ECLI:NL:GHSHE:2021:1564

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.223.176_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en contactregeling van minderjarige met ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de zorg- en contactregeling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, zich daartegen verzet. Het hof heeft geoordeeld dat er geen noodzaak is voor eenhoofdig gezag, gezien de omstandigheden en de betrokkenheid van beide ouders. De ouders hebben een moeizame relatie, wat heeft geleid tot een gebrek aan samenwerking in de zorg voor de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige haar eigen grenzen stelt in de contactregeling met haar vader, en dat overnachtingen bij de vader momenteel niet in haar belang zijn. De contactregeling is vastgesteld op basis van de huidige situatie, waarbij de minderjarige iedere vrijdag bij de vader verblijft, met specifieke tijden voor de bezoeken. Daarnaast heeft het hof de toestemming van de vader vervangen door toestemming van de moeder voor hulpverlening aan de minderjarige door zorgaanbieder [zorgaanbieder]. De bijzondere curator, mr. drs. I. Sandig, is ontslagen van haar taak, aangezien haar opdracht is volbracht. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2017 vernietigd en de contactregeling gewijzigd, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 mei 2021
Zaaknummer: 200.223.176/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/010/318316 / FA RK 17-1025
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouwmoeder,
advocaat: mr. R.A.H. Vullings,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de manvader,
advocaat: mr. I.E. Nonnemaker.
betreffende de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad);
- Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI)).

22.De beschikking d.d. 19 december 2019

Bij die beschikking heeft het hof mr. drs. I. Sandig benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , om in deze procedure de belangen van de minderjarige [minderjarige] te behartigen, met de volgende taakomschrijving:
de taak van de bijzondere curator in dezen is met name om na te gaan hoe [minderjarige] in deze kwestie staat, waarbij (indien mogelijk) de volgende vragen dienen te worden beantwoord:
- hoe verhoudt [minderjarige] zich tot haar vader en hoe verhoudt zij zich tot haar moeder en waar komt deze houding ten opzichte van haar vader en ten opzichte van haar moeder vandaan?
- wat maakt, behoudens de strijd tussen de ouders, dat het zo moeilijk is contact tussen [minderjarige] en haar vader tot stand te brengen?
- vloeien uit hetgeen de bijzondere curator omtrent het voorgaande gaat rapporteren nog belangrijke aspecten voort die gevolgen hebben voor het ouderlijk gezag over [minderjarige] en de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] ?

23.De mondelinge behandeling op 2 maart 2021

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2021, die was belegd om te onderzoeken of er voldoende draagvlak aanwezig is bij alle betrokkenen en of er aan de zijde van de ouders ook voldoende veranderingsbereidheid aanwezig is voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling ten behoeve van het uitvoeren van de door hen gewenste schottenaanpak en om, indien mogelijk, hierover al afspraken te maken, is met alle betrokkenen het volgende afgesproken:
Het hof spreekt een ondertoezichtstelling uit, voorlopig voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van alle overige verzoeken tot de volgende mondelinge behandeling die gepland wordt op 1 juni 2021
Gedurende deze eerste drie maanden gaat De GI op zoek naar de passende zorgaanbieders die zullen worden ingezet indien de schottenovereenkomst daadwerkelijk ten uitvoer zaal worden gelegd. De keuze van de zorgaanbieders is geheel en uitsluitend ter bepaling aan De GI’’
Tijdens deze eerste drie maanden zal het contract worden opgesteld dat gedurende de schottenaanpak zal gelden tussen de ouders en De GI.
De GI zal zicht ontwikkelen op de situatie van [minderjarige] bij de moeder en de situatie van [minderjarige] bij de vader en op de mogelijkheden en onmogelijkheden om die situaties waar nodig te verbeteren. De GI zal daarbij ook de vraag betrekken of op korte of langere termijn overnachten van [minderjarige] bij de vader tot de mogelijkheden behoort. Voor vader is hierbij het uitgangspunt dat er uiteindelijk herstel komt van de contactregeling zoals die door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgelegd. De moeder refereert zich hier aan de mogelijkheden van [minderjarige] en de vader.
4. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 1 juni 2021 zal, indien de ouders en De GI hebben besloten tot (verdere) tenuitvoerlegging van de schottenaanpak, het hof vaststellen of het contract schottenaanpak reeds is ondertekend, dan wel zal het contract ter mondelinge behandeling ondertekend worden, waarna het hof het resterende verzoek ter zake de termijn van de ondertoezichtstelling zal toewijzen. Bij de tenuitvoerlegging van de schottenovereenkomst zal het hof de ouders en de GI de mogelijkheid bieden van een verdere tussentijdse evaluatie bij het hof na het verstrijken van een periode van zes maanden ondertoezichtstelling.
5. Als gedurende de eerste termijn van drie maanden van de ondertoezichtstelling duidelijk wordt dat het niet tot een schottenaanpak zal komen of indien de schottenaanpak niet tot resultaat leidt, laat het hof het aan De GI ter beoordeling over of zij het hof zal adviseren over het ouderschap.

24.De beschikking d.d. 4 maart 2021

Bij die beschikking heeft het hof [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 8 maart 2021 tot 8 juni 2021 en een volgende mondelinge behandeling gepland op 1 juni 2021.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

25.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

25.1.
Het hof heeft na de tussenbeschikking van 4 maart 2021 de navolgende stukken ontvangen:
  • het journaalbericht met bijlage van de zijde van de vader van 18 maart 2021, ingekomen op 18 maart 2021;.
  • de brief van de raad van 2 april 2021, ingekomen op 6 april 2021;.
  • de brief van de GI van 8 april 2021, ingekomen op 12 april 2021;
  • het journaalbericht met bijlage van de zijde van de moeder van 12 april 2021, ingekomen op 12 april 2021, met aanvullend verzoek tot vaststelling van een contactregeling tussen [minderjarige] en vader en verzoek vervangende toestemming voor het inzetten van begeleiding door [zorgaanbieder] , dan wel een andere hulpverleningsinstantie die het hof juist acht;
  • het journaalbericht met bijlagen van de zijde van de vader van 12 april 2021, ingekomen op 16 april 2021.
  • het journaalbericht met bijlagen van de zijde van de vader van 4 mei 2021, ingekomen op 4 mei 2021;
  • de brief van de raad van 17 mei 2021 aan het hof.
25.2
Uit deze ingezonden stukken is het hof gebleken dat de voorgenomen schottenaanpak, zoals hiervóór onder rov. 23 is geschetst, niet van de grond is gekomen. Het hof heeft partijen, de raad en de GI bericht dat de aanvankelijk geplande mondelinge behandeling op 1 juni 2021 geen doorgang zal vinden en dat het hof uitspraak zal doen op de stukken.
25.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder niet ontvankelijk verklaard in haar verzoeken – voor zover in hoger beroep van belang –
  • tot wijziging van de bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 december 2015 vastgestelde zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] en,
  • primair: de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ,
  • subsidiair: te bepalen dat de moeder met uitsluiting van de vader gerechtigd is tot het nemen van medische beslissingen over [minderjarige] , alsmede beslissingen over haar vrijetijdsbesteding.
De moeder heeft in hoger beroep verzocht haar alsnog te ontvangen in haar inleidende verzoeken en deze alsnog toe te wijzen.
Aan het hof liggen op dit moment nog de navolgende geschilpunten voor:
  • het gezag over [minderjarige] ;
  • de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader;
  • de verzoeken tot verlening vervangende toestemming tot verwijzing van [minderjarige] naar een hulpaanbieder.
Tenslotte dient het hof vast te stellen dat de bijzondere curator haar taak heeft volbracht.

26.De verdere beoordeling

Het gezag over [minderjarige]
26.1.
De moeder acht het noodzakelijk dat zij alleen in het gezag over [minderjarige] zal voorzien. De vader verzet zich daartegen. Het hof verwijst naar al hetgeen de ouders daartoe over en weer hebben aangevoerd.
26.1.1.
Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden er geen sprake is van een zodanig klem zitten van [minderjarige] tussen haar ouders, dat daarom het gezag alleen aan de moeder dient te worden opgedragen. Ook van noodzaak op andere gronden is het hof niet gebleken. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
De ouders bestrijden elkaar al vrijwel vanaf het moment waarop zij uit elkaar zijn gegaan over de rol van de vader in het leven van [minderjarige] en over de wijze waarop de vader aan zijn financiële verplichtingen ten opzichte van [minderjarige] invulling zou dienen te geven. Zij zijn daar niet uitgekomen. Niettegenstaande een serie van opvolgende interventies van rechters, raad, GI, daarbij ingeschakelde hulpverlenende instanties, een ouderschapsonderzoek en de benoeming van een bijzondere curator, is het niet gelukt de ouders op een ander spoor te krijgen.
[minderjarige] draagt daar ongetwijfeld de gevolgen van en dat zien beide ouders ook in. Vervolgens hebben zij dan weer onenigheid over de wijze waarop in hulp voor [minderjarige] moet worden voorzien.
[minderjarige] heeft in deze situatie inmiddels ook een eigen weg gekozen, niet in de laatste plaats dankzij de voor haar zeer ondersteunend gebleken begeleiding door de bijzondere curator, mr. drs. I. Sandig. Die eigen weg is met name zichtbaar geworden in de wijze waarop zij heeft kenbaar gemaakt hoe zij de (verdere) invulling van haar contact met haar vader ziet, waarover meer onder rov. 26.2.1. hierna. In de kern laat [minderjarige] zien dat haar beide ouders voor haar belangrijk zijn en dat zij zich inspant dat ook zichtbaar te maken voor haar ouders. Tegelijkertijd stelt zij haar grenzen. Die grenzen stelt zij met name in de (mate van) contact met haar vader. In de gezagskwestie heeft [minderjarige] haar mening (desgevraagd) zowel aan het adres van de bijzondere curator als aan het hof niet naar voren gebracht; een beslissing daarover laat zij graag aan het hof over.
Het hof komt tot de inschatting dat het voor [minderjarige] past het gezag aan beide ouders te laten. Daar zullen zeker nog fricties en spanningen uit voortkomen, maar een wettelijke grondslag om de moeder het éénoudergezag toe te kennen, is niet aanwezig. Vooralsnog schat het hof de situatie zo in, dat [minderjarige] daarin met haar beide ouders toch de weg zal vinden tot juiste en uiteindelijk eenduidige besluitvorming door beide ouders tezamen.
Contact tussen [minderjarige] en de vader
26.2.
Voor het hof was in de kwestie van contact bepalend hoe de ouders zich zouden gaan opstellen in een allerlaatste poging verbetering tot stand te brengen in de relatie tussen [minderjarige] en haar vader. De ouders hadden daartoe beiden gekozen voor de inzet van de schottenaanpak binnen een ondertoezichtstelling.
De vader heeft om hem moverende redenen de medewerking aan de schottenaanpak opgezegd en het hof gevraagd uitspraak te doen. De ondertoezichtstelling, die door het hof voor een periode van drie maanden was uitgesproken om te verkennen of de schottenaanpak van de grond zou kunnen komen, dient niet langer het doel waartoe die is uitgesproken. Het hof zal de termijn daarom niet verlengen, zodat de ondertoezichtstelling daarmee, door het aflopen van de termijn waarvoor deze was uitgesproken, zal eindigen.
26.2.1.
Nu voor het hof de onderliggende vraag, welke dynamiek ten grondslag ligt aan de moeizame relatie die de vader en [minderjarige] met elkaar onderhouden, niet die aandacht heeft gekregen die daar in het kader van schottenaanpak naar uit zou gaan, en het daarbij de vader is geweest die heeft besloten deze weg niet te vervolgen, acht het hof een beperking van het contact tussen [minderjarige] en de vader, in de door [minderjarige] voorgestane zin, onontkoombaar en ook noodzakelijk in haar belang. Voor [minderjarige] zijn overnachtingen bij de vader een brug te ver. De langere duur van een verblijf bij haar vader levert spanningen op die haar ouders niet bij haar weg kunnen nemen. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] en haar ouders dat zij het contact met haar vader zal blijven onderhouden, voorlopig op de wijze zoals die in de afgelopen periode is geweest:
[minderjarige] verblijft iedere vrijdag bij de vader, de ene week voor de lunch en de andere week van 12:00 uur tot 19:00 uur. In de week dat zij op vrijdag met de vader luncht verblijft [minderjarige] ook op zondag bij de vader van 12:00 uur tot 19:00 uur.
Het hof tekent hierbij aan dat het de moeder en [minderjarige] is toegestaan gedurende de vakanties van twee weken of meer (zoals de zomervakantie), met vakantie te gaan, waarbij de contacten met de vader voor die week of weken dan niet doorgaan. De moeder dient de vader daar tijdig vooraf (tenminste tien weken) over in te lichten. Compensatie is niet strikt nodig, maar zou wel passend kunnen zijn, mits in goed overleg tussen de ouders overeen te komen. De vader dient - zeer bijzondere omstandigheden voorbehouden - aan de voor [minderjarige] voorgenomen vakanties geen beperkingen vooraf te stellen.
Vervangende toestemming verwijzing naar hulp voor [minderjarige]
26.3.
Beide ouders hebben het hof in dit hoger beroep verzocht een beslissing te geven in deze kwestie. Om die reden zal het hof dat ook doen. Voor zover nodig zal het hof de beide verzoeken beschouwen als prorogatieverzoeken, voor het eerst en met wederzijds goedvinden in hoger beroep gedaan.
26.3.1.
De vader wil dat [minderjarige] hulp zal krijgen van [hulpverlening] ; de moeder wil een verwijzing naar [zorgaanbieder] . De vader is van mening dat [hulpverlening] de noodzakelijke hulp aan [minderjarige] snel en afdoende kan bieden; de moeder meent dat [zorgaanbieder] een beter op [minderjarige] afgestemd hulpaanbod heeft en dat, ook al duurt het wat langer voordat [minderjarige] daar terecht kan, het de moeite loont te wachten op dat hulpaanbod. [minderjarige] nood is volgens de moeder niet zo groot dat acuut dient te worden ingegrepen.
26.3.2.
Nu van echte betrokkenheid van de GI bij deze casus niet gesproken kan worden acht het hof het niet juist om de visie van de GI bij deze kwestie te betrekken. Het hof zal een visie van de GI dan ook buiten beschouwing laten. De raad heeft het hof bericht geen advies te kunnen uitbrengen in deze kwestie.
26.3.3.
Voor het hof is een belangrijk aspect in deze kwestie dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft en dat zij ook de meeste tijd van haar leven bij haar moeder doorbrengt.
Dat maakt dat het hof zal beslissen de toestemming van de vader te vervangen door een verwijzing naar [zorgaanbieder] . Het hof wil aannemen dat ook [hulpverlening] op zich in staat is een passend aanbod te doen. Het hof acht het echter vooral in het belang van [minderjarige] dat de ouder bij wie zij in dit geval verreweg de meeste tijd doorbrengt in staat zal zijn de verwijzing voor 100 % te ondersteunen en zich daar voor in te zetten. Vanzelfsprekend gaat het hof er van uit dat de vader ook bij het hulptraject zal worden betrokken.
Beëindiging taak bijzondere curator
26.4.
Het hof stelt vast dat de bijzondere curator haar taak heeft volbracht, zodat die taakopdracht hiermede als beëindigd kan worden beschouwd. Ter vermijding van ieder misverstand daarover zal het hof de bijzondere curator ontslaan van haar taak.

27.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2017 en opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de moeder tot het vestigen van eenhoofdig gezag;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 december 2015 voor zover het betreft de zorg- en contactregeling en bepaalt dat de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader zal luiden als volgt:
[minderjarige] verblijft iedere vrijdag bij de vader, de ene week voor de lunch en de andere week van 12:00 uur tot 19:00 uur. In de week dat zij op vrijdag met de vader luncht verblijft [minderjarige] ook op zondag bij de vader van 12:00 uur tot 19:00 uur;
verleent de moeder toestemming, die de toestemming van de vader vervangt, om [minderjarige] aan te melden en in te schrijven voor hulp, te verlenen door zorgaanbieder [zorgaanbieder] , gevestigd te [vestigingsplaats] aan [adres] , [postcode] ;
ontslaat mr. drs. I. Sandig, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , van haar taak als bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. mr. C.A.R.M. van Leuven, mr. H. van Winkel en mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, en is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.