ECLI:NL:GHSHE:2021:1581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
20-002074-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake hennepteelt en diefstal elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2019. De verdachte, geboren in 1985 en wonende te [adres 1], was in hoger beroep gekomen tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte het telen van ongeveer 1210 hennepplanten in de periode van 3 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 te Hoensbroek, alsook het wegnemen van elektriciteit die aan een ander toebehoorde. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter integraal zou bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak en een strafmaatverweer voerde. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit, en heeft het beroep verworpen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 3.613,84, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002074-19
Uitspraak : 3 mei 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2019, in de strafzaak met parketnummer
03-241712-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging deze vordering betwist en meer subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 3 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een of meer ruimtes van een pand gelegen aan de [adres 2] ), een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 1210 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 3 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 te Hoensbroek, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld (in ruimtes van een pand gelegen aan de [adres 2] ), een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 1210 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 3 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 te Hoensbroek, een hoeveelheid stroom, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is in het dossier om te komen tot een bewezenverklaring. Hiertoe heeft de raadsman – kort weergegeven – gewezen op het alternatieve scenario dat door de verdachte is geschetst, inhoudende dat de hennepkwekerij mogelijk van de vorige eigenaar van de woning is en dat de verdachte hiervan geen wetenschap had. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn waaruit de betrokkenheid van de verdachte blijkt bij de in het pand aan de [adres 2] te Hoensbroek aangetroffen hennepkwekerij. Er zijn geen sporen van de verdachte in de hennepkwekerij, in de meterkast of op de bekabeling aangetroffen en er zijn meerdere aanwijzingen dat de verdachte als tussenpersoon in de woning is geplaatst, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het dossier volgt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 14 februari 2018 een onderzoek hebben ingesteld op het adres [adres 2] te Hoensbroek. Ter plaatse bleek het pand een voormalig bedrijfspand te betreffen, opgedeeld in [nummer 1] en [nummer 2] (woning en bedrijfsruimte). De nummering [nummer 1] / [nummer 2] was afkomstig van het kadaster, doch ter plaatse troffen de verbalisanten slechts 1 perceelnummer aan, zijnde nummer [nummer 1] . Op nummer [nummer 1] werd de deur geopend door de verdachte. Deze deur gaf toegang tot een woonruimte, waarin de verbalisanten een spiegel zagen hangen. Op de muur naast de spiegel was een opvallende zwarte streep zichtbaar, wat voor de verbalisanten oogde alsof deze spiegel met regelmaat verwijderd werd. Na onderzoek bleek dat achter deze spiegel een doorgang bestond, die toegang bood tot de garage, waardoor er een directe toegang van de woonruimte naar de aangrenzende ruimte/bedrijfsruimte bestond. In de garage bood de tweede deur, waarvan de sleutels in de woonkamer op de tafel zijn aangetroffen, toegang tot de loods waar de verbalisanten vier kweekruimtes hebben aangetroffen. In totaal werden 1210 hennepplanten aangetroffen en werd door fraude-inspecteur [naam fraude-inspecteur] geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Deze meterkast was enkel bereikbaar via het perceel nummer [nummer 1] .
Uit de koopovereenkomst tussen [verkoper pand] en de verdachte blijkt dat de verdachte het bedrijfspand met woonruimte en loods ( [adres 2] ) op 25 september 2017 heeft gekocht. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij alleen woonachtig was in bovengenoemd pand, dat alleen hij gebruik maakte van de woning en de garage/loods en dat niemand anders sleutels had tot dit pand. Daarnaast is uit de verklaring van de verdachte gebleken dat hij wist waar de meterkast zich bevond. Uit de aangifte van [naam benadeelde partij] blijkt dat [verdachte] contractant was op genoemd perceel en dit blijkt eveneens uit de ter terechtzitting in hoger beroep door [vertegenwoordiger benadeelde partij] , vertegenwoordiger van [naam benadeelde partij] , getoonde aanmelding van [verdachte] bij [naam benadeelde partij] .
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is voor het hof vast komen te staan dat de verdachte degene is die verantwoordelijk is voor de hennepkwekerij in het pand aan de [adres 2] te Hoensbroek, alsmede voor de diefstal van elektriciteit. Met betrekking tot het door de verdediging als alternatief scenario geschetste mogelijkheid ontbreekt naar het oordeel van het hof ieder begin van aannemelijkheid, nu hiertoe in het politiedossier geen enkele aanwijzing te vinden is. Het hof schuift dit scenario dan ook als ongeloofwaardig terzijde. De omstandigheid dat in de hennepkwekerij en in de meterkast of op de bekabeling geen sporen van de verdachte zijn aangetroffen, doet hier niet aan af.
Derhalve acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het in beroep of bedrijf opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. Het (frequente) gebruik van softdrugs kan de gezondheid van personen schaden en het telen van hennep staat in relatie tot het vervaardigen van en de handel in softdrugs, hetgeen allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten met zich meebrengt. Door zijn handelswijze heeft de verdachte bijgedragen aan deze nadelige gevolgen. De verdachte heeft zich daar onvoldoende rekenschap van gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Voorts is bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen van elektriciteit door middel van verbreking. Het is een feit van algemene bekendheid dat het illegaal afnemen van elektriciteit kan leiden tot gevaarlijke situaties als kortsluiting en brand. Bovendien is door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte schade en overlast veroorzaakt bij [naam benadeelde partij]
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 11 februari 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte woonachtig is in België, dat hij ZZP’er is in de bouw en dat hij van zijn verdiensten kan rondkomen.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de vorenomschreven ernst van de bewezenverklaarde feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hetgeen de verdediging in het kader van de strafoplegging naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Alles overziend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 4.623,62 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit illegaal afgenomen elektriciteit van € 2.521,74, administratiekosten van € 376,40, uurtarief fraude-inspecteur van € 390,00, uurtarief uitvoerder van € 156,00, uurtarief monteur van € 136,00, netwerkkosten van € 33,70 en nieuwe aansluiting en verwijderen oude aansluiting van
€ 1.009,78. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de heer [vertegenwoordiger benadeelde partij] , vertegenwoordiger van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] , aangegeven dat de vordering verminderd wordt met een bedrag van € 1.009,78 (kosten nieuwe aansluiting en verwijderen oude aansluiting), nu deze kosten zijn betaald door de nieuwe eigenaar van de woning. Het totaalbedrag van de vordering bedraagt derhalve € 3.613,84.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 3.613,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de (ter terechtzitting in eerste aanleg verminderde) vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.613,84. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Zoals uit het vorenoverwogene blijkt, is het hof van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid bestaat voor het door de verdediging geschetste alternatieve scenario en is de verdachte tevens verantwoordelijk voor de diefstal van elektriciteit.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen onder 2 van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [naam benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 3.613,84. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.613,84 (drieduizend zeshonderddertien euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.613,84 (drieduizend zeshonderddertien euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 46 (zesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 februari 2018.
Aldus gewezen door:
mr. N. van der Laan, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 3 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.