ECLI:NL:GHSHE:2021:1554

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.287.146_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2020 aangevochten, waarin het gezag over de kinderen aan de Raad voor de Kinderbescherming is overgedragen aan de gecertificeerde instelling (GI). De kinderen zijn sinds 2018 onder toezicht gesteld en zijn sinds mei 2018 uit huis geplaatst. De moeder betwist de gronden voor de gezagsbeëindiging en stelt dat zij in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, met de juiste hulpverlening. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 11 februari 2021 en 20 april 2021 gehouden, waarbij de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder heeft onvoldoende pedagogische vaardigheden en er is sprake van persoonlijke problematiek bij zowel de moeder als haar partner. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat de situatie van de kinderen en de noodzaak voor duidelijkheid over hun toekomstperspectief dit vereisen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 mei 2021
Zaaknummer : 200.287.146/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/361077 / FA RK 20-3547
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling en voogd (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 december 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2021, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Mr. Kolmans is met bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Vanwege de afwezigheid van mr. Kolmans is de mondelinge behandeling van 11 februari 2021 aangehouden.
2.3.2.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kolmans;
- de raad via een telefonische verbinding, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
- de vader.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 oktober 2020.

3.De beoordeling

3.1.1.
Uit de voorhuwelijkse relatie respectievelijk het huwelijk van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft [minderjarige 1] erkend. Tot de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.1.2.
Het huwelijk van de ouders is op 27 maart 2014 ontbonden door echtscheiding. Na de echtscheiding zijn de kinderen bij de moeder en haar partner de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) gaan wonen. Het is bij het hof niet bekend of de moeder en [betrokkene] thans nog een relatie met elkaar hebben.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 29 januari 2018 onder toezicht van de GI. De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 25 mei 2018 uit huis geplaatst. Sinds september 2019 wonen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een therapeutisch gezinshuis in [plaats] . De maatregelen zijn laatstelijk verlengd tot 29 januari 2021.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de beëindiging van haar gezag betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Aan de gronden voor een gezagsbeëindiging is niet voldaan. De kinderen gaan weliswaar vooruit in hun ontwikkeling en het verstrijken van de aanvaardbare termijn is mogelijk aan de orde omdat er duidelijkheid moet komen voor de toekomst, maar de moeder moet nog een kans krijgen. Een mogelijke terugplaatsing moet nog nader worden onderzocht. Het raadsonderzoek is te summier. De door de moeder aangedragen informanten zijn niet gehoord en de raad is niet bij de moeder thuis geweest. De moeder is in staat om in de toekomst de zorgtaken voor de kinderen volledig op zich te nemen, met hulpverlening in een vrijwillig kader. Zij heeft een stabiel leven, een eigen woning en een stabiele relatie. Zij doet haar best om geen volwassenzaken met de kinderen te bespreken. De moeder staat open voor alle hulpverlening. De moeder verricht nu de nodige zorgtaken zonder begeleiding en dit verloopt prima. De kinderen verblijven eenmaal per veertien dagen een weekend bij de moeder. Zij begeleidt de kinderen naar de tandarts en het ziekenhuis en gaat met hen naar zwemles. Alle betrokkenen zitten qua opvoeding op één lijn. Het contact met de gezinshuisouders en de GI is redelijk goed en de moeder heeft goed contact met de vader. De moeder ontkent of bagatelliseert de kindeigen problematiek van de kinderen niet, maar bovengemiddelde pedagogische vaardigheden zijn niet nodig. De moeder zou een plaatsing bij de vader ook ondersteunen.
De moeder heeft zorgen over veiligheid van de kinderen in het gezinshuis. De kinderen geven aan dat zij zich daar niet veilig voelen en dat zij daar liever niet meer willen blijven. [minderjarige 1] is vijf kilo aangekomen en [minderjarige 2] laat opstandig gedrag zien. Door de raad moet onderzocht worden of de plaatsing in het gezinshuis wel de meest geschikte plek voor de kinderen is.
3.6.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
De aanvaardbare termijn is verstreken. De kinderen hebben behoorlijke kindeigen problematiek. De raad is tijdens het onderzoek niet bij de moeder thuis geweest in verband met de maatregelen rondom het coronavirus. Indien aangedragen informanten niet worden geraadpleegd wordt dat opgenomen in het raadsrapport en daarover staat niets vermeld. Het is daarnaast de vraag wat de door de moeder genoemde informanten voor informatie zouden kunnen verstrekken. Het moet gaan om informatie die van invloed kan zijn op de besluitvorming met betrekking tot het gezag. Uit het raadsrapport blijkt duidelijk dat de moeder en [betrokkene] onvoldoende mogelijkheden hebben om de kinderen volledig op te voeden en te verzorgen. De vader is te wisselend in zijn opstelling, waardoor het lastig is om bij hem een veilige opvoedsituatie voor de kinderen te creëren.
Het is vervelend dat de GI niet is verschenen omdat die kan aangeven hoe het de afgelopen maanden is gegaan en wat de huidige stand van zaken is. Volgens de moeder is de situatie sinds de bestreden beschikking gewijzigd en zou het voor de kinderen niet veilig zijn in het gezinshuis, maar het lijkt er meer op dat de kinderen het niet eens zijn met de regels van het gezinshuis. Wellicht zou dit nader onderzocht moeten worden.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken. Uit hetgeen de kinderen aangeven blijkt dat het toekomstperspectief hen bezig houdt. Een nieuw raadsonderzoek zou de onzekerheid over het toekomstperspectief nog geruime tijd laten voortduren, hetgeen schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. Ook zou het heel traumatisch zijn voor de toch al kwetsbare kinderen en schadelijk voor hun ontwikkeling als de terugplaatsing bij de moeder mislukt en de kinderen nog een keer uit huis moeten worden geplaatst. De vorderingen die de kinderen maken komen enerzijds door de duidelijke afspraken die de ouders, gezinshuisouders en GI met elkaar maken en anderzijds door de hulpverlening en consequente begeleiding van de kinderen in het gezinshuis. Daar kunnen zij zich verder ontwikkelen vanuit een stabiele en stimulerende situatie. Onderbreking van de plaatsing in het gezinshuis maakt de kans groot dat de kinderen een terugval in hun ontwikkelingsgroei zullen ervaren. Vanwege onderhavig hoger beroep en corona zijn de kinderen nog niet van school gewisseld.
Door de specifieke opvoedbehoeften van de kinderen en de problematiek van de moeder en [betrokkene] zijn er onvoldoende mogelijkheden voor de moeder en [betrokkene] om de kinderen bij hen thuis op te voeden, ook niet met hulpverlening in een vrijwillig kader. De moeder en [betrokkene] profiteren ook onvoldoende van professionele hulpverlening. Bovendien is [betrokkene] van mening dat hulpverlening er enkel op uit is om de kinderen af te pakken. De maatregelen rondom corona zorgen voor veel verzet en weerstand bij de moeder en [betrokkene] . Zij hebben ieder eigen problematiek, zoals emotie-regulatieproblematiek en een beperkte draaglast, waardoor het voor hen moeilijk is de kinderen te begeleiden in het omgaan met emoties. In het verleden heeft dit geleid tot een onveilige sfeer in de thuissituatie. De moeder bespreekt nog steeds volwassenzaken met de kinderen en zij uit nog altijd een sterke voorkeur voor [minderjarige 1] . Tijdens de weekenden en de korte vakantieperiodes waarin de kinderen bij de moeder en [betrokkene] verblijven kunnen zij de kinderen in voldoende mate opvoeden, maar zij zijn onmachtig om de kinderen 24 uur per dag en zeven dagen per week op te voeden en voor een (emotioneel) veilig klimaat te zorgen. De moeder wil zo veel mogelijk met de kinderen blijven ondernemen, maar hieraan worden grenzen gesteld om te veel uitzonderingen op de omgangsregeling en daarmee onduidelijkheid te voorkomen. Voor de kinderen moet duidelijk zijn waar zij zullen opgroeien, hetgeen voor de moeder moeilijk is om te accepteren. De moeder en [betrokkene] hebben heel erg hun best gedaan om hun huis op orde te maken. Zij houden zich aan de afspraken omtrent de omgangsregeling en tonen zich betrokken bij bijvoorbeeld de school en het streven is om dit in de toekomst zo te blijven doen. De ouders houden veel van de kinderen.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De kinderen hebben het niet naar hun zin in het gezinshuis en willen daar graag weg. Ze geven aan dat zij bij [naam] meer vrijheid hebben, dat ziet dan op het telefoongebruik en het spelen met een gameconsole. En ze hebben daar meer veiligheid. Wat daarmee bedoeld wordt weet de vader niet. Er moet een nieuw onderzoek komen waarbij gekeken wordt wat het beste voor de kinderen is.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
Naar het hof is gebleken zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kwetsbare kinderen met een belaste voorgeschiedenis en complexe kindeigen problematiek. Ook bij de moeder en [betrokkene] is sprake van persoonlijke problematiek. Zij hebben onder andere problemen met hun emotieregulatie en de moeder beschikt niet over voldoende basale pedagogische vaardigheden. Hierdoor is de moeder niet in staat de kinderen een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. De inzet van intensieve hulpverlening heeft onvoldoende resultaat opgeleverd. De moeder en [betrokkene] zijn niet voldoende leerbaar. Tijdens de korte periodes waarin de kinderen nu bij de moeder (en [betrokkene] ) verblijven kan zij de kinderen in voldoende mate verzorgen en opvoeden, maar zij is niet in staat om de volledige dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen.
Voorts neemt het hof in overweging dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] thans behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief. Zij zijn al vanaf 2018 uit huis geplaatst en sinds september 2019 verblijven zij in het huidige therapeutische gezinshuis. Uit hetgeen de kinderen aangeven blijkt dat zij zich bezighouden met hun toekomstperspectief. Zo zegt [minderjarige 2] niet dat hij weer bij de moeder wil wonen, terwijl [minderjarige 1] heel loyaal is naar de moeder. Dat betekent dat ieder van hen een ander beeld heeft van hun beider perspectief. Dat bemoeilijkt de band tussen de kinderen en schept onduidelijkheid waardoor de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. Daar komt bij dat de moeder de kinderen signalen geeft dat de uithuisplaatsing van tijdelijke aard is. Om toe te kunnen komen aan hun ontwikkelingstaken is het noodzakelijk dat duidelijk wordt waar de kinderen verder zullen opgroeien. Die duidelijkheid wordt gecreëerd met een gezagsbeëindiging. Een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing brengt met zich dat de situatie jaarlijks moet worden bekeken, met alle spanning en onzekerheid van dien voor de kinderen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] inmiddels is verstreken. Hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd door de moeder en de vader leidt niet tot een ander oordeel.
Wat er ook zij van de gestelde zorgen omtrent de situatie in het gezinshuis, het hof ziet in hetgeen de moeder naar voren brengt niet dat de situatie van de kinderen dusdanig gewijzigd zou zijn dat het verblijf in het gezinshuis niet veilig zou zijn. Nog los van het feit dat de klachten van de moeder op geen enkele wijze nader zijn onderbouwd, lijken deze meer te zien op de door het gezinshuis opgelegde regels. Bovendien staan de genoemde zorgen los van het gezag nu deze zien op de plek waar de kinderen verblijven en hiervoor staan andere middelen ter beschikking. Derhalve doet dit niet af aan de gezagsbeëindiging.
Het hof acht een nieuw raadsonderzoek niet nodig, nu dit niet kan afdoen aan onderhavige beslissing. Niet is gebleken dat het raadsonderzoek niet op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1976 volgt dat het aan de raad is, als deskundige bij uitstek op het gebied van kinderbescherming, om te bepalen hoe hij zijn onderzoeken inricht en de daarop betrekking hebbende rapportages vormgeeft. De raad heeft daarvoor richtlijnen en kwaliteitseisen opgesteld. Tevens is, in het licht van de vrijheid die de raad als deskundige toekomt, een onderzoek niet onzorgvuldig op de enkele grond dat dit ook op andere wijze, of met meer of andere middelen, had kunnen worden uitgevoerd. Waar het, bij een verwijt als de moeder de raad in deze procedure maakt, op aankomt is of de raad heeft mogen menen zich met de uit zijn onderzoek verkregen informatie een verantwoord oordeel te kunnen vormen over hetgeen het belang van het kind vergt. Het hof acht dat hier het geval, nu de oorzaak van de gezagsbeëindiging met name is gelegen in de bij de kinderen en de moeder aanwezige problematiek. Dat door het horen van de door de moeder aangedragen informanten op deze problematiek een geheel ander licht zou worden geworpen, is niet aannemelijk geworden. De raad hoefde deze informanten dan ook niet te horen. Overigens acht het hof zich ondanks de afwezigheid van de GI voldoende voorgelicht.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 27 mei 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.