ECLI:NL:GHSHE:2021:1652

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
200.291.119_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar gezinsopname in het belang van de minderjarige na uithuisplaatsing

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verlengd. De moeder verzoekt de rechtbank om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de machtiging af te wijzen. De GI heeft verzocht om de bestreden beschikking in stand te laten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2021 zijn zowel de moeder als een vertegenwoordiger van de GI gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij zich niet serieus genomen voelt en dat de relatie met de GI en de pleegouders problematisch is. Ze heeft echter ook aangegeven dat zij haar leven ten goede heeft veranderd en bereid is om mee te werken aan hulpverlening. De GI daarentegen heeft zorgen geuit over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de ontwikkeling van [minderjarige].

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van zowel de moeder als [minderjarige]. Het hof concludeert dat de belangen van de moeder en de minderjarige bij een gezinshereniging onvoldoende zijn gewogen. Het hof heeft daarom de GI opgedragen om de mogelijkheden voor een gezinsopname te onderzoeken, zodat kan worden beoordeeld of de moeder in staat is om [minderjarige] en haar ongeboren kindje op te voeden. De procedure is aangehouden om de GI de gelegenheid te geven om dit onderzoek uit te voeren en het hof hierover te rapporteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 juni 2021
Zaaknummer : 200.291.119/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/362075 / JE RK 20-1359
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de pleegouders] , hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 29 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 maart 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, althans de GI niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek in hoger beroep.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 april 2021, heeft de GI verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De raad heeft bij brief van 23 maart 2021 aan het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 maart 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 12 maart 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 4 mei 2021;
  • het emailbericht van de pleegouders d.d. 5 mei 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 31 juli 2019 (voorlopig) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 31 oktober 2021.
3.3.
Op grond van een op 31 juli 2019 verleende spoedmachtiging is [minderjarige] sinds 6 augustus 2019 uit huis geplaatst. Hij verblijft sinds 3 september 2019 in het huidige pleeggezin (niet perspectief biedend).
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging uithuisplaatsing verlengd met ingang van 31 januari 2021 tot uiterlijk 31 oktober 2021.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De verhouding tussen de moeder en de GI en tussen de moeder en de pleegouders is niet goed. De moeder voelt zich niet serieus genomen. Als gevolg van een misverstand door zorgen die de moeder had, is de verhouding met de pleegouders nog slechter geworden.
De moeder begrijpt dat er ernstige zorgen over haar zijn geweest en zij erkent dat er in het verleden problemen waren met drank, drugs en een gewelddadige ex-partner. Zij heeft echter haar leven rigoureus ten goede veranderd. Zij gebruikt geen drank en drugs meer en heeft inmiddels een zwaar trainingsprogramma ondergaan, waarbij zij een goede lichamelijke conditie heeft opgebouwd. De moeder is desgewenst bereid om mee te werken aan urinecontroles. Verder is de relatie met de ex-partner beëindigd, heeft de moeder met haar oude netwerk gebroken en heeft ze weer een goed netwerk opgebouwd. Sinds geruime tijd heeft de moeder weer contact met haar familie.
De moeder kan zich verder niet verenigen met de uitkomst van het perspectiefonderzoek dat door Combinatie Jeugdzorg is uitgevoerd. Zij heeft wel degelijk zelfinzicht, is leerbaar en zij staat open voor verandering. Van een zwakke emotieregulatie is geen sprake, evenmin van een gebrek aan sensitiviteit. Van een objectief onderzoek is evenmin sprake; kennelijk is er geen rekening gehouden met de positieve stappen die de moeder heeft gezet.
Daar komt nog bij dat het onderzoek vluchtig en in korte tijd is uitgevoerd waardoor het mogelijk niet voldoende diepgaand is geweest. Overigens uit de Combinatie ook haar twijfels of het in het belang van [minderjarige] is om naar een nieuw pleeggezin te worden overgeplaatst.
De moeder is inmiddels zwanger van haar tweede kindje en in dit kader hebben er gesprekken plaatsgevonden bij de beschermtafel. Hieruit komen geen zorgen naar voren en in zoverre scoort de moeder voor dit kind wel een voldoende. Vanuit de verloskundige en huisarts zijn er evenmin zorgen. Deze omstandigheden zijn niet meegenomen in het onderzoek.
Bij de moeder bestaat de indruk dat zij niet van het beeld afkomt dat de GI in het verleden over haar heeft gevormd. [minderjarige] is het beste af bij de moeder. Hij groeit nu op zonder contact met zijn eigen familie, terwijl dit niet in zijn belang is.
De moeder is bereid om haar medewerking te verlenen aan de noodzakelijke hulpverlening.
3.7.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder heeft een andere visie dan de GI, waardoor er samenwerkingsproblemen zijn ontstaan. Inmiddels zijn er bemiddelingsgesprekken gaande.
Een goede samenwerking met de pleegouders vereist van beide partijen een inspanningsverplichting. De moeder heeft uitspraken gedaan die niet helpend zijn geweest voor de onderlinge relatie.
Mede naar aanleiding van de conclusies van het perspectiefonderzoek dat Combinatie Jeugdzorg heeft uitgevoerd is de GI van mening dat het perspectief van [minderjarige] niet meer thuis bij de moeder ligt. Het is juist dat het onderzoek versneld heeft plaatsgevonden, maar dit betekent niet dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest.
De zorgen van de GI over de moeder zijn toegenomen, nu zij in juni een tweede kindje verwacht. De zorgen zien met name op de emotionele beschikbaarheid en (on)voorspelbaarheid van de moeder. De GI vreest dat als [minderjarige] naar huis zou gaan er geen verandering komt in het gehechtheidspatroon, waardoor [minderjarige] in zijn angsten wordt versterkt en zijn autonome ontwikkeling in gevaar komt.
Er zijn veel risicofactoren en de moeder is te weinig leerbaar gebleken, zodat herhaling van patronen van vóór de uithuisplaatsing reëel zijn. Aangezien het huidige pleeggezin [minderjarige] geen perspectief biedende plaats kan bieden heeft [minderjarige] op de langere termijn de beste ontwikkelingskansen in een nieuw pleeggezin.
Er is reeds onderzoek gedaan naar een netwerkplaatsing, maar de moeder heeft dit traject destijds zelf beëindigd.
[minderjarige] is het afgelopen jaar enorm gegroeid in zijn (sociaal-emotionele) ontwikkeling. Er wordt wel gezien dat hij loyaliteitsproblemen heeft en het voor iedereen goed wil doen.
De omgangsmomenten zijn in oktober 2020 teruggebracht naar een volledig begeleide omgang van eenmaal per twee weken gedurende anderhalf uur, aangezien [minderjarige] last had van uitspraken die de moeder deed. Er wordt verder ook gezien dat de moeder haar best doet om er een fijn omgangsmoment van te maken en dat [minderjarige] hiervan geniet.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge is verklaard is gebleken dat de moeder zich positief heeft ontwikkeld en dat zij haar leven veel meer op orde heeft. Zij is zwanger van haar tweede kindje. Er hebben gesprekken plaatsgevonden binnen de beschermtafel om te zien of er voor het ongeboren kindje maatregelen moeten worden genomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat uit het beschermtafeloverleg geen dermate zorgen naar voren zijn gekomen die aanleiding zouden moeten geven tot een versneld raadsonderzoek. De moeder moet wel hulpverlening van Veilige Start accepteren.
De zorgen van de GI over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de kwetsbaarheid van [minderjarige] zijn volgens de GI nog steeds aanwezig en met name die zorgen maken dat [minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien. De GI heeft in haar opvoedbesluit het advies van de Combinatie Jeugdzorg meegenomen.
Daartegenover blijkt uit de stukken en de mondelinge behandeling dat de GI geen zorgen meer heeft over de verslavingsproblematiek van de moeder en de fysieke veiligheid van [minderjarige] als gevolg van de relatie met haar ex-partner, welke zorgen toentertijd hoofdzakelijk aanleiding waren om [minderjarige] uit huis te plaatsen (zie uitspraak van dit hof van 27 februari 2020).
3.8.4.
Gelet op de uitspraak van het Europese Hof Strand Lobben vs Noorwegen (EHRM,
10 september 2019, nr. 37283/13) rust er op een staat een positieve verplichting om maatregelen te nemen die hereniging van een kind met zijn ouders faciliteren zodra dat redelijkerwijs mogelijk is. Enkel onder heel uitzonderlijke omstandigheden kunnen familiebanden worden verbroken. De belangen van een kind kunnen voorrang hebben op die van de ouders. Van een schending van artikel 8 EVRM kan sprake zijn indien de belangen van een ouder onvoldoende worden gewogen.
3.8.5.
Die belangen van moeder moeten, gelet op voornoemde jurisprudentie maar ook los daarvan, zorgvuldig worden gewogen. Het hof ziet dat de leefomstandigheden van de moeder inmiddels drastisch zijn gewijzigd. Genoemde omstandigheden, namelijk dat de moeder haar leven op orde heeft en dat uit het beschermtafeloverleg geen noemenswaardige zorgen voor het nog niet geboren kindje van de moeder naar voren zijn gekomen, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende meegenomen in het systeemonderzoek en het zogenoemde opvoedbesluit van de GI.
Ook is aan de orde dat [minderjarige] niet in het huidige pleeggezin kan opgroeien, zodat hij ongeacht de beslissing of de uithuisplaatsing kan worden beëindigd, met een verandering in zijn verblijf te maken gaat krijgen, wat voor hem niet makkelijk zal zijn.
Daarnaast zijn er reële zorgen of de moeder het langdurig verblijf van [minderjarige] in een pleeggezin kan accepteren, hetgeen ertoe kan leiden dat de problematiek waarmee [minderjarige] nu te kampen heeft in stand zal blijven.
3.8.6.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat de belangen van de moeder en [minderjarige] bij een gezinshereniging onvoldoende zijn gewogen. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om de mogelijkheden van een gezinsopname te onderzoeken. De voorkeur van het hof gaat uit naar een opname bij [instelling] , vanwege hun bijzondere expertise, maar een gezinsopname elders behoort eveneens tot de mogelijkheden.
Op deze wijze kan worden beoordeeld of de moeder over voldoende (pedagogische) vaardigheden beschikt om [minderjarige] en/of het nog ongeboren kindje te verzorgen en op te voeden en kan ook worden bezien in hoeverre eventuele hechtingsproblematiek van [minderjarige] eraan in de weg staat om [minderjarige] (in de toekomst) bij de moeder te laten opgroeien.
Een bijkomend voordeel van deze gezinsopname is dat er tevens zicht komt op de interactie tussen de moeder en het nog ongeboren kindje, zodat een raadsonderzoek mogelijk achterwege kan blijven.
Verder kan het onderzoek eraan bijdragen dat het voor de moeder makkelijker te accepteren is dat [minderjarige] in een pleeggezin opgroeit, indien uit de opname zou blijken dat het belang van [minderjarige] met zich meebrengt dat zijn opgroeiperspectief niet bij de moeder ligt.
3.8.7.
Het hof zal het GI opdragen om hier vervolg aan te geven. Het hof zal de procedure vier maanden aanhouden om de GI in de gelegenheid te stellen om de mogelijkheden van een gezinsopname zo spoedig mogelijk te onderzoeken en/of in gang te zetten en het hof hierover verder te informeren.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
draagt de GI op om de mogelijkheden voor een gezinsopname te onderzoeken en het hof hierover uiterlijk 5 oktober 2021 te rapporteren;
houdt iedere overige beslissing aan tot 5 oktober 2021 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en A.M. Bossink en is op 3 juni 2021 uitgesproken door mr. C.D.M. Lamers in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.