ECLI:NL:GHSHE:2021:1546

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.271.380_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot wijziging van voornaam in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de voornaam van verzoekster. De verzoekster, geboren in 1955, had eerder een wijziging van haar voornamen aangevraagd, maar de rechtbank Oost-Brabant had dit verzoek afgewezen. Verzoekster was van mening dat haar huidige voornaam, ' [voornaam 3] ', niet correct was en dat zij in het dagelijks leven bekend was onder de naam ' [voornaam 4] ', zoals haar kleinzoon haar noemde. Ze voerde aan dat de wijziging van haar voornaam belangrijk was voor haar identiteit en dat ze zich niet kon identificeren met haar huidige naam. Het hof overwoog dat er sprake was van een vergissing in de eerdere toewijzing van de voornaam en dat de wijziging een zware psychische belasting voor verzoekster met zich meebracht. Het hof oordeelde dat er voldoende zwaarwichtig belang was voor de wijziging van de voornaam en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof gelastte de wijziging van de voornaam van verzoekster van ' [voornaam 3] ' naar ' [voornaam 4] '.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 mei 2021
Zaaknummer: 200.271.380/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/346027 / FA RK 19-2088
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te
[woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.J. Boekhout.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2019, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] te gelasten haar voornaam te wijzigen in ‘ [voornaam 4] ’, zodat zij voluit zal komen te heten: [verzoekster] .
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoekster] , bijgestaan door mr. Boekhout.
2.4.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] en de advocaat-generaal bij het ressortsparket ’s-Hertogenbosch, die als informant zijn aangemerkt, zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [verzoekster] van 22 februari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
[verzoekster] is geboren op [geboortedatum] 1955 in de gemeente [gemeente] . In de geboorteakte stonden de voornamen van [verzoekster] geregistreerd als: [voornamen 1] .
3.2.
Op 6 november 1997 is de derde voornaam van [verzoekster] op bevel van de officier van justitie verbeterd van ‘ [derde voornaam 1] ’ in ‘ [derde voornaam 2] ’.
3.3.
Bij beschikking van 30 maart 2017 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op verzoek van [verzoekster] , de wijziging van de voornamen ‘ [voornamen 2] ’ gelast in de voornaam ‘ [voornaam 3] ’.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van [verzoekster] tot wijziging van haar voornaam ‘ [voornaam 3] ’ in ‘ [voornaam 4] ’ afgewezen.
3.5.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
[verzoekster] voert – samengevat – het volgende aan.
Zij heeft een voldoende zwaarwichtig belang bij de door haar gewenste wijziging van haar voornaam. Zij heeft in 2017 verzocht om haar voornamen te wijzigen in ‘ [voornaam 3] ’, omdat zij dacht dat haar kleinzoon haar zo noemde. Dit verzoek is toegewezen. Na de wijziging van haar voornamen in ‘ [voornaam 3] ’ heeft [verzoekster] – naar aanleiding van een e-mailbericht van haar dochter – zich gerealiseerd dat haar kleinzoon haar ‘ [voornaam 4] ’ noemde in plaats van ‘ [voornaam 3] ’.
De naam ‘ [voornaam 3] ’ had nooit tot stand mogen komen. Na de bewustwording over haar voornaam, is zij de naam ‘ [voornaam 4] ’ gaan dragen. Zij is onder deze naam bij iedereen in haar omgeving bekend. Ook haar dochter en kleinzoon noemen haar ‘ [voornaam 4] ’.
De verzochte naamswijziging is belangrijk voor haar, omdat de naam ‘ [voornaam 4] ’ haar bevrijdt van de gemaakte fout (de verdringing) en haar verleden en deze naam verbonden is met haar kleinzoon en de herinnering van hun eerste ontmoeting. Het is pijnlijk voor haar een naam te dragen waar zij geen verbinding mee heeft. Zij kan zich niet identificeren met de naam “ [voornaam 3] ’. Daarbij komt dat [verzoekster] thans dagelijks wordt geconfronteerd met de keerzijde van het hebben van een sociale naam die afwijkt van de officiële naam.
Artikel 8 EVRM is van toepassing, op grond waarvan als uitgangspunt geldt dat het openbaar gezag terughoudend dient te zijn waar het betreft de inmenging op het in dat artikel genoemde beschermde belang. [verzoekster] ziet niet op welke wijze de belangen van de staat zijn gediend bij de huidige situatie. Het maatschappelijk belang zal bij toewijzing van het onderhavige verzoek niet worden geschaad. [verzoekster] heeft een zwaarwegend belang bij toewijzing van haar verzoek. Haar persoonlijk belang dient te prevaleren boven het algemeen belang.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Artikel 1:4 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de rechter wijziging van de voornamen kan gelasten op verzoek van de betrokken persoon of diens wettelijk vertegenwoordiger. Voor de wijziging dient voldoende zwaarwichtig belang te bestaan.
3.7.2.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft in de beschikking van 30 maart 2017 het verzoek van [verzoekster] tot wijziging van haar voornaam in ‘ [voornaam 3] ’ toegewezen, omdat naar het oordeel van de rechtbank voor deze wijziging voldoende zwaarwichtig belang bestaat en de gevraagde naam geoorloofd is.
Hierna is voor [verzoekster] duidelijk geworden dat de destijds verzochte voornaam niet ‘ [voornaam 3] ’ maar ‘ [voornaam 4] ’ had moeten zijn. Dat is hoe de kleinzoon van [verzoekster] haar tijdens hun ontmoeting heeft genoemd en welke naam de verbinding met haar kleinzoon symboliseert. Met de naam ‘ [voornaam 4] ’ voelt [verzoekster] zich verbonden en die naam gebruikt zij in het dagelijkse leven.
3.7.3.
Nu, na de eerdere toewijzing van het verzoek tot voornaamswijziging van [verzoekster] in 2017, blijkt dat sprake is van een vergissing in de destijds verzochte voornaam, in die zin dat de letter ‘ [letter] ’ in de voornaam ontbreekt, het vanuit een oogpunt van openbare orde slechts een kleine wijziging betreft en voorts ter mondelinge behandeling voldoende is gebleken dat de huidige naam voor [verzoekster] een zware psychische belasting vormt, is er sprake van een voldoende zwaarwichtig belang bij herstel van deze vergissing, zodat het hof het verzoek van [verzoekster] zal toewijzen.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van [verzoekster] alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2019, en opnieuw rechtdoende:
gelast de wijziging van de voornaam van [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats] , van ‘ [voornaam 3] ’ in ‘ [voornaam 4] ’, zodat verzoekster komt te heten: [verzoekster] ;
bepaalt dat de griffier niet eerder dan drie maanden na heden en slechts indien geen cassatie is ingesteld een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] doet toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en
E.L. Schaafsma-Beversluis en is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2021 door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.