ECLI:NL:GHSHE:2021:1644

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
200.259.410_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eenhoofdig gezag en omgangsregeling voor minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de vader met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling van hun minderjarige kinderen. De moeder verzoekt om eenhoofdig gezag over de kinderen, omdat de dynamiek tussen de ouders problematisch is. De vader heeft een zelfbepalende houding aangenomen, wat leidt tot een onveilige situatie voor de kinderen. Het hof heeft in eerdere beschikkingen de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over de gezags- en omgangsregeling. De Raad adviseert om het verzoek van de moeder toe te wijzen, omdat gezamenlijk gezag niet uitvoerbaar is door de slechte communicatie tussen de ouders en de onvoorspelbaarheid van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader niet bereid is om hulpverlening te accepteren, wat de situatie verder compliceert. Het hof oordeelt dat het eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen is, omdat dit de moeder in staat stelt om beter voor de kinderen te zorgen. Wat betreft de omgangsregeling, adviseert de Raad een regeling waarbij de kinderen één keer in de twee weken op zaterdag bij de vader zijn. Het hof besluit dat de omgangsregeling met overnachting kan worden vastgesteld, mits de vader zijn nieuwe woning geschikt maakt voor de kinderen. De uitspraak van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af. De omgangsregeling wordt vastgesteld met ingang van 19 juni 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 juni 2021
Zaaknummer: 200.259.410/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/352312 / FA RK 18-6361
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A.H. Vullings.
Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 19 maart 2020

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de vragen welke vorm van gezag (gezamenlijk of eenhoofdig) het meest in het belang van de kinderen is en of, en zo ja, welke zorgregeling in het belang van de kinderen is.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot 27 juni 2020 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Segeren-Krijnen. De moeder is tevens bijgestaan door een tolk in het Lingala, de heer C. Batekele met tolkennummer 30230;
-de vader, bijgestaan door mr. Vullings. De vader is tevens bijgestaan door de heer A.O. Muambi, die ter zitting fungeerde als tolk in het Lingala, nadat hij daartoe op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte heeft afgelegd;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
Tijdens de voortgezette mondeling behandeling in hoger beroep is tevens de andere bij dit hof lopende zaak tussen partijen behandeld inzake – kort gezegd – een voorlopige contactregeling tussen de vader en de kinderen, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.285.343/01.
De vader heeft ter mondelinge behandeling het door hem ingestelde hoger beroep tegen de door de rechtbank vastgestelde voorlopige contactregeling tussen hem en de kinderen, ingetrokken.
6.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 7 januari 2021;
- het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 20 januari 2021;
- het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 1 februari 2021;
- het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 30 maart 2021;
- het V8-formulier ingediend door de advocaat van de vader op 8 april 2021;
- het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 13 april 2021.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft in het rapport van 7 januari 2021
omtrent het gezag– samengevat – geadviseerd om het verzoek in hoger beroep van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen toe te wijzen. Gedurende het raadsonderzoek is gebleken dat de kinderen door de dynamiek tussen de ouders klem of verloren zijn geraakt. Binnen deze dynamiek stelt de vader zich zelfbepalend op en kan de moeder hier onvoldoende weerstand tegen bieden. Er is daardoor onvoldoende draagvlak voor het op een onbelaste manier uitoefenen en voortzetten van het gezamenlijk gezag. Vanwege genoemde houding van de vader (die hij sinds het verbreken van de relatie laat zien) heeft de raad er onvoldoende vertrouwen in dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. Bij het in stand houden van het gezamenlijk gezag vindt de raad het risico dan ook zeer reëel dat de kinderen nog meer klem of verloren raken tussen de ouders dan op dit moment het geval is. De raad is zich ervan bewust dat de vader, ook in de situatie dat de moeder alleen met het gezag over de kinderen is belast, mogelijk niet in staat is om zijn houding aan te passen. Desondanks is eenhoofdig gezag het meest in het belang van de kinderen, omdat de moeder daarmee in haar kracht wordt gezet. Zij is dan vanuit haar positie als (de enige) gezaghebbende ouder beter in staat om in het belang van de kinderen te handelen. Daarbij komt dat door het eenhoofdig gezag de rust en duidelijkheid voor de kinderen het meest gegarandeerd is.
7.2.
De raad heeft in het rapport van 7 januari 2021
omtrent de omgang– samengevat – geadviseerd om een regeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen, waarbij de kinderen één keer in de twee weken op zaterdag bij de vader zijn van 10.00 uur tot 18.00 uur. De kinderen ervaren dan duidelijkheid en continuïteit in het contact met de vader. Het contact tussen de vader en de kinderen is in het belang van de kinderen. Het is belangrijk voor de kinderen dat beide ouders, en in het bijzonder de vader, zich houden aan de regeling die wordt vastgesteld. De vader houdt zich op dit moment niet aan de voorlopige regeling. Het vastleggen van de geadviseerde regeling ziet de raad als kans voor de vader om te laten zien dat hij wel betrouwbaar kan zijn voor de kinderen. Gedurende het raadsonderzoek is gebleken dat er zorgen bestaan over de veiligheid van de kinderen bij de vader. De kinderen hebben verklaard dat de woning van de vader vies is en stinkt. Op 2 augustus 2020 is door de politie een sterke wietlucht geroken in de woning. Een overnachting van de kinderen bij de vader is op dit moment niet in het belang van de kinderen. Indien de vader gedurende een langere tijd kan laten zien dat hij duidelijkheid en rust kan creëren voor de kinderen en de kinderen hier goed op reageren, kan de regeling in de toekomst mogelijk worden uitgebreid.
7.3.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het rapport van de raad te reageren.
7.4.
De moeder heeft bij voornoemd V8-formulier met bijlagen van 20 januari 2021, zoals aangevuld op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
Gezag
7.4.1.
De moeder kan zich verenigen met het advies van de raad omtrent het eenhoofdig gezag. Uit het rapport van de raad volgt dat partijen niet kunnen communiceren en geen afspraken kunnen maken over de kinderen. Het gezamenlijk gezag is daardoor niet uitvoerbaar. De vader wil niet meewerken aan hulpverlening om de communicatie tussen partijen te verbeteren. Verder is het lastig om afspraken met de vader te maken. De vader wil zelf bepalen wat er gebeurt. Het gezamenlijk gezag levert spanning op over en weer; dit heeft ook zijn weerslag op de kinderen. Het klemcriterium is van toepassing.
Omgang
7.4.2.
De moeder kan zich ook verenigen met de door de raad geadviseerde omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. In afwachting van het advies van de raad heeft de moeder de rechtbank verzocht om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, waarbij de kinderen één zaterdag in de twee weken bij de vader verblijven van 10:00 uur tot 18:00 uur. De rechtbank heeft in de beschikking van 31 juli 2020 het verzoek van de moeder toegewezen. De vader houdt zich niet aan de door de rechtbank vastgestelde voorlopige regeling. De vader heeft meerdere keren tegen instanties en tijdens gerechtelijke procedures verklaard dat hij zelf bepaalt of, en wanneer, hij de kinderen wil zien. Ten aanzien van het nieuwe appartement van de vader heeft de moeder er niet veel vertrouwen in dat de vader ook daadwerkelijk gaat verhuizen. Zij wil eerst zien dat de verhuizing doorgaat en dat het appartement geschikt is voor de kinderen. De moeder heeft -desgevraagd door het hof- verklaard dat zij in dat geval niet uitsluit dat de door de raad geadviseerde regeling uitgebreid kan worden. De door de raad geadviseerde regeling direct uitbreiden met een overnachting, gaat de moeder op dit moment te ver. Met name [minderjarige 1] heeft moeite met de huidige situatie. Er moet gekeken worden of [minderjarige 1] een uitbreiding van het contact aankan. [minderjarige 1] kampt met een angststoornis. Hij is bang voor de vader. [minderjarige 1] heeft een tijd lang gezegd dat hij niet naar de vader toe wil, ook niet nadat de moeder hem daartoe had geprobeerd de motiveren. De moeder heeft toen het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) ingeschakeld. Het CJG heeft gezocht naar gespecialiseerde (psychologische) hulp voor [minderjarige 1] . Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verder verklaard dat zij zich zorgen maakt over de kinderen wanneer zij bij de vader zijn. Er heeft zich tijdens de contactmomenten een aantal incidenten voorgedaan, waaruit blijkt dat de vader zijn verantwoordelijkheid als ouder niet neemt.
7.5.
De vader heeft bij voornoemd V8-formulier met bijlage van 1 februari 2021, zoals aangevuld op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
Gezag
7.5.1.
De vader vindt dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven. Hij ziet geen belemmeringen in de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Tot op heden hebben partijen alle belangrijke beslissingen over de kinderen samen en in overleg genomen, zoals de schoolkeuze. De moeder heeft geen concrete voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat de vader haar bij de uitoefening van het gezag over de kinderen heeft tegenwerkt. De vader neemt bovendien nooit beslissingen die niet in het belang van de kinderen zijn. De vader heeft -desgevraagd verklaard- dat hij de door het CJG gesignaleerde zorgen over [minderjarige 1] niet herkent. Hij heeft een andere kijk op de situatie dan de moeder en het CJG. Verder spelen ook culturele aspecten een rol. De vader vindt hulpverlening voor de kinderen en hulpverlening om de communicatie tussen partijen te verbeteren niet nodig.
Omgang
7.5.2.
De vader kan zich niet verenigen met de door de raad geadviseerde omgangsregeling; deze regeling is te beperkt. Er is geen enkele reden aanwezig om een summiere regeling, zonder overnachting, vast te stellen. In de zomervakantie hebben de kinderen drie weken aaneengesloten bij de vader verbleven. Verder zijn de kinderen in de afgelopen periode ook op andere dagen en tijden dan door de rechtbank in de beschikking van 31 juli 2020 bepaald, bij de vader geweest. Bovendien krijgt de vader op 18 mei 2021 de sleutel van zijn nieuwe appartement. De vader beschikt dan over een eigen keuken, een badkamer en twee slaap-kamers; dat is een groot verschil met zijn huidige woning. De moeder mag een bezoek brengen aan het appartement van de vader, om te kijken of het geschikt is voor de kinderen.
De vader verzoekt (na wijziging van zijn verzoek tijdens de voortgezette mondelinge behandeling) de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een regeling tussen hem in de kinderen vast te stellen, waarbij:
 de vader de ene week [minderjarige 1] op maandag en woensdag om 17.30 uur ophaalt, met hem naar de voetbal gaat en hem daarna naar de moeder terugbrengt;
 de vader de ene week [minderjarige 2] op donderdag om 17.30 uur ophaalt, met hem naar de voetbal gaat en hem daarna naar de moeder terugbrengt;
 de kinderen de andere week van vrijdag na school tot maandag voor school bij de vader verblijven.
7.6.
De raad heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – kort samengevat – verklaard dat de inhoud van het raadsrapport duidelijk is.
Eenhoofdig gezag is in het belang van de kinderen. Er is sprake van kindeigen problematiek bij [minderjarige 1] . Het lukt de ouders niet om samen beslissingen over de kinderen te nemen, omdat de vader onvoorspelbaar is en geen hulpverlening accepteert.
Voor wat betreft de omgang tussen de vader en de kinderen wordt de raad geconfronteerd met een gewijzigde situatie. Ook bij de omgang speelt de onvoorspelbaarheid en eigenge-reidheid van de vader een belangrijke rol. Het lukt de raad en de moeder niet om tot de vader te laten doordringen dat hij de kinderen niet zomaar kan ophalen wanneer hij dat wil. Contact tussen de vader en de kinderen is echter wel in het belang van de kinderen. Een uitbreiding van de in het raadsrapport geadviseerde regeling met een overnachting is alleen mogelijk met een traject waarbij partijen bereid zijn om het contact met elkaar aan te gaan.
7.7.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
7.7.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.7.2.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een verzoek tot gezamenlijk gezag zoals het onderhavige wordt toegewezen; een afwijzing van een dergelijk verzoek geschiedt slechts in de twee in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde uitzonderingsgevallen.
7.7.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
7.7.4.
Het hof is met de raad en op dezelfde gronden als de raad, van oordeel dat het eenhoofdig gezag van de moeder over de kinderen, het meest tegemoet komt aan de belangen van de kinderen. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
7.7.5.
Uit de stukken (met name het rapport van de raad) en het besprokene ter voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep volgt genoegzaam dat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijke gezag over de kinderen. Vast staat dat de vader zich na de beëindiging van de affectieve relatie tussen partijen enorm zelfbepalend en daarmee ook onvoorspelbaar opstelt ten aanzien van de kinderen. Deze houding van de vader heeft het hof ook tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep waargenomen. Zo heeft de vader onder meer expliciet verklaard dat hulpverlening voor de kinderen niet nodig is, terwijl de moeder, de raad en het CJG specialistische psychologische hulp voor [minderjarige 1] -vanwege zijn kindeigen problematiek- noodzakelijk vinden. Omdat voor de inzet van de noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige 1] uiteindelijk ook de toestemming van de vader nodig is, zal het gezamenlijk gezag ertoe leiden dat deze hulpverlening niet, dan wel moeizaam van de grond komt. Daarbij komt, dat uit de stukken en het besprokene ter voortgezette mondelinge behandeling blijkt dat partijen ook niet in staat zijn om op enigerlei wijze met elkaar te communiceren over de kinderen. Dit volgt onder meer uit het feit dat nog vrij recent bij de overdracht van de kinderen in het kader van de omgangsregeling een ernstige (fysieke en verbale) escalatie tussen partijen heeft plaatsgevonden, waarbij de politie betrokken is geweest. De vader heeft ter mondelinge behandeling expliciet verklaard ook op dit punt hulpverlening niet nodig te vinden. Het hof verwacht dan ook niet dat in de communicatie tussen partijen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Al deze voornoemde omstandigheden tezamen maken naar het oordeel van het hof dat iedere basis voor gezamenlijk gezag ontbreekt en dat het voldoende aannemelijk is geworden dat in geval van gezamenlijk gezag er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders.
7.7.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof, anders dan de rechtbank, het inleidend verzoek van de vader om hem mede met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten, alsnog afwijzen.
Omgangsregeling
7.8.
Het hof stelt voorop dat de vader bij V8-formulier van 1 februari 2021, voor het eerst in hoger beroep heeft verzocht om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen. De vader heeft ter voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep zijn verzoek aangepast, zoals onder punt 7.5.2. van deze beschikking is weergegeven. Het hof ziet – mede gelet op de aard van de zaak en daarmee samenhangende proceseconomische redenen – geen aanleiding om dit (gewijzigde) verzoek van de vader buiten beschouwing te laten. Het hof vindt dit (gewijzigde) verzoek niet in strijd met de goede procesorde, temeer omdat de moeder ter voortgezette mondelinge behandeling nog voldoende op het (gewijzigde) verzoek van de vader heeft kunnen reageren. Door het hof wordt recht gedaan op het gewijzigde verzoek van de vader.
7.8.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
7.8.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil of de vader recht heeft op omgang met de kinderen, maar wel de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
7.8.3.
De raad heeft in het rapport van 7 januari 2021 geconcludeerd dat een omgangsrege-ling tussen de vader en de kinderen, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één keer in de twee weken op zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur bij de vader zijn, in het belang van de kinderen is. Het hof constateert echter dat er aan de zijde van de vader sinds het raadsrapport sprake is van een belangrijke wijziging van omstandigheden. Uit de door de vader overgelegde stukken en het besprokene ter voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader per 18 mei 2021 de sleutel krijgt van een appartement met twee slaapkamers aan [adres] te [woonplaats] . Hiermee komen de bezwaren van de raad en de moeder tegen de onveilige huisvesting van de vader te vervallen. Het hof is dan ook van oordeel dat indien de vader deze woning daadwerkelijk heeft betrokken, niet langer (meer) een contra-indicatie aanwezig is tegen een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen met overnachting. Ook de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] vormt geen contra-indicatie voor een omgangsregeling met overnachting, omdat daarvoor inmiddels via het CJG passende hulpverlening is ingeschakeld. Voor zover de moeder ter voortgezette mondelinge behandeling nog heeft aangevoerd dat zich tijdens de contactmomenten een aantal incidenten heeft voorgedaan waaruit volgens haar blijkt dat de vader zijn verantwoordelijkheid als ouder niet neemt, merkt het hof op dat de vader deze incidenten (grotendeels) heeft weersproken dan wel heeft betwist en dat het hof, zelfs als er sprake zou zijn geweest van de door de moeder gesignaleerde incidenten, die niet zodanig waren dat gezegd kan worden dat de vader zijn verantwoordelijkheid als ouder niet neemt.
7.8.4.
Op grond van het voorgaande acht het hof een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, waarbij de kinderen één keer in de twee weken op van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader verblijven, in het belang van de kinderen wenselijk. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de vader ook daadwerkelijk naar het appartement aan [adres] in [woonplaats] verhuist en dat hij ervoor zorgt dat de kinderen in dit appartement een passende slaapplek hebben. Omdat de vader pas per 18 mei 2021 de sleutel van het appartement krijgt, moet hij eerst in de gelegenheid worden gesteld om het appartement bewoonbaar te maken en om een passende slaapplaats voor de kinderen te creëren. De hiervoor genoemde omgangsregeling tussen de vader en de kinderen met overnachting geldt daarom voor het eerst op zaterdag 19 juni 2021. Het hof vertrouwt er op dat de ouders uitvoering zullen geven aan deze door het hof vastgestelde omgangsregeling en dat met name de vader niet langer zelf bepaalt of, en wanneer, hij de kinderen wil zien.
7.8.5.
Het hof overweegt tot slot voor de duidelijkheid dat tot 19 juni 2021 de door de rechtbank bij beschikking van 31 juli 2020 vastgestelde voorlopige omgangsregeling geldt, waarbij de kinderen één zaterdag in de twee weken van 10:00 uur tot 18:00 uur bij de vader verblijven.
7.8.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen zoals hierna onder 8 vermeld.
Proceskosten
7.9.
Het hof zal – gelet op de familierechtelijke aard van de procedure – de proceskosten in hoger beroep compenseren.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 maart 2019, voor wat betreft het gezag over de kinderen en voor zover de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen heeft afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , uitoefenen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
stelt tussen de vader en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
tot 19 juni 2021een omgangsregeling vast waarbij zij gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende één zaterdag in de twee weken van 10:00 uur tot 18:00 uur;
stelt tussen de vader en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
met ingang van 19 juni 2021een omgangsregeling vast, waarbij zij gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende één keer in de twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2021 door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.