Uitspraak
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Raad voor de Kinderbescherming,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 maart 2021;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 12 maart 2021;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 4 mei 2021;
- het emailbericht van de pleegouders d.d. 5 mei 2021.
3.De beoordeling
10 september 2019, nr. 37283/13) rust er op een staat een positieve verplichting om maatregelen te nemen die hereniging van een kind met zijn ouders faciliteren zodra dat redelijkerwijs mogelijk is. Enkel onder heel uitzonderlijke omstandigheden kunnen familiebanden worden verbroken. De belangen van een kind kunnen voorrang hebben op die van de ouders. Van een schending van artikel 8 EVRM kan sprake zijn indien de belangen van een ouder onvoldoende worden gewogen.