drie weken op zaterdag van 10:00 uur tot 15:00 uur en op zondag van 10:00 uur tot 13:00 uur;
- vervolgens gedurende drie keren, één keer per drie weken op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur en op zondag van 10:00 tot 17:00 uur;
- vervolgens gedurende zes keren, één keer per drie weken van zaterdag van 10:00 uur tot zondag 12:00 uur;
- vervolgens gedurende zes keren, één keer per drie weken van zaterdag van 10:00 uur tot zondag 19:00 uur;
- vervolgens van vrijdag na school tot zondag 19:00 uur en alsdan daarnaast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afzonderlijk en afwisselend van elkaar bij de vader verblijven op donderdagmiddag na school tot donderdagavond 19:00 uur met uitzondering van de week dat de kinderen het weekend bij de vader doorbrengen.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader om ambtshalve dwangsommen aan de moeder en eveneens een lijfsdwang op te leggen - om haar zo te bewegen tot medewerking aan de zorgregeling - afgewezen.
3.12.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ten aanzien van het schorsingsverzoek met zaaknummer 200.288.329/02:
3.13.
Nu het hof in deze beschikking tevens uitspraak doet in de hoofdzaak heeft de moeder geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek door het hof. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het schorsingsverzoek.
In de hoofdzaak met zaaknummer 200.288.329/01:
3.14.1.
De moeder voert, kort samengevat, aan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen contact met de vader willen en niet te dwingen zijn.
[minderjarige 1] heeft van meet af aan consequent, impliciet en expliciet aangegeven dat zij niet naar de vader toe wil gaan en geen contact met hem wil. Zij is inmiddels 16 jaar en in staat om haar eigen keuze te maken. Er is sprake van een zodanige breuk in de relatie tussen de vader en [minderjarige 1] dat herstel daarvan niet meer zal plaatsvinden voordat [minderjarige 1] 18 jaar is, aldus de moeder.
Elk (begeleid) contactmoment met de vader treedt [minderjarige 1] met tegenzin tegemoet. Zij ervaart de door de rechter opgelegde regeling als zeer beklemmend. Zij heeft er last van in haar dagelijkse leven en op school.
Ook [minderjarige 2] heeft consequent, impliciet en expliciet aangegeven dat hij niet naar de vader wil gaan en geen contact met hem wil. Ook hij laat tegenzin zien en weigert mee te werken aan enige vorm van contact met de vader. Het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige 2] zijn ernstig in het geding.
De moeder betwist dat de onwerkbaarheid van de opbouwzorgregeling te wijten is aan haar opstelling. Zij stimuleert het contact tussen de kinderen en de vader en heeft altijd haar medewerking verleend aan de trajecten. Zij spoorde hen ook aan, hoewel de kinderen weigerachtig waren om mee te gaan.
De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de signalen die gegeven zijn door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en deze signalen ten onrechte als “door de moeder beïnvloed” afgedaan.
De moeder benadrukt dat het op grond van het voorgaande op dit moment niet in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om contact te hebben met de vader, aangezien zij veel psychische problemen ondervinden en stress ervaren door het contact met de vader. Bovendien is de opgelegde (opbouw) zorgregeling praktisch onuitvoerbaar en onwerkbaar en leidt deze tot emotionele schade bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en frustreert hun ontwikkeling.
De kinderen hebben na jarenlang onderwerp van dispuut te zijn geweest, behoefte aan rust en een leven vrij van belastende gesprekken, begeleiding en bemiddeling.
De contactmomenten tussen de vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dienen dan ook zorgvuldiger, langzamer en met meer gemeenschappelijke consensus te worden uitgebreid. Slechts dan is effectief contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogelijk.
De moeder acht het daarom in het belang van de kinderen dat er geen verplichte contactmomenten tussen de vader en de kinderen zijn en dat zij zelf mogen bepalen of zij wel of geen contact met de vader wensen dan wel een zodanige zorgregeling vast te leggen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in onderling overleg met de vader kunnen bepalen of, wanneer, en hoe vaak contact tussen hen plaatsvindt.
Tot slot verzoekt de moeder het hof om eventueel een evaluatie dan wel een nieuw onderzoek door de raad te laten uitvoeren.
3.14.2.
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder daaraan toegevoegd dat zij betwist te hebben verklaard dat er sprake is van ouderverstoting. Ten aanzien van de door de vader verzochte dwangsommen merkt zij op dat deze alleen maar meer schade zullen opleveren. Wat betreft de rol van de GI benadrukt de moeder dat de GI er alles aan heeft gedaan om een en ander in goede banen te leiden. De moeder herhaalt dat de door de rechtbank vastgestelde regeling, als gevolg van de door de kinderen getoonde weerstand, praktisch onuitvoerbaar is.
3.15.1.
De vader voert, kort samengevat, aan dat hij niets liever wenst dan te komen tot een contactherstel met de kinderen maar dat hij moedeloos is geworden van de ontstane situatie.
Hoewel uit de bestaande raadsrapporten en de verslagen van aXnaga blijkt dat er geen contra-indicaties bestaan voor omgang tussen de vader en de kinderen, is er al jarenlang geen contact tussen hem en de kinderen. Het is de moeder die dit frustreert en zij ziet niet in welke schade zij de kinderen berokkent en al jaren heeft berokkend.
Hetgeen de moeder stelt ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is voor de vader onbegrijpelijk.
De stelling van de moeder dat beide kinderen zelf mogen bepalen wanneer zij contact met de vader willen hebben druist bovendien rechtstreeks in tegen hetgeen de hulpverlenende instanties en ook de rechtbank heeft bepaald. De kinderen kunnen dit niet goed zelf bepalen, mede gelet op hun leeftijd en het is bovendien ook in strijd met de ouderlijke verantwoordelijkheden.
De moeder heeft de sleutel in handen om tot een verbetering van de situatie te komen en daar dient de nadruk op gelegd te worden. De vader wil ook dat de hulpverlening adequaat is en kan bijdragen aan het oplossen van deze complexe situatie.
Op grond van het ouderlijk gezag heeft de moeder, ex artikel 1:247 lid 3 BW, de verplichting om de ontwikkeling van de banden van de kinderen met de vader te bevorderen.
Hij acht het daarom passend als de moeder, indien zij haar verplichtingen niet of niet volledig nakomt, per gepland omgangsmoment tot maximaal 10 keer aan de GI een dwangsom van € 1.000,- per keer verbeurt.
3.15.2.
Ter mondelinge behandeling heeft de vader daaraan toegevoegd dat hij wilde meegaan in de omgang zoals de rechtbank heeft bepaald. De GI zou behulpzaam moeten zijn maar weet het op dit moment ook niet meer en legt alles bij het hof neer. De vader is niet gecharmeerd van de GI en vraagt zich af of de taken door een andere gecertificeerde instelling kunnen worden overgenomen.
Het is voor de vader onverteerbaar dat er door de moeder geen actieve houding wordt aangenomen om de kinderen te stimuleren wat betreft de omgang met hem.
De vader wil overal aan meewerken om contact te krijgen met de kinderen. Hij wil de kinderen het beste bieden om zo de vader te zijn die hij kan zijn. Hij hoopt dan ook dat het hof niet ingaat op het verzoek van de moeder.
3.16.1.
De GI is het niet eens met de moeder dat een omgangsregeling met de vader niet in het belang van de kinderen zou zijn. De GI ziet echter wel dat de kinderen last hebben van alle “gedwongen” trajecten die tot op heden zonder resultaat werden doorlopen waardoor vermoeidheid ontstaan is en bevestiging wordt gevonden voor de wens van de kinderen met rust gelaten te worden.
Naast het gegeven dat een kind recht heeft op contact met beide ouders, is het niet hebben van contact schadelijk voor de identiteitsontwikkeling van het kind en kunnen kinderen klachten ontwikkelen. Hoewel de opgelegde omgangsregeling praktisch niet uitvoerbaar blijkt te zijn gezien de weerstand die de kinderen laten zien, is de GI van mening dat er contact moet zijn tussen de vader en de kinderen. Daarvoor dient er met consensus van de ouders een door ouders gedragen plan voor contact van de kinderen met de vader te komen, waarbij de mogelijkheid alsnog bestaat om te komen tot een omgangsregeling.
3.16.2.
Ter mondelinge behandeling heeft de GI daaraan toegevoegd dat zij de ondertoezichtstelling op dit moment niet kan uitvoeren. De GI constateert dat er op dit moment geen consensus is tussen de ouders. Bij de kinderen wordt door de GI in het algemeen een gezonde ontwikkeling gezien. Wel ziet de GI heel veel verzet bij deze kinderen in het kader van omgang met de vader. De GI vraagt zich af of hun relatie met de vader gebaseerd dient te worden op dwang.
Hoewel de GI wat betreft de uitvoering van de contactmomenten met de vader (zoals is bepaald in de bestreden beschikking) het tempo van de kinderen heeft geprobeerd te volgen en de stappen heel klein heeft gehouden, is de GI niet tot uitvoering daarvan kunnen komen. De GI zag veel verdriet bij [minderjarige 2] en tijdens het laatste huisbezoek verstijfde hij compleet. [minderjarige 1] is bang dat als zij meewerkt aan de contactmomenten, zij bij de vader hoop op meer contact creëert.
3.17.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat het ontbreken van contact tussen de vader en de kinderen voor nu voor een soort rust lijkt te zorgen maar dat er op termijn sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. De kinderen krijgen hier last van of hebben daar al last van. Het zijn de ouders die de kinderen beschadigen en alleen de ouders kunnen dit oplossen. Ongeacht wat er in de afgelopen vijf jaar mis is gegaan dienen de ouders nu vooruit te kijken; het zijn de ouders die aan zet zijn, aldus de raad.
3.18.
Voor zover de moeder (subsidiair) heeft verzocht om een evaluatie dan wel een nieuw onderzoek door de raad naar de zorgregeling
,zal het hof dit verzoek afwijzen. Het hof acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
Zorgregeling
3.19.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.19.2.
Tussen de moeder en de vader is al jarenlang sprake van een strijd, waarbij onder meer in geschil is op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden vastgesteld.
Hoewel aanvankelijk na de echtscheiding van de ouders de door hen onderling bepaalde zorgregeling werd nageleefd en er contact was tussen de vader en de kinderen is daarin omstreeks maart 2016 een kentering gekomen.
Het verzoek van de moeder tot wijziging van de voornoemde zorgregeling dateert van 1 september 2016.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking uitvoerig beschreven welke pogingen er vervolgens zijn gedaan - op allerlei mogelijke manieren en met inzet van diverse hulpverlening - om de onderlinge relaties (tussen de ouders onderling en tussen de vader en de kinderen) te herstellen en te verbeteren. Deze zijn helaas niet geslaagd.
De inzet van de ondertoezichtstelling en de opgelegde BOR II-regeling hebben evenmin geleid tot het contactherstel tussen de vader en de kinderen.
Het raadsrapport van 16 maart 2020 beschrijft dat de ouders er niet in slagen om hun eigen aandeel te zien en dat zij enkel naar de ander kijken, de verantwoordelijkheid voor de oplossing bij de ander leggen en in oude strijdpatronen en (onverwerkte) pijn vervallen. De ouders verliezen in deze strijd de belangen van de kinderen uit het oog.
3.19.3.
Met de raad is het hof van oordeel dat het ontbreken van contact tussen de vader en de kinderen voor nu voor een soort rust lijkt te zorgen, maar dat er op termijn sprake is van een ontwikkelingsbedreiging.
Het hof heeft ter mondelinge behandeling geprobeerd om de impasse waarin de ouders verkeren, te doorbreken. Met de ouders zijn de punten 1 tot en met 11 doorgenomen die staan vermeld in het Visiedocument van het Expertteam ouderverstoting / complexe omgangsproblematiek (op pagina 123-124), welk visiedocument als bijlage 1 bij het Adviesrapport van het Expertteam van januari 2021 is gevoegd. Deze punten kunnen inzicht verschaffen in de beweegredenen van het kind om al dan niet tijdelijk geen contact met een van de ouders te willen. [minderjarige 1] is 16 en [minderjarige 2] 12 jaar oud. Zeker voor [minderjarige 1], maar in deze situatie ook voor [minderjarige 2], is het van belang dat ook zij bij hetgeen hen motiveert tot weerstand worden betrokken op een op heling gerichte wijze.
Het hof heeft de ouders voorgehouden dat het aan de moeder is de moed weer op te brengen om de kinderen voldoende ruimte te bieden voor onbelast contact met de vader en dat zij het als positief gaat ervaren daarin te investeren. Aan de vader is het om met hulp (al dan niet via tweedelijns psychologie, specialistische GGZ dan wel vergelijkbare hulpverlening) te leren op welke wijze hij kan aansluiten bij ieder van de kinderen.
Vervolgens zou het door de rechtbank besproken traject gericht op ouderbemiddeling, zoals Nieuw Ouderschap, doorlopen kunnen worden om van daaruit een fundamentele verandering teweeg te brengen die uiteindelijk leidt tot het opstellen van een nieuw ouderschapsplan gekoppeld aan de huidige situatie.
Hoewel het er tijdens de mondelinge behandeling aanvankelijk naar uitzag dat bij zowel de vader als de moeder inzichten ontstonden, bleken zij uiteindelijk niet in staat om in beweging te komen. Met name de vader gaf aan dat hij het, na alle pogingen die al zijn ondernomen, niet meer op kan brengen de door het hof geschetste weg te volgen.
3.19.4.
Aan het hof ligt derhalve thans voor het verzoek van de moeder om de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 8 augustus 2012 aldus te wijzigen dat er geen verplichte contactmomenten tussen de vader en de kinderen zijn en dat de kinderen zelf mogen bepalen of zij wel of geen contact met de vader wensen dan wel een zodanige zorgregeling vast te stellen dat de kinderen in onderling overleg met de vader kunnen bepalen of, wanneer en hoe vaak contact tussen hen plaatsvindt.
3.19.5.
Uit het verweerschrift van de GI volgt het volgende.
De GI heeft geprobeerd om de door de rechtbank vastgestelde, in fasen op te bouwen, zorgregeling uit te voeren.
De kinderen weigerden evenwel in die zorgregeling mee te gaan. Ook met aangedragen alternatieven en kleinere stapjes in de opbouw zoals rijden langs het huis van de vader (en zwaaien) en videobellen, gingen de kinderen niet mee. Zo weigerden de kinderen in te stappen in de auto van de desbetreffende gezinsvoogd. De kinderen hebben aangegeven dat de beschikking van de rechtbank veel met hen doet en zij het gevoel hebben dat er niet naar hen wordt geluisterd. Het uitvoeren van de beschikking lukt derhalve niet gezien de forse weerstand van de kinderen.
Hoewel de GI het geen contact hebben met de vader schadelijk acht voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], concludeert de GI dat beide kinderen een redelijke gezonde ontwikkeling doorlopen en de resultaten van onderzoeken geen aanleiding gaven tot verdere diagnostiek en zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
Gezien de weerstand van [minderjarige 1] tegen contactherstel met de vader op dit moment, ziet de GI geen mogelijkheden om op korte termijn te komen tot een contactherstel tussen hen. [minderjarige 1] laat ook zien dat zij een eigen mening kan vormen over het contact met de vader. Zij heeft een grote weerstand tegen het verplichtende karakter waarbij geen ruimte overblijft voor eigen keuzes.
Voor [minderjarige 2] ligt dit anders dan wel moeilijker omdat hij waarschijnlijk vooral op basis van beeldvorming en keuzes van [minderjarige 1] en zijn (andere) oudere zus en de moeder afstand neemt van de vader. Maar ook werd door de GI gezien dat hij beperkte emotionele ruimte ervaart voor een contact met beide ouders. De zorg van de GI is dat hij klem komt te zitten met zijn gevoelens/loyaliteit richting de moeder en zijn zussen. Zijn stabiele thuishaven komt mogelijk (voor het gevoel van [minderjarige 2]) onder druk te staan indien hij als enige contact heeft/moet hebben met de vader. De GI vraagt zich af of [minderjarige 2] voldoende draagkracht heeft om deze spanningen en onzekerheden te dragen.
3.19.6.
Gelet op het voorgaande acht het hof het op dit moment in strijd met zwaarwegende belangen van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] om de bestreden beschikking in stand te laten en zal het hof het voornoemde verzoek van de moeder alsnog toewijzen als hierna onder 4 omschreven. Het hof wijst er hierbij op dat het ontbreken van motivatie bij de ouders, in dit geval bij juist ook de vader om opnieuw te investeren in een traject dat hem zelf aangaat, meeweegt. Het is niet realistisch te verlangen dat hulpverleners verplicht kunnen worden acties te ondernemen en dat sancties tot doorbraken gaan leiden in een situatie als deze, waarin deels al oudere kinderen reeds vele jaren structureel verzet laten zien tegen contact met hun vader en de vader te kennen geeft het nu niet meer te kunnen opbrengen in zijn eigen positie ten opzichte van de kinderen te investeren. Het hof drukt hiermee geen waardeoordeel uit – begrip voor ouders is er – maar ernstig geëscaleerde problematiek laat zich niet zonder de volledige inzet van al degenen die er onder lijden oplossen.
3.20.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof zal de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 8 augustus 2012 aldus wijzigen dat de kinderen zelf mogen bepalen op welke wijze invulling zal worden gegeven aan het contact met de vader, zoveel als mogelijk in overleg met hem.
Proceskosten
3.21.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.288.392/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 oktober 2020;
in de zaak met zaaknummer 200.288.392/01:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 oktober 2020, waarbij de rechtbank het in de beschikking van 26 september 2012 opgenomen ouderschapsplan ten aanzien van de daarin vermelde zorgregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft gewijzigd en een nieuwe zorgregeling heeft bepaald;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 26 september 2012 voor zover het betreft het daarin opgenomen ouderschapsplan ten aanzien van de daarin vermelde zorgregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2];
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot :
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats],
de volgende regeling vast: de kinderen mogen zelf bepalen op welke wijze invulling zal worden gegeven aan het contact met hun vader, zoveel als mogelijk in overleg met hem;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.P. de Beij, P.M.M. Mostermans en is op 10 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.