In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanwezigheid van asbest in de tuin van woningen die zijn gebouwd op de plaats van een voormalige boerderij. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.E.M. Moll, had in eerste aanleg verloren van de geïntimeerden, die werden bijgestaan door mr. P. Feenstra en mr. L. Isenborghs. De zaak betreft twee verschillende rolnummers, te weten 200.253.107/01 en 200.259.202/01, waarbij de appellant in beide gevallen de vorderingen van de geïntimeerden aanvecht.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet had voldaan aan zijn mededelingsplicht met betrekking tot de aanwezigheid van asbest. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 9 februari 2021 geoordeeld dat de geïntimeerden bewijs moesten leveren van de wetenschap van de appellant over de asbest. In het vervolg van de procedure hebben de geïntimeerden echter geen nader bewijs geleverd, waardoor het hof concludeert dat de appellant niet wist of moest weten dat er asbest aanwezig was.
Het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en de vorderingen van de geïntimeerden afgewezen. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de appellant. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zijn informatieplicht heeft nageleefd en dat de geïntimeerden niet gerechtvaardigd konden vertrouwen op de afwezigheid van asbest, gezien de omstandigheden van de voormalige boerderij en de bouwpraktijken in die tijd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kopers om rekening te houden met mogelijke verontreinigingen bij de aankoop van onroerend goed, vooral in situaties met een geschiedenis van landbouw of andere industriële activiteiten.