In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2020 aangevochten, waarin haar verzoek om partneralimentatie van € 250,- per maand werd afgewezen. De vrouw heeft aangevoerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, met name haar verslechterde gezondheid na de echtscheiding en haar financiële situatie. De man, verweerder in hoger beroep, heeft betwist dat er sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden en heeft de vrouw verweten dat zij haar stellingen niet voldoende heeft onderbouwd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2021 is de vrouw vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl de man via videoverbinding deelnam. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken. Het hof concludeert dat de vrouw niet heeft aangetoond dat er rechtens relevante gewijzigde omstandigheden zijn die een nieuwe beoordeling van haar verzoek om partneralimentatie rechtvaardigen. De eerdere afwijzing van haar verzoek blijft dan ook in stand.
Daarnaast heeft het hof de proceskostenveroordeling van de rechtbank bevestigd, waarbij de vrouw in de kosten van de procedure is veroordeeld. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2021.