ECLI:NL:GHSHE:2021:1597

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
20-001101-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak betreffende opzettelijke teelt van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de illegale afname van elektriciteit. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. Het hof oordeelde dat de verdachte de hennepplanten had geteeld en dat de diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden was met deze teelt.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.231,03, vermeerderd met wettelijke rente. De benadeelde partij was niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering. Het hof heeft de beslissing van de politierechter in zoverre vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in aanmerking heeft genomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001101-20
Uitspraak : 12 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 20 mei 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-174053-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten bewezenverklaard, deze gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1 primair) en ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking’ (feit 2 primair), en verdachte daarvoor veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van één jaar. De vordering van de benadeelde partij die door de politierechter is aangeduid als [benadeelde] is toegewezen tot een bedrag van € 1.654,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2016 tot aan de algehele dag der voldoening, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering. Ten slotte is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 2.231,03, te vermeerderen met de wettelijke rente, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • primair integrale vrijspraak bepleit;
  • subsidiair betoogd dat verdachte in elk geval van de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken;
  • bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
  • met uitzondering van de bewijsmiddelen;
  • met uitzondering van de bewijsoverwegingen;
  • met verbetering van de kwalificatie van het onder 1 primair bewezenverklaarde;
  • met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering;
  • met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij;
  • met uitzondering van de door de politierechter aangehaalde wetsartikelen.
Bewijsmiddelen [1]
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Een proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij d.d. 13 februari 2019, dossierpagina’s 6-10, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 6)
Op woensdag 9 november 2016 werd door de eigenaar van het pand [pand] een melding gemaakt dat hij in zijn pand een geruimde hennepkwekerij had aangetroffen. Hierop ben ik samen met collega [verbalisant 2] ter plaatse gegaan.
Omstreeks 16.15 uur werd in de woning binnengetreden. Hierbij bleek dat een deels geruimde hennepkwekerij aangetroffen werd op voornoemd adres. Ik, [verbalisant 1] , zag dat er in de kweekruimte 288 potten gevuld met mapito stonden en hennepresten lagen verdeeld over twee kweektenten.
De kweekruimte bestond uit twee kweektenten voorzien van 288 potten met Mapito erin. In de kweekruimte bevonden zich twee koolstoffilters en een aan en afzuigsysteem. De kweektent was voorzien van elektriciteitsdraden, bedoeld voor de voorziening van stroom van de assimilatielampen. In de kweekruimte bevonden zich twee koolstoffilters. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
(dossierpagina 7)
Ik bemonsterde hennepresten, zijnde de bladeren van de hennepplant. De bladeren werden in de kweektent op het zeil aangetroffen. Deze monsters testte ik met
gebruikmaking van de cannabistest.
(dossierpagina 8)
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door [aangever] ,
fraude-inspecteur bij de netwerkbeheerder [benadeelde] , in aanwezigheid van mij,
verbalisant. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Het bleek dat er drie elektriciteitsdraden buiten de meter om gelegd waren en na afsluiting van het elektriciteitsnetwerk bleef de kweekruimte voorzien van elektriciteit.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2017, dossierpagina 27, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
Op woensdag 9 november 2017 heb ik ingevolge artikel 9 Opiumwet, deelgenomen aan een onderzoek ingesteld op het adres: [pand] . In het pand werd een reeds deels geruimde hennepkwekerij aangetroffen en inbeslaggenomen.
In de hennepkwekerij stelde ik een onderzoek in naar de aard van het in beslaggenomen plantenmateriaal. Ik zag en rook dat het plantenmateriaal in de hennepkwekerij mij bekend voorkwam als hennep c.q. hennepdelen, een stof als bedoeld op lijst II van de Opiumwet.
Ik, verbalisant, herkende het plantenmateriaal aan zijn specifieke geur en aan zijn
specifieke uiterlijke kenmerken, namelijk oneven lancetvormige slippen, zijnde
hennep.
Door mij werden voornoemde hennepplanten c.q. hennepdelen, getest met de M.M.C. International B.V. cannabis test. De resultaten van de testen zijn indicatief.
Ik testte de hennepplanten c.q. hennepdelen afkomstig uit het blad van de plant.
Ik zag dat de uitgevoerde test positief reageerde op de aanwezigheid van hennep.
3.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 januari 2017, dossierpagina’s 69-71, betreffende de verklaring van [aangever] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 69)
Hierbij doe ik namens [benadeelde] aangifte van diefstal van elektriciteit (door middel van braak/verbreking).
Op 9 november 2016 is door personeel van de regionale politie Oost-Brabant in het
pand [pand] een ontmantelde hennepkwekerij aangetroffen. Zij verzochten om assistentie van [benadeelde] om de installatie vrij te schakelen van
elektriciteit zodat de ontmanteling van de hennepkwekerij op een veilige wijze kon
geschieden. Van de zijde van [benadeelde] zijn toen medewerkers naar het genoemde adres vertrokken. Ter plaatse aangekomen hebben de monteurs de elektriciteitsmeter in dit pand, voorzien van het nummer F39450 na vrij schakeling gecontroleerd, teneinde vast te stellen of er illegaal stroom was verbruikt ten behoeve van de aangetroffen hennepkwekerij. Bij inspectie van deze meter is door ons vastgesteld dat de in de hennepkwekerij verbruikte stroom niet via de meter had gelopen en dus illegaal betrokken was. Dit bleek ons uit het feit dat de illegale kabel nog werd aangetroffen en de op de meter geregistreerde hoeveelheid verbruikte elektriciteit niet overeenkwam met de in de hennepkwekerij verbruikte hoeveelheid.
(dossierpagina 70)
De zegels van de huis aansluitkast waren verbroken en zaten los op deze kast. In deze kast troffen wij twee illegale draden aan, die bevestigd waren onder de zekering houders. Deze draden hebben de kwekerij buiten de meter om van elektriciteit voorzien.
In het pand troffen wij naast een hoeveelheid restanten van hennepplanten ook
apparatuur aan, benodigd voor en gebruikt bij het kweken en/of vervaardigen van
hennepplanten. Zo troffen wij de zaken aan die wezen op het aanwezig geweest zijn van: 20 lampen (inclusief voorschakelapparatuur) van 0,44 kW, schakelklok,
verwarmingsapparatuur van 3 kW, 1 waterpomp van 0,55 kW en ventilatoren van 1,2 kW.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 december 2016, dossierpagina’s 28-29, betreffende de verklaring van [getuige] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 28)
Ik ben eigenaar van het pand aan de [pand] , welk pand ik verhuurde.
Ik heb het pand aan de [pand] per zondag 15 mei verhuurd aan [verdachte] . Eind april 2016 heb ik het eerste contact met hem gehad. Wij hebben het huurcontract ondertekend.
(dossierpagina 29)
Op maandag 17 oktober 2016 werd ik gebeld door een van de bovenburen met de vraag of ik contact had met de bewoner van [pand] . Zij vertelden mij dat zij stankoverlast hadden van hennepgeur, afkomstig van [pand] .
Diezelfde week werd ik nogmaals gebeld, ditmaal door een andere bewoner uit het complex. Hij gaf aan dat er echt iets niet klopte.
Op woensdag 19 oktober 2016 werd ik gebeld door [verdachte] nadat ik zijn voicemail had ingesproken om mij terug te bellen. Ik legde hem uit dat er klachten waren gekomen ter zake stankoverlast van hennepgeur die vanaf zijn adres kwam.
Ik vertelde hem dat ik een afspraak met hem wilde maken om de woning te bezichtigen.
Het heeft vanaf dat moment twee weken geduurd voordat wij elkaar hebben gezien en gesproken. Op 3 november hebben wij gesproken bij de woning en toen vertelde hij dat hij geen sleutels bij zich had. Uiteindelijk heb ik op 9 november 2016 de politie gebeld nadat [verdachte] niet was komen opdagen en zijn wij de woning ingegaan. Daar troffen wij een hennepkwekerij aan die reeds voor een deel geruimd was.
5.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 december 2016, dossierpagina’s 30-34, betreffende de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 31)
In mei heb ik een appartement aan de [pand] gehuurd.
(dossierpagina 32)
V: Van wie wordt het pand gehuurd?
A: Van [getuige] (fonetisch).
V: Hoe is de betaling van de huur geregeld?
A: Via de bank overmaken.
V: Aan wie wordt de huur betaald?
A: Aan [getuige] , de eigenaar.
6.
Een geschrift, zijnde een huurovereenkomst d.d. 28 april 2016, dossierpagina’s 43-49, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 43)
De ondergetekenden
1. Dhr. [getuige] (…)
Hierna te noemen ‘verhuurder’
2. [verdachte] , geboortedatum 10 maart 1985 (…)
Hierna te noemen ‘huurder’
Komen overeen als volgt:
Artikel 1: Het gehuurde
1.1
Verhuurder verhuurt aan huurder, die in huur aanneemt, de woonruimte gelegen op de begane grond van [pand] , (hierna te noemen: "het gehuurde").
De bestemming van het gehuurde is uitsluitend het gebruik als woning.
(dossierpagina 44)
Artikel 2 : Huuringangsdatum, huurtijd
2.1
De huurovereenkomst zal gelden voor een bepaalde vaste periode van 12 maanden en gaat in op 15 mei 2016 en eindigend op 14 mei 2017, waarna de huurovereenkomst, behoudens tijdige opzegging tegen het einde van deze looptijd, voor onbepaalde tijd wordt voortgezet.
Artikel 3: Huurprijs, waarborgsom
3.1
De huurder is aan verhuurder bij vooruitbetaling maandelijks verschuldigd :
Kale huurprijs (exclusief gas, water en licht) € 1.250,-.
(…)
3.5
De maandelijkse huurprijs dient te worden overgemaakt, vóór aanvang van de betreffende maand, op rekeningnummer: [bankrekeningnummer] t.n.v. [getuige] . Met vermelding naam en adres.
(dossierpagina 49)
7.
Een geschift, te weten een printscreen van een overboeking van de maandelijkse huur, dossierpagina 50:
8.
Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 16 februari 2017, dossierpagina’s 72-75, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 73)
Aantal kweekruimtes: 1

Vaststelling opbrengst per oogst in de kweekruimte

In de kweekruimte werden geen planten meer aangetroffen. In de kweekruimte werden 288 potten met Mapito aangetroffen.
De oppervlakte voor beplanting in de kweekruimte was 18 m2.

Vaststelling eerdere oogsten in de kweekruimte

In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
uitgegaan van 1 reeds eerder gerealiseerde oogst(en) in de kweekruimte. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst.

Hennepresten

Verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen op in de kweekruimte.

Kalkafzetting

In de kweekruimte bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten. De hoogte van de op kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de potten en op het zeil tegen de opstaande rand kwam overeen.
(dossierpagina 74)
Stof op koolstoffilters
De aangetroffen koolstoffilters waren in de kweekruimte bevestigd aan het frame van de kweektent. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Bij het verplaatsen van de bevestiging bleek dat op de plaats(en) waar deze was aangebracht, het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de kweekruimte is opgetreden nadat de koolstoffilters in de kweekruimte waren bevestigd. De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kweekruimte, komen deze stofdeeltjes op het filterdoek terecht.

Potgrond/wortelresten

In de al geoogste hennepkwekerij waren potten met potgrond aangetroffen. In deze
potgrond bevonden zich wortelresten van hennepplanten, wat er op duidt dat er sprake is geweest van een eerdere oogst.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft verklaard dat hij niets heeft geweten van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit in het door hem gehuurde pand aan de [pand] . Hij heeft verklaard dat hij het pand destijds heeft gehuurd omdat hij relatieproblemen met zijn vriendin had, maar dat dit na enige tijd weer beter ging. Volgens verdachte is hij toen teruggegaan naar zijn vriendin en hij heeft het pand toen onderverhuurd aan [betrokkene] . In een auto die verdachte gebruikte is een huurovereenkomst met een kopie van het rijbewijs van deze [betrokkene] aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de door de verdachte geschetste gang van zaken met betrekking tot de huur en onderverhuur van de loods niet aannemelijk.
Allereerst komt het hof het niet erg waarschijnlijk voor dat verdachte na relatieproblemen met zijn vriendin een huurcontract ondertekent voor de duur van 12 maanden met een maandelijkse huur die de ongeveer helft van zijn nettosalaris bedroeg, om vervolgens na enkele weken weer bij zijn vriendin in te trekken toen het weer goed tussen hen ging.
Daarnaast hecht het hof net als de politierechter geen geloof aan de verklaring van verdachte met betrekking tot de vermeende onderverhuur aan [betrokkene] .
Deze [betrokkene] heeft verklaard dat hij het appartement aan de [pand] nooit heeft gehuurd, dat hij er zelfs nooit is geweest, het huurcontract niet kent en niet heeft ondertekend. Daarbij heeft [betrokkene] direct aangegeven dat de handtekening onder het huurcontract tussen [verdachte] en [betrokkene] niet zijn handtekening/handschrift is en dat hij de letter ‘r’ op een andere manier schrijft, te weten altijd als een hoofdletter ‘r’ en niet als een kleine letter ‘r’. Het hof constateert dat de naam van [betrokkene] boven aan het huurcontract (dossierpagina 54) en de handtekening op naam van [betrokkene] onder het huurcontract (dossierpagina 57) inderdaad niet overeenkomen met zijn handtekening op zowel zijn rijbewijs (pagina 58) als zijn identiteitskaart (dossierpagina 24). In het bijzonder valt op dat de letter ‘r’ in de naam ‘ [betrokkene] ’ die boven aan en als handtekening onder aan op voornoemd huurcontract staat vermeld met een zogeheten schrijfletter is geschreven, terwijl de ‘r’ in de handtekeningen ‘ [betrokkene] ’ die op het rijbewijs en de identiteitskaart zijn geplaatst steeds met een blokletter zijn geschreven.
Verder heeft verdachte verklaard dat [betrokkene] vanaf augustus 2016 geen huur meer betaalde, terwijl er kwitanties, die volgens verdachte werden opgemaakt als bewijs dat [betrokkene] de huur contant had voldaan, tot en met oktober 2016 zijn aangetroffen. Het handschrift op de kwitanties (met name de letter ‘r’) vertoont opvallende gelijkenissen met de handtekening op het ten name van [betrokkene] gestelde huurcontract.
Tot slot merkt het hof op dat bij het huurcontract dat op naam van [betrokkene] stond, een kopie van zijn rijbewijs was gevoegd met het rijbewijsnummer [rijbewijsnummer] . [betrokkene] heeft verklaard dat hij in 2015 aangifte heeft gedaan van diefstal van zijn rijbewijs met dit rijbewijsnummer en verbalisant M.S.M. de Wit heeft gerelateerd dat dit ook terug is te vinden in de politiesystemen (dossierpagina’s 36 en 42).
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de lezing van de verdachte inhoudende dat hij het pand aan [betrokkene] heeft onderverhuurd, als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld.
Het dossier bevat voorts geen enkele aanwijzing dat een (onbekend gebleven) derde van het desbetreffende pand gebruik maakte en bij de hennepkwekerij was betrokken.
Het hof weegt tot slot mee dat verdachte wisselend heeft verklaard over zijn eigen verblijfadres en dat hij moeilijk bereikbaar was en zich weinig coöperatief opstelde toen de verhuurder Fahimi hem op de hoogte stelde van de klachten van de bovenburen over een henneplucht afkomstig van het pand 81D. Nadat Fahimi de verdachte hierover informeerde en een afspraak wilde maken om de woning te bezichtigen, heeft het volgens Fahimi twee weken geduurd voordat zij elkaar hebben gezien en gesproken. Toen verdachte uiteindelijk op 3 november 2016 kwam opdagen, vertelde hij geen sleutels bij zich te hebben en dat een vriend van hem een tijd in het appartement verbleef. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, acht het die verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden.
Nadat verdachte volgens Fahimi daarna niet was komen opdagen heeft Fahimi op 9 november 2016 de politie gebeld. Het heeft er alle schijn van dat verdachte de zaak probeerde te traineren, zodat de planten konden worden geoogst en de hennepkwekerij kon worden ontmanteld.
Naar het oordeel van het hof kan het op grond van het samenstel van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet anders zijn dan dat verdachte, die de huurder was van de woning, zelf verantwoordelijk is geweest voor het opzetten, exploiteren en onderhouden van de kwekerij en dat hij dus degene is geweest die de hennepplanten heeft geteeld, zoals onder feit 1 primair bewezen is verklaard.
Het hof is van oordeel dat de onder 2 tenlastegelegde diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden is met de hennepteelt in datzelfde pand. Uit het voorgaande ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde volgt dat het hof bewezen acht dat verdachte, die huurder was van het pand, alleen en derhalve niet samen met een ander of anderen, de hennepplanten heeft geteeld. Verdachte heeft geen enkel (aannemelijk) aanknopingspunt aangevoerd voor het scenario dat de stroom illegaal door een ander dan hemzelf werd afgenomen. Al het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het verdachte was die de stroom heeft gestolen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het voorgaande en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Kwalificatie van het onder 1 primair bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven
verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke teelt van 288 hennepplanten in een pand aan de [pand] . De bijdrage van de verdachte aan de productie van softdrugs houdt de (grootschalige) illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast kan het frequent gebruik van softdrugs schadelijk zijn voor de gezondheid. De verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van stroom. Om de diefstal te bewerkstelligen is de verzegeling verbroken en de elektriciteitsmeter gemanipuleerd. Afgezien van de schade die aan de netbeheerder is toegebracht, brengt manipulatie van de elektriciteitsmeter onder andere brandgevaar met zich.
Het hof heeft in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2021, vóór de bewezenverklaarde feiten meermalen eerder onherroepelijk was veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Daaronder bevinden zich diverse veroordelingen ter zake van vermogensdelicten, waarbij verdachte meermalen is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de recidive en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende en rekening houdend met de ouderdom van de feiten, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden. Deze straf is hoger dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf omdat het hof van oordeel is dat de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de gevorderde straf.
Met betrekking tot de redelijke termijn overweegt het hof nog als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is neergelegd dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging, recht heeft op een behandeling binnen redelijke termijn.
In strafzaken vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering zal worden ingesteld.
Naar het oordeel van het hof heeft het eerste verhoor van de verdachte door de politie d.d. 30 december 2016 in de onderhavige zaak niet als zodanig te gelden. In dit verband acht het hof van belang dat de verdachte bij deze gelegenheid heeft verklaard dat hij niets van de hennepkwekerij wist en dat hij het pand had onderverhuurd. De verdachte is toen niet aangehouden of in verzekering gesteld. Op 27 juni 2017 is in zijn auto onder meer een huurcontract aangetroffen omtrent de onderverhuur van het pand aan de [pand] , opgesteld tussen de verdachte en [betrokkene] . De politie heeft vervolgens uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijke betrokkenheid van [betrokkene] bij de aangetroffen hennepkwekerij.
Op 17 oktober 2019 heeft de Nederlandse Staat heeft jegens de verdachte wel een handeling verricht – de betekening van de inleidende dagvaarding – waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Het vonnis in eerste aanleg is op 20 mei 2020 gewezen, derhalve binnen een termijn van twee jaren, zodat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden. Ook ten aanzien van de procedure in hoger beroep is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn nu het arrest binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep is gewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.254,52 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 1.737,70 aan illegaal afgenomen elektriciteit, een bedrag van € 1.207,55 aan schadekosten en een bedrag van € 309,27 aan capaciteitstarief/verzwaring.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.654,00, vermeerderd met de wettelijke rente, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij is de politierechter ervan uitgegaan dat de benadeelde partij [benadeelde] is geheten. Het hof constateert dat de aangifte welswaar is gedaan namens [benadeelde] maar dat het schadevergoedingsformulier is ingediend op naam van [benadeelde] (het is het hof ambtshalve bekend dat dit de huidige naam van [benadeelde] is; dit blijkt ook uit raadpleging van de openbare ‘zoekmachine’ Google). Nu schadevergoeding is gevorderd door [benadeelde] dient deze als de benadeelde partij te worden beschouwd.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd. Ten overstaan van het hof heeft de gemachtigde van de benadeelde partij de vordering nader toegelicht. Hij heeft daarbij aangegeven dat bij de begroting van de illegaal afgenomen elektriciteit is uitgegaan van twee eerdere oogsten, maar dat de gevorderde schadekosten ad € 1.207,55 niet zijn gebaseerd op de kweekperiode, maar dat dit kosten zijn die los daarvan zijn gemaakt ten behoeve van het vaststellen van de schade. Verder heeft de gemachtigde toegelicht dat de post capaciteitstarief ziet op de verzwaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 2 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, welk bedrag, op basis van één oogst en met inachtneming van kosten die los van de teeltperiode zijn gemaakt, wordt begroot op € 2.231,03. Het hof is van oordeel dat, ondanks de aanvullende stukken van [benadeelde] , niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde meer dan eenmaal hennep heeft geoogst.
Het hof is van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding tot voormeld bedrag voldoende is onderbouwd en stelt vast dat de vordering niet inhoudelijk door de verdediging is betwist. De vordering zal aldus tot een bedrag van € 2.231,03 worden toegewezen. De benadeelde partij kan in het overige deel van haar vordering thans niet worden ontvangen en zal mitsdien daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016 – zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht;
kwalificeert het onder 2 primair bewezenverklaarde als hiervoor vermeld;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.231,03 (tweeduizend tweehonderdeenendertig euro en drie cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.231,03 (tweeduizend tweehonderdeenendertig euro en drie cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 november 2016.
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, registratienummer 2016248676, doorgenummerde dossierpagina’s 1-79, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.