In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een zorgregeling voor zijn minderjarige dochter is vastgesteld. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de wijziging van het contact tussen hem en zijn dochter, die sinds 13 augustus 2020 in een netwerkpleeggezin verblijft. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader contact heeft met zijn dochter gedurende twee uur per veertien dagen, wat de vader als te beperkt beschouwt. Hij stelt dat hij hard aan zichzelf heeft gewerkt en dat de huidige regeling een te grote inbreuk maakt op zijn betrokkenheid bij de ontwikkeling van zijn dochter. De GI (gecertificeerde instelling) en de raad voor de kinderbescherming adviseren om de huidige regeling in stand te houden, omdat de minderjarige zich nog aan het hechten is in het pleeggezin en de vader niet in staat lijkt om de contacten op een gestructureerde manier in te vullen. Het hof oordeelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. De vader's verzoek om uitbreiding van de contactregeling wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.