Na in opdracht van [appellant] aan de hand van door [appellant] aangereikt vergelijkingsmateriaal handschriftonderzoek te hebben gedaan, heeft de aan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. (hierna: NFO) verbonden forensisch deskundige [deskundige] (hierna: [deskundige] ) in het NFO-rapport van 8 februari 2018 (hierna: rapport I.) voor de handtekening(en) onder de Schenkingsakte 2008 en de Verkoopakte 2011 geconcludeerd:
“(…) Op basis van het onderzoek aan de hand van het ter beschikking gestelde materiaal zijn de betwiste handtekeningen niet aan te merken als echte handtekeningen van de heer [vader] . Indicatoren, die op het tegendeel (zouden kunnen) duiden, zijn in het ter beschikking gestelde materiaal niet aangetroffen.”
Na in opdracht van [zus 2] en haar partner [partner van zus 2] aan de hand van door hen aangereikt vergelijkingsmateriaal handschriftonderzoek te hebben gedaan, heeft [deskundige] blijkens de NFO-brief van 13 april 2018 (hierna: rapport II.) gerapporteerd:
“(…)
De hypothesen
De eerste hypothese luidt in het onderhavige onderzoek als volgt:
[H1]: de betwiste handtekening zijn door de heer [vader] middels een schrijfinstrument op de kwestieuze documenten vervaardigd.
De tegengestelde hypothese, genaamd de hypothese 2, luidt in dit geval als volgt:
[H2]: de betwiste handtekeningen zijn niet door dhr. [vader] geproduceerd en betreffen vervalsingen.
(…)
V. Conclusie en toelichting
(…)
I.
De resultaten van het schriftvergelijkend onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
II.
Dit betekent dat de resultaten van het schriftvergelijkend onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de te betwiste handtekeningen (…) door de heer [vader] op de kwestieuze documenten zijn vervaardigd, dan wanneer de betwiste handtekeningen vervalsingen zijn.
Voorgaande betekent dat de conclusie, zoals deze staat beschreven in het deskundigenbericht d.d. 8 februari 2018, dient te worden herzien. (…)”
Na in opdracht van [appellant] aan de hand van door [appellant] aanvullend aangereikt vergelijkingsmateriaal handschriftonderzoek te hebben gedaan, heeft [deskundige] in het NFO-rapport van 1 oktober 2018 (hierna: rapport III.) voor de handtekening(en) onder de Schenkingsakte 2008 en de Verkoopakte 2011 geconcludeerd:
“(…) Bij bestudering van het ter hand gestelde materiaal is vastgesteld dat het vergelijkingsmateriaal, zoals aangeleverd door dhr. [appellant] uit de jaren 2010 en 2011 een compleet ander beeld toont dan het vergelijkingsmateriaal zoals aangeleverd dhr. [partner van zus 2] uit de jaren 2010 en 2011 (…) De verschillen (…) zijn niet te verklaren vanuit de natuurlijke variatiebreedte van dhr. [vader] . Dit betekent concreet dat het materiaal dat is aangeleverd dhr. [appellant] vals is of dat het materiaal van dhr. [partner van zus 2] vals is (…)
5. Conclusies
Met het oog op hetgeen hiervoor beschreven staat is het noodzakelijk om het deskundigenbericht d.d. 8 februari 2018 en de brief d.d. 16 april 2018 in te trekken en te vervangen door dit deskundigenbericht. Alvorens in de onderhavige zaak een conclusie kan worden getrokken over echtheid van de betwiste handtekeningen dient duidelijkheid te bestaan over de authenticiteit van het vergelijkingsmateriaal zoals aangeleverd door dhr. [appellant] en dhr. [partner van zus 2] . (…)”
Waar [appellant] in dit geding bewijslevering (door met name getuigen of deskundigen) naar de authenticiteit van de handtekening(en) onder de Schenkingsakte 2008 en de Verkoopakte 2011 verlangt, licht [appellant] met name toe dat hij kan bewijzen dat het door hem aan het NFO aangeleverde vergelijkingsmateriaal de originele handtekening van vader bevat terwijl het door (de partner van) [zus 2] aan het NFO aangeleverde vergelijkingsmateriaal vals zou zijn opgemaakt. Dat dit bewijs volgens [appellant] al met de ingebrachte NFO-rapportages is geleverd, kan het hof niet volgen omdat blijkens rapport III. voor het NFO onduidelijk is welk aan haar aangereikt vergelijkingsmateriaal wel of geen authentieke handtekening van vader bevatte. Waar [appellant] in dit verband benadrukt dat het door hem aan het NFO aangereikte vergelijkingsmateriaal van officiële instanties werd verkregen, staat daarmee (zelfs bij juistheid) nog niet vast dat die stukken vóór inzending aan die instanties ook daadwerkelijk door vader persoonlijk werden ondertekend.
Ook de vele andere in dit verband door [appellant] aangevoerde argumenten voor bewijslevering naar (de valsheid van) aan het NFO aangereikt vergelijkingsmateriaal of naar de authenticiteit van de handtekening(en) onder de Schenkingsakte 2008 en de Verkoopakte 2011 kunnen in dit geding nergens toe leiden. Zelfs in het (voor [appellant] meest gunstige) geval dat het door hem aan het NFO aangeleverde vergelijkingsmateriaal de originele handtekening(en) van vader zou blijken te bevatten en de handtekening(en) onder de Schenkingsakte 2008 en/of de Verkoopakte 2011 uiteindelijk niet van vader afkomstig mocht(en) blijken te zijn, volgt daaruit nog niet dat [vereffenaar] daar weet van had of in zoverre tekort is geschoten als vereffenaar van de nalatenschap. Ook voor zover [appellant] beweert dat [vereffenaar] als vereffenaar dat dan heeft geweten althans had moeten weten, blijft dat (te) abstract en berust dat onvoldoende op concrete feiten of omstandigheden.