ECLI:NL:GHSHE:2021:1648

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
200.290.345_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortdurende ex-partnerproblematiek en strijd over omgang met kinderen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling van haar drie minderjarige kinderen is verlengd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.A. Offermans, verzet zich tegen de beslissing van de GI (Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg) om de ondertoezichtstelling voort te zetten, en stelt dat de GI niet voldoende regie voert en dat de hulpverlening is gestagneerd. De vader van de kinderen vreest dat hij de kinderen niet meer zal zien als de ondertoezichtstelling wordt opgeheven, en benadrukt het belang van monitoring van de situatie rondom de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2021 heeft het hof de minderjarige [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om haar mening te uiten. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier samen te werken in het belang van de kinderen, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor de kinderen. De moeder heeft onvoldoende inzicht in haar rol in de problematiek en de GI heeft niet de noodzakelijke hulpverlening kunnen bieden. Het hof concludeert dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 juni 2021
Zaaknummer : 200.290.345/01
Zaaknrs 1e aanleg : C/03/283390 / JE RK 20-2110, C/03/283391/JE RK 20-2111 en
C/03/283392 / JE RK 20-2112
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A. Offermans,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Zuid-Limburg, vestiging [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 16 februari 2021 met producties, ingekomen bij het hof op
17 februari 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI met betrekking tot de ondertoezichtstelling af te wijzen, als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift van 30 maart 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 7 april 2021 heeft de GI verzocht het hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, evenals de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 16 april 2021 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 6 mei 2021 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader,
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en er is door het hof voorafgaand aan de mondelinge behandeling en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit kindgesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de ouders zijn geboren;
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1]);
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2]);
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3]).
3.2.
De ouders oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
3.3.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.4.
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn met ingang van 2 december 2019 onafgebroken onder toezicht gesteld van de GI.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 20 november 2021.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De ondertoezichtstelling heeft een averechts effect doordat de GI niet aan de gestelde doelen werkt, buiten het normaliseren van de omgang. Daarnaast voert de GI onvoldoende regie en gaat de GI niet voortvarend te werk. Door de opstelling van de GI is de hulpverlening bij Buro One uiteindelijk gestopt en is er een zeer zorgelijke situatie rondom [minderjarige 2] ontstaan. De GI heeft de ouders bovendien lijnrecht tegenover elkaar gezet. De moeder staat open voor hulp en kan deze hulpverlening continueren zonder bemoeienis van de GI.
3.7.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Ten gevolge van de voortdurende ex-partner-strijd lukt het de ouders niet om structureel en constructief met elkaar hun ouderschap in te vullen en afspraken te maken. De GI betwist dat de behandeling van Buro One is gestopt vanwege de houding van de GI. Het lukt de moeder niet om de kinderen in emotionele zin toestemming te geven om omgang te hebben met hun vader. De GI heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder mee blijft werken aan de hulpverlening indien de ondertoezichtstelling beëindigd zou worden.
3.8.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader vreest er voor dat hij de kinderen niet meer zal zien indien de ondertoezichtstelling beëindigd wordt. Het is volgens de vader daarom van groot belang dat de situatie rondom de moeder gemonitord blijft worden. De vader stelt zich zeer terughoudend op richting de moeder om de situatie rustig te houden. De vader betreurt het dat de moeder de kinderen blijft belasten met informatie over de procedures die de ouders voeren.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. Vanwege de voortdurende ex-partnerstrijd lukt het de ouders niet om op een passende wijze met elkaar te communiceren en samen te werken in het belang van de kinderen. Zo hebben de ouders nog steeds geen overeenstemming over de zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Ook lukt het de moeder niet om de kinderen de emotionele toestemming te geven die zij hard nodig hebben om onbelemmerd bij de vader te kunnen overnachten. Dit zorgt ervoor dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een loyaliteitsconflict geduwd worden en in de knel komen. [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben veel last van het hoog opgelopen conflict tussen de ouders.
De moeder heeft op 2 juni 2020 een schriftelijke aanwijzing gekregen, omdat het volgens de GI noodzakelijk bleek de moeder onder dwang te laten meewerken aan de wekelijkse omgang met overnachting bij de vader. De schriftelijke aanwijzing is (voor wat betreft het onderdeel contact met de vader) door de rechtbank bekrachtigd. Daar komt bij dat er inmiddels ernstige zorgen zijn over [minderjarige 2] die zich zeer agressief heeft opgesteld en suïcidale gedachten heeft geuit, hetgeen volgens de moeder aan de vader te wijten valt. Naar het oordeel van het hof geeft de moeder hierdoor geen blijk van inzicht in haar mogelijke eigen aandeel in de situatie rondom [minderjarige 2].
De door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening van Buro One die gericht was op het werken naar solo parallel ouderschap is niet van de grond gekomen. De moeder en de GI twisten over de oorzaak daarvan. Wat daar ook van zij, uit het eindverslag van Buro One van januari 2021 blijkt dat er onvoldoende basis was om de behandeling verder vorm te geven. De impasse en polarisatie tussen de ouders enerzijds en onvoldoende positionering vanuit de GI anderzijds hebben ervoor gezorgd dat het traject is gestagneerd. De ouders en de kinderen zijn door de GI inmiddels aangemeld bij Plinthos en er zal op korte termijn gestart worden met een diagnostisch onderzoek en trauma-screening.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er naar het oordeel van het hof sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
Het hof heeft bovendien uit eigen waarneming tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat de ouders op dit moment niet in staat zijn deze ernstige ontwikkelings-bedreiging van de kinderen weg te nemen in het vrijwillig kader. Van belang daarbij is dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard dat de ouders geen overeenstemming kunnen bereiken over de contactregeling, en dat het aan de rechtbank is daar een beslissing over te nemen. Anders dan de moeder aangeeft, heeft het hof gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de waarnemingen tijdens de mondelinge behandeling niet de overtuiging dat de ouders de opvoedsituatie rondom [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] samen – zonder regie van de GI – gaan verbeteren.
Nu het hof wel de gerechtvaardigde verwachting heeft dat de ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen, is daarmee voldaan aan de vereisten van artikel 1:255 lid 1 en artikel 1:260 BW.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 november 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en E.P. de Beij
en is op 3 juni 2021 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.