ECLI:NL:GHSHE:2021:1621

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
200.281.874_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en toewijzing restitutie werkkapitaal na beëindiging samenwerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Trademarkers LLC en Trademarkers Merkenbureau CV. De zaak betreft een verstekzaak waarin Trademarkers LLC, gevestigd in de Verenigde Staten, vorderde dat Trademarkers Merkenbureau CV, een inmiddels ontbonden commanditaire vennootschap, het restant van het werkkapitaal van € 21.816,08 zou terugbetalen na het beëindigen van hun samenwerking. De samenwerking tussen de partijen eindigde in april 2019, waarna Trademarkers LLC in eerste aanleg een vordering indiende die door de kantonrechter op 6 mei 2020 werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

In hoger beroep heeft Trademarkers LLC de vordering opnieuw ingediend, met een nadere toelichting en onderbouwing. Het hof heeft vastgesteld dat het bedrag van € 85.000,- aan Trademarkers Merkenbureau CV was betaald voor specifieke kosten, en dat er een restant van € 21.816,08 overbleef dat terugbetaald moest worden. Het hof oordeelde dat de vordering van Trademarkers LLC voldoende was onderbouwd en dat de grieven van appellante slagen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Trademarkers Merkenbureau CV tot betaling van het resterende bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van beide instanties.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van vorderingen in civiele procedures en bevestigt dat een partij die in hoger beroep gaat, voldoende bewijs moet leveren om haar claims te ondersteunen. Het hof heeft de kosten van het geding aan de zijde van Trademarkers LLC begroot en verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.281.874/01
arrest van 1 juni 2021
in de zaak van
Trademarkers LLC,
gevestigd te [vestingingsplaats] (Verenigde Staten),
appellante,
advocaat: mr. A. Das Gupta te Amsterdam,
tegen:
Trademarkers Merkenbureau CV,
(voorheen) gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 augustus 2020 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 6 mei 2020 tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8205371 \ CV EXPL 19-8498)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 5 augustus 2020;
  • het op 18 augustus 2020 tegen geïntimeerde verleende verstek;
  • de rolbeslissing van 25 augustus 2020;
  • de memorie van grieven van appellante van 3 november 2020 met producties.
Appellante heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
Appellante is een vennootschap naar buitenlandse recht die deel uitmaakt van een concern van (uiteindelijk) de heer [indirect eigenaar appellante] (verder: [indirect eigenaar appellante] ).
Geïntimeerde is een inmiddels ontbonden commanditaire vennootschap waarvan Mundial Holdings BV de beherend vennoot is. Bestuurder/aandeelhouder van Mundial Holdings BV is de heer [bestuurder/aandeelhouder geïntimeerde] (verder: [bestuurder/aandeelhouder geïntimeerde] ).
[indirect eigenaar appellante] en [bestuurder/aandeelhouder geïntimeerde] hebben via verschillende ondernemingen met elkaar samengewerkt. In april 2019 is de samenwerking tussen hen in onmin geëindigd en daarmee ook de relatie tussen de vennootschappen die partij zijn in dit geschil.
De procedure in eerste aanleg
3.2
Bij dagvaarding van 26 november 2019 heeft appellante de onderhavige procedure tegen geïntimeerde aanhangig gemaakt. Hierin vordert appellante veroordeling van geïntimeerde tot betaling aan appellante van een bedrag van € 21.816,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten. Geïntimeerde heeft de vordering van appellante bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan met veroordeling van appellante in de proceskosten.
3.3
Bij vonnis van 6 mei 2020 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van appellante volstrekt ontoereikend is onderbouwd en daarom niet kan slagen. De vordering is afgewezen met veroordeling van appellante in de proceskosten.
De procedure in hoger beroep
3.4
Bij dagvaarding van 5 augustus 2020 is appellante in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 mei 2020.
De dagvaarding is betekend aan het adres van Mundial Holdings BV als beherend vennoot van geïntimeerde. Nadat op 18 augustus 2020 tegen geïntimeerde verstek was verleend, is op 25 augustus 2020 over de betekening een andersluidende rolbeslissing genomen welke rolbeslissing vervolgens buiten effect is gesteld zodat de verstekverlening in stand is gebleven.
De omvang van het hoger beroep
3.5
Bij memorie van grieven heeft appellante tegen het vonnis van 6 mei 2020 zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties. Met deze grieven wordt het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorgelegd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.6
In het vonnis van 6 mei 2020 heeft de kantonrechter - onbestreden - het volgende vooropgesteld (r.o. 4.1):
Alvorens de kantonrechter zal overgaan tot de beoordeling van het tussen partijen gerezen geschil wordt het navolgende opgemerkt. Uit de processtukken leidt de kantonrechter af dat partijen (lees: [indirect eigenaar appellante] en [bestuurder/aandeelhouder geïntimeerde] ) reeds geruime tijd gebrouilleerd zijn en tal van gerechtelijke procedures voeren. Beide partijen gaan daar in deze procedure uitvoerig op in. Het is de kantonrechter duidelijk dat [indirect eigenaar appellante] en [bestuurder/aandeelhouder geïntimeerde] niet meer met elkaar op goede voet staan, maar de vergaande verwijten die partijen elkaar in hun wederzijdse processtukken maken, missen voor de beoordeling van dit geschil elke relevantie. De kantonrechter zal daaraan dan ook voorbij gaan.
Het hof zal op dit punt het voorbeeld van de kantonrechter volgen.
De inhoud van het geschil
3.6
In haar dagvaarding in eerste aanleg heeft appellante gesteld dat zij een bedrag van € 85.000,- aan geïntimeerde ter beschikking heeft gesteld, dat daarvan nog € 21.816,08 over is en dat geïntimeerde dat bedrag aan appellante moet betalen omdat de samenwerking tussen partijen is beëindigd. Door dat bedrag niet te betalen handelt geïntimeerde onrechtmatig, aldus appellante. In haar conclusie van repliek heeft appellante hieraan toegevoegd, naar aanleiding van het verweer van geïntimeerde, dat geïntimeerde jegens haar geen aanspraak heeft op vergoedingen. De grondslag voor de vordering was hiermee naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende toegelicht en onderbouwd.
3.7
In hoger beroep heeft appellante haar vordering van een nadere toelichting en onderbouwing voorzien. Appellante stelt thans dat geïntimeerde voor appellante betalingen uitvoerde binnen Europa voor een deel van de merkenportefeuille van haar cliënten. Om die betalingen te kunnen uitvoeren heeft geïntimeerde van appellante (via [indirect eigenaar appellante] ) een bedrag van € 85.000,- op haar bankrekening gestort gekregen. Hiervan dienden kosten als merktaxen, merkenadviseurs en dergelijke betaald te worden. Met dit doel was geïntimeerde opgericht. Dit bedrag was niet bedoeld als beloning voor uitgevoerde werkzaamheden.
Het bedrag dat na het beëindigen van de samenwerking resteert, € 21.816,08, dient geïntimeerde volgens appellante te restitueren. Verrekenbare vorderingen of aanspraken van de kant van geïntimeerde zijn er niet, aldus appellante. Bij brief van 16 juli 2020 heeft de advocaat van appellante geïntimeerde met dit relaas aangeschreven en haar gesommeerd het bedrag van € 21.816,08 uiterlijk 18 augustus 2020 op de derdengeldrekening van diens kantoor over te maken. Geïntimeerde heeft hier volgens appellante niet op gereageerd en ook het gevraagde bedrag niet voldaan.
3.8
Het hof stelt vast dat in deze procedure niet is betwist dat het bedrag van € 85.000,- aan geïntimeerde is betaald en dat daarvan ten tijde van de beëindiging van de samenwerking tussen partijen een bedrag van € 21.816,08 resteerde. Naar het oordeel van het hof heeft appellante in hoger beroep voldoende aannemelijk gemaakt dat het bedrag van € 85.000,- alleen aan geïntimeerde ter beschikking is gesteld om daaruit ten behoeve van appellante bepaalde kosten te voldoen, dat dit doel alleen bestond tijdens de samenwerking van partijen, dat het bedrag niet voor enig ander doel bestemd was en dat geïntimeerde zelf geen aanspraken kon doen gelden op (een deel van ) het gestorte bedrag. Van de kant van geïntimeerde is in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat de storting tijdens de samenwerking (mede) voor iets anders bestemd was en/of dat geïntimeerde het restant na beëindiging van de samenwerking een andere bestemming zou mogen of moeten geven dan restitutie aan appellante. In hoger beroep heeft geïntimeerde het nader toegelichte relaas van appellante onweersproken gelaten. De ingangsdatum voor de wettelijke rente is niet afzonderlijk betwist.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van appellante als onvoldoende gemotiveerd betwist voor toewijzing vatbaar is. Dat betekent dat de grieven van appellante slagen; deze behoeven geen afzonderlijke bespreking. Door geïntimeerde zijn in eerste aanleg verder geen feiten of omstandigheden gesteld die op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde dienen te komen en tot een ander oordeel leiden.
Conclusie
3.1
De conclusie is dat het vonnis van 6 mei 2020 vernietigd dient te worden met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 6 mei 2020 waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Trademarkers Merkenbureau CV aan Trademarkers LLC te voldoen het bedrag van € 21.816,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2019 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt Trademarkers Merkenbureau CV in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Trademarkers LLC begroot op € 99,01 aan kosten dagvaarding, op € 972,- aan griffierecht en op € 960,- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg, en op € 100,89 aan kosten dagvaarding, op € 2.071,- aan griffierecht en op 1.442,- aan salaris advocaat in hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, G.J.S Bouwens en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 juni 2021.
griffier rolraadsheer