ECLI:NL:GHSHE:2021:1550

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.284.048_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding en verklaring voor recht schijnhuwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot echtscheiding en een verklaring voor recht over een schijnhuwelijk. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg de rechtbank Oost-Brabant verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. De man was het echter niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij nu een verklaring voor recht wenste dat er sprake was van een schijnhuwelijk tussen hem en de vrouw. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft in haar verweerschrift verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het verzoek af te wijzen als ongegrond.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2021 heeft het hof de partijen gehoord, waarbij de man werd bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Aboukir en de vrouw door mr. P.A. Blaas. Het hof heeft vastgesteld dat de man in eerste aanleg het initiatief tot de echtscheidingsprocedure heeft genomen en dat er geen wilsgebrek was. Het hof overweegt dat het hoger beroep niet bedoeld is om een eerder toegewezen verzoek ongedaan te maken, enkel omdat de man nu een andere voorkeur heeft. Het hof heeft geconcludeerd dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep, voor zover dit betrekking heeft op de echtscheiding.

De beslissing van het hof houdt in dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 mei 2021
Zaaknummer: 200.284.048/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/357306 / FA RK 20-1520
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Aboukir,
tegen
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.A. Blaas.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 6 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2020, heeft de man het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en voor recht te verklaren dat er sprake is geweest van een schijnhuwelijk tussen de man en de vrouw. Ter mondelinge behandeling van het hof heeft de man zijn verzoek aangepast, met dien verstande dat hij het hof verzoekt om een verklaring voor recht waaruit volgt dat er sprake is van een schijnhuwelijk tussen de man en de vrouw. Hij heeft daarbij toegelicht dat het in 2017 in Marokko gesloten huwelijk een schijnhuwelijk was en daarom in Nederland niet erkend kan worden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 november 2020, heeft de vrouw het hof verzocht, althans zo begrijpt het hof, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel af te wijzen als zijnde ongegrond en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Aboukir;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Blaas en een tolk, H. Assiadi.
2.3.1.
Tevens heeft de persoonlijke begeleider van de man bij [organisatie] , [begeleider] , de mondelinge behandeling bijgewoond.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 25 oktober 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 29 maart 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 7 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 18 april 2017 te [plaats] (Marokko) met elkaar gehuwd. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.
3.2.1.
De man heeft in eerste aanleg aan de rechtbank verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat hij huurder zou zijn van de woning te [woonplaats] .
3.2.2.
De rechtbank heeft op grond van dit verzoek, en met in achtneming van de referte van de vrouw, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling in hoger beroep - kort samengevat - aan dat er volgens hem sprake is van een schijnhuwelijk tussen hem en de vrouw. Daarvoor heeft hij feiten en omstandigheden gesteld.
3.5.
De vrouw heeft in haar verweerschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling in hoger beroep de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.6.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal, in navolging van de rechtbank, Nederlands recht toepassen, nu daar geen grief tegen is gericht.
Verklaring van non-appel
3.6.2.
Uit de door de advocaat van de vrouw overgelegde stukken blijkt dat de vrouw een verklaring van non-appel heeft verkregen van de rechtbank en dat de echtscheiding op 18 december 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
Het hof overweegt als volgt. Nu de man tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking en niet gebleken is dat hij het hoger beroep heeft ingetrokken, is de bestreden beschikking met betrekking tot de echtscheiding niet in kracht van gewijsde gegaan. Gelet hierop houdt het hof het ervoor dat de verklaring van non-appel ten onrechte is afgegeven en dat genoemde inschrijving van de echtscheidingsbeschikking ten onrechte is geschied.
Het hof gaat er van uit dat partijen zich, op basis van onderhavige beschikking, tot de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage zullen wenden om de akte te laten aanpassen en tot een correcte inschrijving van de echtscheiding van partijen te komen.
Ontvankelijkheid van de man
3.6.3.
Het hof overweegt dat nu de man het initiatief tot de echtscheidingsprocedure heeft genomen en in eerste aanleg de rechtbank heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, aangenomen mag worden dat het verzoek van de man tot echtscheiding op de wil van de man berustte. Niet gesteld of gebleken is dat er sprake was van een wilsgebrek. Uit het standpunt van de man in hoger beroep valt af te leiden dat hij nu geen echtscheiding meer wenst, maar een verklaring voor recht waaruit volgt dat er sprake was van een schijnhuwelijk tussen hem en de vrouw.
Het hof is, mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en in het bijzonder de uitspraak van 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW2249, van oordeel dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om aan een partij van wie het verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat hij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien.
Aldus zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek, voor zover dit verzoek betrekking heeft op de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding.
3.6.4.
De enkele stelling van de man, dat er sprake zou zijn van een schijnhuwelijk tussen hem en de vrouw, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij laat het hof nog daar, dat de redenen en omstandigheden die de man daartoe in hoger beroep aanvoert reeds bekend waren ten tijde van het indienen van zijn inleidend verzoek tot echtscheiding op 6 april 2020.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
3.8.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn, H.M.A.W. Erven en is in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij uitgesproken op 27 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.