In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte is sinds 17 november 2020 in voorlopige hechtenis en heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het verzoek tot opheffing had afgewezen. Het hof heeft de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Broere, gehoord en het dossier bestudeerd. Het hof concludeert dat er voldoende ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, die ook niet worden betwist. Er is bovendien gevaar voor herhaling, gezien de aard van de aan verdachte verweten feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Ondanks het feit dat de verdachte geen eerdere strafbare feiten heeft gepleegd, weegt het hof de belangen van de samenleving zwaarder dan de persoonlijke belangen van de verdachte op dit moment.
Het hof heeft echter ook overwogen dat de verdachte geruime tijd in voorlopige hechtenis verblijft en dat er nog geen zicht is op een inhoudelijke behandeling van de zaak. Gezien de lange duur van de voorlopige hechtenis en de omstandigheden van de verdachte, heeft het hof besloten om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis toe te wijzen. De schorsing wordt onder voorwaarden verleend, waaronder dat de verdachte zich op bepaalde tijden moet melden bij de politie en geen contact mag hebben met medeverdachten. Het hof wijst het hoger beroep af, maar bevestigt de beslissing van de rechtbank en schorst de voorlopige hechtenis van de verdachte.