ECLI:NL:GHSHE:2021:1557

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.290.113_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na uithuisplaatsing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een zorgregeling voor zijn minderjarige dochter is vastgesteld. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de wijziging van het contact tussen hem en zijn dochter, die sinds 13 augustus 2020 in een netwerkpleeggezin verblijft. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader contact heeft met zijn dochter gedurende twee uur per veertien dagen, wat de vader als te beperkt beschouwt. Hij stelt dat hij hard aan zichzelf heeft gewerkt en dat de huidige regeling een te grote inbreuk maakt op zijn betrokkenheid bij de ontwikkeling van zijn dochter. De GI (gecertificeerde instelling) en de raad voor de kinderbescherming adviseren om de huidige regeling in stand te houden, omdat de minderjarige zich nog aan het hechten is in het pleeggezin en de vader niet in staat lijkt om de contacten op een gestructureerde manier in te vullen. Het hof oordeelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. De vader's verzoek om uitbreiding van de contactregeling wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 mei 2021
Zaaknummer: 200.290.113/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/363903 / JE RK 20-1608
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoor [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] , hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. R.A. Knopper.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de wijziging van het contact tussen de vader en [minderjarige] en het verzoek van de GI af te wijzen en te bepalen dat de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] gedurende eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 12.00 uur, dan wel een andere beslissing te nemen over
het contact tussen de vader en [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking van de rechtbank in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 april 2021. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.291.438/01 (hoger beroep van de moeder tegen de wijziging van de contactregeling met [minderjarige] ).
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Poort-van der Meeren;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Knopper;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die inmiddels is verbroken.
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] met toestemming van de moeder op 4 januari 2018 erkend.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] staat met ingang van 10 oktober 2018 onder toezicht, aanvankelijk van Coöperatie Jeugd Veilig Verder, sinds 26 juli 2019 van de GI.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk verlengd tot 10 oktober 2021.
3.2.
Bij beschikking van 27 juli 2020 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 27 juli 2020 tot 10 oktober 2020. Bij beschikking van 28 september 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 oktober 2021. Op grond van die machtiging verblijft [minderjarige] sinds 13 augustus 2020 in een netwerkpleeggezin (een halfbroer van de moeder).
3.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 december 2019 de volgende zorgregeling vastgesteld:
de vader is gerechtigd tot contact met [minderjarige] :
- in de ene week van zaterdag op zondag, waarbij de moeder [minderjarige] op zaterdag tussen 11.00 uur en 12.00 uur naar de vader brengt en haar op zondag tussen 11.00 uur en 12.00 uur bij de vader ophaalt en
- in de andere week op zondag, waarbij de moeder [minderjarige] tussen 11.00 uur en 12.00 uur naar de vader brengt en haar tussen 16.00 uur en 17.00 uur bij de vader ophaalt;
- op de verjaardag van de vader en met vaderdag.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat de ouders van de hiervoor genoemde regeling alleen kunnen afwijken in onderling overleg en na goedvinden van de gezinsvoogd. Deze
contactregeling loopt door tijdens de vakanties en de feestdagen, waarbij eveneens geldt dat de ouders hiervan alleen kunnen afwijken in onderling overleg en na goedvinden van de gezinsvoogd.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI de bij beschikking van 24 december 2019 vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin, dat de moeder gerechtigd is tot contact met [minderjarige] in de ene week op zondag van 11.00 uur tot 13.00 uur en de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] in de andere week op zondag van 11.00 uur tot 13.00 uur, beiden in/vanuit het pleeggezin, waarbij de GI bepaalt wanneer de contactregeling al dan niet uitgebreid wordt.
De rechtbank heeft daarbij tevens het zelfstandig verzoek van de vader om te bepalen dat de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 12.00 uur, dan wel een andere beslissing te nemen over het contact tussen de vader en [minderjarige] , afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beschikking voor zover daarbij het contact tussen hem en [minderjarige] is gewijzigd en zijn zelfstandig verzoek is afgewezen niet verenigen en hij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert – samengevat - het volgende aan.
De vader wil dat [minderjarige] om het weekend bij hem verblijft. Hij heeft hard aan zichzelf
gewerkt en heeft zijn behandeling bij Novadic Kentron positief afgerond. De vader is enige tijd opgenomen geweest en kon daardoor de bezoekafspraken met [minderjarige] niet nakomen. De contacten tussen de vader en [minderjarige] verlopen nu goed.
De vermindering in het contact van drie dagen per twee weken naar twee uur per twee weken is te drastisch. Dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de vader ligt, is geen rechtvaardiging voor deze inperking. [minderjarige] is inmiddels gewend in het pleeggezin.
De op verzoek van de GI beperkte regeling maakt een te grote inbreuk op de betrokkenheid van de vader bij de ontwikkeling van [minderjarige] . Geregeld contact met een ouder binnen een brede waaier aan contexten, zoals spelen, eten, praten, kalmeren, in bed stoppen etc., is belangrijk voor de ontwikkeling van een kind, zo blijkt uit empirische literatuur. Ook de rol van een vader wordt in wetenschappelijk onderzoek als steeds belangrijker aangemerkt.
De vader krijgt onvoldoende coaching van de GI bij de contacten met [minderjarige] .
3.7.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
De door de rechtbank vastgestelde contactregeling tussen [minderjarige] en de ouders is passend en een uitbreiding van de contacten tussen de vader en [minderjarige] is niet in haar belang.
Het perspectief van [minderjarige] ligt inmiddels in het pleeggezin. De aanvaardbare termijn is verstreken. [minderjarige] is nog aan het ingroeien in het pleeggezin.
[minderjarige] heeft veel onveiligheid meegemaakt. De vader heeft niet meegewerkt aan mogelijkheden om meer zicht te geven op zijn handelen als opvoeder van [minderjarige] .
Het alcoholgebruik van de vader is nog steeds problematisch. De vader kampt ook met andere persoonlijke problematiek.
De vader komt de laatste tijd wel zijn bezoekafspraken met [minderjarige] na. Tijdens de contacten stelt de vader geen grenzen aan het gedrag van [minderjarige] .
3.8.
De raad heeft het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
[minderjarige] is zich nog aan het hechten in het pleeggezin. De contacten tussen de ouders en [minderjarige] , zoals die nu verlopen, zijn ondermijnend voor het hechtingsproces van [minderjarige] . De ouders zijn onvoldoende sturend naar [minderjarige] .
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265g, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI aan de kinderrechter vragen om de contactregeling die de kinderrechter eerder heeft vastgesteld te wijzigen. De kinderrechter kan dit doen als de omstandigheden zijn gewijzigd of als de kinderrechter bij het nemen van de beslissing van foute of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Evenals de kinderrechter is het hof van oordeel dat de omstandigheden zijn gewijzigd. De
vader betwist dit ook niet. [minderjarige] is namelijk op 13 augustus 2020 uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin.
3.9.2.
Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat de door de GI verzochte contactregeling tussen [minderjarige] en de vader in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
[minderjarige] is uit huis geplaatst omdat er zorgen waren over beide ouders. Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek die van invloed is op hun beschikbaarheid als voorspelbare, stabiele en responsieve opvoeders. [minderjarige] heeft hierdoor meer dan een gemiddeld kind behoefte aan duidelijkheid en betrouwbaarheid van haar ouders.
[minderjarige] is nog aan het ingroeien en is zich aan het hechten in het pleeggezin. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat het opvoedperspectief van [minderjarige] inmiddels in het pleeggezin ligt en dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat er een contactregeling met de ouders wordt vastgesteld die aansluit bij deze situatie.
Het hof acht de huidige regeling, waarbij de vader eenmaal per twee weken gedurende twee uren contact heeft met [minderjarige] , passend. Uitbreiding van deze regeling zoals de vader heeft verzocht is niet in het belang van [minderjarige] . Uit de processtukken en uit de informatie die de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven, blijkt dat het voor de vader al moeilijk is om de twee uur die hij nu met [minderjarige] heeft op een zinvolle en gestructureerde manier in te vullen. De vader is niet goed in staat om [minderjarige] te sturen en te begrenzen. Hierbij klemt ook dat de GI de opvoedvaardigheden van de vader onvoldoende in beeld heeft kunnen krijgen, omdat de vader niet of nauwelijks heeft meegewerkt aan het traject bij Basic Trust. Het is wel van belang dat de vader meer en beter wordt gecoacht bij de contacten die hij met [minderjarige] heeft. Het hof gaat er vanuit dat de GI hier aandacht voor heeft. De gezinsvoogd heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij dit aan het bekijken is.
Verder kampt de vader met persoonlijke problematiek. Hij heeft het hof onvoldoende duidelijk kunnen maken dat hij zijn problematische alcoholgebruik inmiddels onder controle heeft.
Positief is dat de vader de laatste tijd op tijd komt bij de bezoekafspraken met [minderjarige] . Dit is fijn en goed voor [minderjarige] .
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.L.F.J. Schyns en is op 27 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.