In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot echtscheiding en een verklaring voor recht over een schijnhuwelijk. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg de rechtbank Oost-Brabant verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. De man was het echter niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij nu een verklaring voor recht wenste dat er sprake was van een schijnhuwelijk tussen hem en de vrouw. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft in haar verweerschrift verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het verzoek af te wijzen als ongegrond.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2021 heeft het hof de partijen gehoord, waarbij de man werd bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Aboukir en de vrouw door mr. P.A. Blaas. Het hof heeft vastgesteld dat de man in eerste aanleg het initiatief tot de echtscheidingsprocedure heeft genomen en dat er geen wilsgebrek was. Het hof overweegt dat het hoger beroep niet bedoeld is om een eerder toegewezen verzoek ongedaan te maken, enkel omdat de man nu een andere voorkeur heeft. Het hof heeft geconcludeerd dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep, voor zover dit betrekking heeft op de echtscheiding.
De beslissing van het hof houdt in dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.