ECLI:NL:GHSHE:2021:1559

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.291.438_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na uithuisplaatsing

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2020. De moeder verzoekt om de wijziging van de contactregeling met haar minderjarige dochter, geboren in 2016, die sinds augustus 2020 in een netwerkpleeggezin verblijft. De moeder is van mening dat de door de rechtbank vastgestelde regeling niet in verhouding staat tot de situatie waarin haar dochter zich bevindt, nu zij uit huis is geplaatst. De GI (gecertificeerde instelling) heeft verweer gevoerd en stelt dat de huidige regeling passend is en dat uitbreiding van de contacten niet in het belang van de minderjarige is. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2021 zijn zowel de moeder, de GI, de vader als de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante processtukken en de adviezen van de betrokken partijen. Het hof oordeelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de eerdere beschikking en dat de huidige contactregeling, waarbij de moeder eenmaal per twee weken contact heeft met haar dochter, passend is. De moeder moet eerst werken aan haar opvoedvaardigheden en persoonlijke problematiek voordat er een uitbreiding van de contactregeling kan plaatsvinden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 mei 2021
Zaaknummer: 200.291.438/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/363903 / JE RK 20-1608
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Knopper,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats], kantoor [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [de vader], hierna te noemen de vader, advocaat mr. M. Poort-van der Meeren.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt: voor zover het betreft de wijziging van het contact tussen de moeder en [minderjarige] en te bepalen dat de moeder gerechtigd is tot contact met [minderjarige] gedurende eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 12.00 uur dan wel een regeling vast te stellen die het hof in het belang van [minderjarige] acht.
2.2.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 april 2021. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.290.113/01 (hoger beroep van de vader tegen de wijziging van de contactregeling met [minderjarige]).
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Knopper;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de vader, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 23 maart 2021;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 22 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die inmiddels is verbroken.
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
De vader heeft [minderjarige] met toestemming van de moeder op 4 januari 2018 erkend.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] staat met ingang van 10 oktober 2018 onder toezicht, aanvankelijk van Coöperatie Jeugd Veilig Verder, sinds 26 juli 2019 van de GI.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk verlengd tot 10 oktober 2021.
3.2.
Bij beschikking van 27 juli 2020 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 27 juli 2020 tot 10 oktober 2020. Bij beschikking van 28 september 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 oktober 2021. Op grond van die machtiging verblijft [minderjarige] sinds 13 augustus 2020 in een netwerkpleeggezin (een halfbroer van de moeder).
3.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 december 2019 de volgende zorgregeling vastgesteld:
de vader is gerechtigd tot contact met [minderjarige]:
- in de ene week van zaterdag op zondag, waarbij de moeder [minderjarige] op zaterdag tussen 11.00 uur en 12.00 uur naar de vader brengt en haar op zondag tussen 11.00 uur en 12.00 uur bij de vader ophaalt en
- in de andere week op zondag, waarbij de moeder [minderjarige] tussen 11.00 uur en 12.00 uur naar de vader brengt en haar tussen 16.00 uur en 17.00 uur bij de vader ophaalt;
- op de verjaardag van de vader en met vaderdag.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat de ouders van de hiervoor genoemde regeling alleen kunnen afwijken in onderling overleg en na goedvinden van de gezinsvoogd. Deze contactregeling loopt door tijdens de vakanties en de feestdagen, waarbij eveneens geldt dat de ouders hiervan alleen kunnen afwijken in onderling overleg en na goedvinden van de gezinsvoogd.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI de bij beschikking van 24 december 2019 vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin, dat de moeder gerechtigd is tot contact met [minderjarige] in de ene week op zondag van 11.00 uur tot 13.00 uur en de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] in de andere week op zondag van 11.00 uur tot 13.00 uur, beiden in/vanuit het pleeggezin, waarbij de GI bepaalt wanneer de contactregeling al dan niet uitgebreid wordt.
3.5.
De moeder kan zich met deze beschikking voor zover daarbij het contact tussen haar en [minderjarige] is gewijzigd niet verenigen en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De door de rechtbank vastgestelde regeling staat in geen verhouding tot de situatie waarbij [minderjarige] nog bij de moeder verbleef en daar haar hoofdverblijf had. De nieuwe regeling is niet passend bij de huidige situatie, waarbij [minderjarige] uit huis is geplaatst.
Het feit dat op grond van de observaties van Basic Trust de moeder bij spanning en uitdagend gedrag van [minderjarige] minder goed aansluit bij de behoeften van [minderjarige] is onvoldoende onderbouwing voor de door de GI verzochte wijziging. Uit het advies van Basic Trust blijkt niet dat er ondanks de zorgen over de moeder geen uitgebreidere contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk is. De moeder wordt onvoldoende gecoacht door de GI bij haar contacten met [minderjarige].
Basic Trust heeft voor de moeder schematherapie geadviseerd. De moeder staat hiervoor op de wachtlijst.
De moeder is leerbaar. Zij past de door Basic Trust gegeven adviezen toe.
3.7.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
De door de rechtbank vastgestelde contactregeling tussen [minderjarige] en de ouders is passend en een uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] is niet in haar belang.
[minderjarige] heeft veel onveiligheid meegemaakt. Aanvankelijk was het doel om terug te werken naar de moeder. De moeder moest eerst haar persoonlijke problematiek aanpakken. Zij heeft echter geen hulpvraag en is niet gemotiveerd voor hulpverlening.
In de contacten met [minderjarige] is de moeder onvoorspelbaar en onvoldoende sensitief en responsief. De moeder komt soms te laat bij de contactafspraken.
Het perspectief van [minderjarige] ligt inmiddels in het pleeggezin. De aanvaardbare termijn is verstreken. [minderjarige] is nog aan het ingroeien in het pleeggezin.
3.8.
De raad heeft het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
[minderjarige] is zich nog aan het hechten in het pleeggezin. De contacten tussen de ouders en [minderjarige], zoals die nu verlopen, zijn ondermijnend voor het hechtingsproces van [minderjarige].
De ouders zijn onvoldoende sturend naar [minderjarige].
Het is in het belang van [minderjarige] dat de moeder gaat werken aan verbetering van haar opvoedvaardigheden.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265g, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI aan de kinderrechter vragen om de contactregeling die de kinderrechter eerder heeft vastgesteld te wijzigen. De kinderrechter kan dit doen als de omstandigheden zijn gewijzigd of als de kinderrechter bij het nemen van de beslissing van foute of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Evenals de kinderrechter is het hof van oordeel dat de omstandigheden zijn gewijzigd. De
moeder betwist dit ook niet. [minderjarige] is namelijk op 13 augustus 2020 uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin.
3.9.2.
Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat de door de GI verzochte contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
[minderjarige] is uit huis geplaatst omdat er zorgen waren over beide ouders. Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek die van invloed is op hun beschikbaarheid als voorspelbare, stabiele en responsieve opvoeders. [minderjarige] heeft hierdoor meer dan een gemiddeld kind behoefte aan duidelijkheid en betrouwbaarheid van haar ouders.
[minderjarige] is nog aan het ingroeien en is zich aan het hechten in het pleeggezin. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat het opvoedperspectief van [minderjarige] inmiddels in het pleeggezin ligt en dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat er een contactregeling met de ouders wordt vastgesteld die aansluit bij deze situatie.
Het hof acht de huidige regeling, waarbij de moeder eenmaal per twee weken gedurende twee uren contact heeft met [minderjarige], passend. Uitbreiding van deze regeling zoals de moeder heeft verzocht is niet in het belang van [minderjarige]. Uit de processtukken en uit de informatie die de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven blijkt dat het voor de moeder al moeilijk is om de twee uur die zij nu met [minderjarige] heeft op een zinvolle en gestructureerde manier in te vullen. De moeder is niet goed in staat om in stressvolle of lastige opvoedsituaties rustig te reageren naar [minderjarige]. Op deze momenten lukt het haar niet om [minderjarige] te sturen en te begrenzen. De moeder reageert dan teveel vanuit haar eigen persoonlijke problematiek. De moeder moet hier eerst voor behandeld worden. Het is positief dat de moeder zich heeft aangemeld bij de GGZ en op 28 april 2021 een eerste gesprek met een psychiater heeft gehad. Het is wel van belang dat de moeder meer en beter wordt gecoacht bij de contacten die zij met [minderjarige] heeft. Het hof gaat er vanuit dat de GI hier aandacht voor heeft. De gezinsvoogd heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij dit aan het bekijken is.
Tot slot wil het hof de moeder op het hart drukken dat het belangrijk is dat zij bij elk contact met [minderjarige] op tijd komt. Voor [minderjarige] is het vervelend en teleurstellend wanneer zij op de moeder moet wachten.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.L.F.J. Schyns en is op 27 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.