ECLI:NL:GHSHE:2021:154

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
20-002146-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor zware mishandeling met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling, gepleegd op 11 oktober 2018 te Rosmalen, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van poging tot moord en poging tot doodslag, maar had hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en terbeschikkingstelling met verpleging. In hoger beroep heeft het hof de eerdere uitspraak vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met voorwaarden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachten rade had gehandeld, maar dat hij wel degelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer. De verdachte heeft een problematische achtergrond, waaronder een persoonlijkheidsstoornis, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 10.737,55, te vermeerderen met wettelijke rente. De proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is met een jaar verlengd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002146-19
Uitspraak : 25 januari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juni 2019, parketnummer 01-880610-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-865093-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
thans verblijvende in [PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ten aanzien van het primair impliciet primair tenlastegelegde (poging tot moord) en het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde (poging tot doodslag) en is de verdachte ter zake van het subsidiair impliciet primair tenlastegelegde (zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens is de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gelast.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 10.737,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens is de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Ten slotte is de tenuitvoerlegging van een gedeelte van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 01-865093-17, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, gelast.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft het ingestelde hoger beroep nadien ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van hetgeen aan hem primair impliciet primair ten laste is gelegd (poging tot moord) en zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte primair impliciet subsidiair (poging tot doodslag) ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 70 dagen, met aftrek van voorarrest en dat het hof de terbeschikkingstelling met voorwaarden (conform de door de reclassering geadviseerde voorwaarden) van de verdachte zal gelasten, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zal opleggen.
Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze vordering geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-865093-17, gevorderd dat het hof de proeftijd met 1 jaar zal verlengen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair impliciet primair (poging tot moord) en het primair impliciet subsidiair (poging tot doodslag) tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van de onderdelen “voorbedachten rade”, “slaan met een vuist”, “schoppen/trappen tegen het hoofd/gezicht” en “medeplegen” en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof. Met betrekking tot de op te leggen straf heeft de verdediging verzocht dat het hof geen langere gevangenisstraf zal opleggen dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de op te leggen maatregel heeft de verdediging bepleit dat het hof terbeschikkingstelling met voorwaarden zal gelasten (eventueel in combinatie met een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel). Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en ten slotte heeft de verdediging verzocht dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-865093-17 zal afwijzen, dan wel de proeftijd hiervan zal verlengen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2018 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, met een (ijzeren) staaf, althans een knuppel, in elk geval een hard en/of zwaar en/of scherp voorwerp, met kracht tegen het hoofd en/of in diens aangezicht heeft geslagen en/of gestoten en/of die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, met vuist(en) en/of (geschoeide) voet met kracht tegen het hoofd en/of in diens aangezicht heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2018 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een aantal fracturen/breuken van/in het jukbeen, in elk geval in het aangezicht, en/of een aantal (snij)wonden in het aangezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, met een (ijzeren) staaf, althans een knuppel, in elk geval een hard en/of zwaar en/of scherp voorwerp, met kracht tegen het hoofd en/of in diens aangezicht te slaan en/of te stoten en/of die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, met vuist(en) en/of (geschoeide) voet met kracht tegen het hoofd en/of in diens aangezicht te schoppen en/of te trappen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair impliciet primair (poging tot moord), primair impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en subsidiair impliciet primair (zware mishandeling met voorbedachten rade) tenlastegelegde
Primair impliciet primair (poging tot moord) en het primair impliciet subsidiair (poging tot doodslag) tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld waarmee de verdachte het slachtoffer heeft geslagen en hoe groot en zwaar dit voorwerp is geweest. Het slaan met een voorwerp tegen het hoofd levert niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood op. Het hof acht de verklaring van het slachtoffer onvoldoende specifiek om vast te kunnen stellen dat het voorwerp waarmee de verdachte sloeg zodanig hard en zwaar was, dat hieruit kan worden afgeleid dat er zonder meer sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Gelet hierop zal het hof de verdachte vrijspreken van poging tot moord, dan wel poging tot doodslag.
Subsidiair impliciet primair (zware mishandeling met voorbedachten rade) tenlastegelegde
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij op enig moment met een voorwerp, naar eigen zeggen een houten lat, naar de woning van het slachtoffer is gegaan en het slachtoffer hiermee meerdere keren tegen/op het hoofd heeft geslagen. Hoewel het hof ervan uitgaat dat verdachte naar de woning van het slachtoffer is gegaan om hem met een voorwerp klappen te gaan geven, is het hof van oordeel dat hieruit nog niet volgt dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Uit het onderzoek volgt veeleer dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Daarbij is het hof voorts van oordeel dat een contra-indicatie voor de voorbedachte raad is gelegen in het telefoongesprek tussen de verdachte en ene [naam] op 3 januari 2019. Hieruit volgt dat de verdachte heeft gezegd:
“Ja, weer stom geweest. Maar ja, hoort erbij he. If you don’t can do the time, you don’t do the crime. Dat weet je. Dan moet je van tevoren maar nadenken. Het was gewoon weer kut. Er kwam weer iets op mijn pad”.Daarnaast blijkt uit de rapportage Pro Justitia van [naam psychiater] en [naam GZ-psycholoog] , d.d. 10 april 2020, dat de frustratietolerantie en de agressie- en emotieregulatie van de verdachte gestoord zijn waardoor de verdachte impulsief en primair agressief en explosief kan reageren, hetgeen naar het oordeel van het hof een aanwijzing oplevert dat de verdachte in de onderhavige zaak impulsief, in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, heeft gehandeld.
Alles overziend is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad zich gedurende enige tijd te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn daden en zich daarvan rekenschap te geven.
Mitsdien zal het hof de verdachte vrijspreken van de aan hem subsidiair impliciet primair tenlastegelegde zware mishandeling met voorbedachte raad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2018 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een aantal fracturen/breuken van/in het jukbeen en een aantal (snij)wonden in het aangezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] meermalen met een hard voorwerp, met kracht tegen het hoofd en in diens aangezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Zoals hiervoor vermeld blijkt uit de verklaring van de verdachte dat hij op enig moment met een voorwerp, naar eigen zeggen een houten lat, naar de woning van het slachtoffer is gegaan en het slachtoffer hiermee meerdere keren tegen/op het hoofd heeft geslagen. Uit de verklaring van het slachtoffer, maar ook uit de aard van de geconstateerde verwondingen aan het lichaam van het slachtoffer, volgt dat de verdachte met forse kracht heeft geslagen.
Door met een hard voorwerp meermalen krachtig tegen/op het hoofd te slaan, in de nabijheid van één of meer vitale lichaamsdelen, zoals de ogen en de hersenen, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Gelet op de aard van genoemde gedragingen kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden ook bewust heeft aanvaard.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de onderdelen “slaan met een vuist”, “schoppen/trappen tegen het hoofd/gezicht” en “medeplegen” niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en derhalve zal het hof de verdachte hiervan vrijspreken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Ten aanzien van de straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. Hiertoe heeft de verdachte het slachtoffer meermalen met een hard voorwerp, met kracht tegen het hoofd en in diens aangezicht geslagen. Ten gevolge van het door de verdachte uitgeoefende geweld heeft het slachtoffer een aantal fracturen/breuken van/in het jukbeen, een breuk in de buitenkom van het kaakgewricht en een aantal (snij)wonden in het aangezicht opgelopen. Door het handelen van de verdachte heeft hij een bijzonder ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Deze ervaring is, gezien de slachtofferverklaring, voor het slachtoffer zeer ingrijpend en beangstigend geweest, met name nu de zware mishandeling ook nog eens in de woning van het slachtoffer, een plek die nu juist rust en veiligheid zou moeten bieden, heeft plaatsgevonden. Naast het lichamelijke letsel dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte heeft opgelopen, leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Dat is in dit geval niet anders, zo blijkt uit de slachtofferverklaring. Een delict als het onderhavige veroorzaakt bovendien veel maatschappelijke onrust en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 6 november 2020, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Ook heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de inhoud van de in het dossier voorhanden zijnde rapportages. In de onderhavige zaak is op 10 april 2020 door [naam psychiater] (psychiater) en [naam GZ-psycholoog] (GZ-psycholoog), beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (locatie Pieter Baan Centrum), een rapportage Pro Justitia opgemaakt omtrent de persoon van verdachte.
Uit de hiervoor genoemde rapportages blijkt omtrent het al dan niet bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde het volgende:
“Alles overziend wordt er geconstateerd dat er een langdurig gebrekkig patroon van functioneren bestaat met een terugkerende instabiliteit op diverse levensterreinen als relaties, werk, huisvesting en financiën. Vanaf zijn vroege adolescentie laat betrokkene gedragsproblemen zien waarbij het gebruik van middelen als cannabis en cocaïne een steeds meer centrale rol is gaan spelen in de dynamiek om hem heen. Tevens is betrokkene in een milieu opgegroeid waar zelfbepaling, het "oog om oog principe" en het recht in eigen hand nemen gewoon zijn. Betrokkene komt door dit alles in de loop van de tijd toenemend in aanraking met politie en justitie vanwege antisociale gedragingen. In huidig onderzoek wordt een identiteitszwakke man gezien met een kwetsbaar zelfgevoel en tekortschietende
copingvaardigheden. Het lukt hem niet zonder structuur van extern zijn leven op orde te houden, kan slechts ten dele de eigen verantwoordelijkheid aangaan en neigt oorzaken van problemen buiten zichzelf te leggen. Betrokkene neigt zich te overschreeuwen en zijn omgeving in te zetten om zijn zelfbeeld overeind te houden. Er is sprake van zwart-wit denken en van devalueren en idealiseren van anderen. De frustratietolerantie en de agressie- en emotieregulatie zijn gestoord waardoor betrokkene impulsief en primair agressief en explosief kan reageren. Dit wordt door het drugsgebruik versterkt en leidt tot acting out. Het empathisch vermogen van betrokkene is daarbij niet optimaal ontwikkeld en het inlevingsvermogen wordt selectief gehanteerd. Hoewel de gewetensfunctie lacunair is en betrokkene antisociaal gedrag laat zien zowel in zijn adolescentie als tijdens zijn volwassen leven blijkt uit de screening met de PCL-SV dat er niet gesproken kan worden van psychopathie. Dit alles in ogenschouw nemende wordt voldaan aan de DSM-5-criteria voor de diagnose andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken en een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne (beide matig van ernst en momenteel in remissie vanwege detentie). Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van de eerder genoemde andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken en ook van de stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne.”
Omtrent de mate waarin de hierboven genoemde stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed, hebben de deskundigen [naam psychiater] en [naam GZ-psycholoog] het volgende geconcludeerd:
“Betrokkene heeft vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis fors beperkte copingvaardigheden en met name onder stresserende omstandigheden zal zijn emotie- en frustratietolerantie tekortschieten met de kans op impulsieve reacties mogelijk gepaard gaande met agressie. Ten tijde van het ten laste gelegde stond betrokkene reeds onder druk van meerdere psychosociale stressoren wat betreft relaties, huisvesting, werk en financiën. Het kan niet worden uitgesloten dat het plotse nieuws van het vermeende misbruik van het kind van zijn toenmalige partner oude gevoelens van woede en onrecht hebben aangewakkerd en hem nog meer onder druk hebben gebracht. Het daarop volgend verlies van zijn zelfbeheersing en impulscontrole met agressie moet echter in het breder beeld van het algeheel tekort schieten van zelfregulatie worden gezien. Betrokkene had door de beperkingen in zijn impulscontrole, emotie- en agressieregulatie voortkomend uit zijn persoonlijkheidsstoornis beduidend minder keuzevrijheid in zijn handelen volgens inschatting van de onderzoekers. Geadviseerd wordt om betrokkene de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen. De realiteitstoetsing was evenwel niet gestoord, zodat niet wordt ingeschat dat de keuze- en handelingsvrijheid in een sterk verminderde mate of in het geheel werd ingeperkt.”
Het hof verenigt zich met bovenstaande conclusies van de deskundigen met betrekking tot de bij de verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en de conclusies van de deskundigen [naam psychiater] en [naam GZ-psycholoog] omtrent de mate waarin het bewezenverklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof zal gelet op het voorgaande bij de strafoplegging rekening houden met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op al het vorenstaande, acht het hof, in afwijking van hetgeen door de rechtbank die tot een andere bewezenverklaring is gekomen is opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De verdachte hoeft derhalve niet terug naar de gevangenis, maar de ernst van het door hem gepleegde feit wordt met deze strafoplegging beter tot uitdrukking gebracht.
Ten aanzien van de maatregel
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door de rechtbank opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging geboden is of dat kan worden volstaan met terbeschikkingstelling met voorwaarden, dan wel met een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zoals hier zware mishandeling, en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Op basis van de bij de verdachte bestaande persoonlijkheidsstoornis, die ook ten tijde van het begaan van het feit bestond (zoals hiervoor hetgeen onder het kopje “
ten aanzien van de straf”is vermeld), is door de deskundigen een inschatting gemaakt van het recidivegevaar en zijn aanbevelingen gedaan voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken.
Omtrent de inschatting van het recidivegevaar en aanbevelingen voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken is door deskundige [naam psychiater] en [naam GZ-psycholoog] op 10 april 2020 het volgende gerapporteerd:
“Uit de klinische risicotaxatie wordt een stressgevoelige man gezien met weinig coping-vaardigheden, beperkte frustratietolerantie, impulscontrolestoornis en een stoornis in de emotie- en agressieregulatie. Er zijn vele psychosociale stressoren aanwezig en de oplossingsvaardigheden van betrokkene zijn beperkt. Hij heeft beperkt ziektebesef en een zelfbepalende houding. Betrokkene is daarbij niet een primair agressieve man maar heeft een matige ontwikkeling van zijn empathisch vermogen en een lacunaire gewetensfunctie. Het is aannemelijk dat gebruik van middelen als cannabis en cocaïne de kans op agressieve incidenten verder doet toenemen. Het risico op recidivering in een agressiedelict wordt als hoog geschat.
Op basis van de ernst van de stoornis in de persoonlijkheid en de comorbiditeit qua middelengebruik, het advies het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen en de voorgaande risicoprognose waaruit een hoog recidive risico volgt, is het advies te interveniëren om te voorkomen dat betrokkene na vrijlating in een soortgelijk delictscenario terecht komt en recidiveert. De behandeling zal gericht dienen te zijn op de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en secundair op het middelengebruik die de problematiek verergert. Een eerder, meer vrijblijvend verplicht opgelegd ambulant traject heeft niet geleid tot het tot stand komen van een behandeling. Dit maakt een gedwongen klinisch kader onvermijdelijk. Gezien de ernst van de psychiatrische problematiek en de mogelijke impulsieve agressie wordt geadviseerd klinisch te starten. De aard van de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis in het bijzonder vindt zijn oorsprong niet in een verstoorde hechting, waardoor ook niet een langer durende opbouw van het behandelcontact (en een lang intramuraal traject) geadviseerd wordt. Hoewel gezien bovenstaande bevindingen een kader binnen een ter beschikking stelling noodzakelijk wordt geacht, kan naar inschatting van onderzoekers het noodzakelijk risicomanagement - vanwege de bereidwilligheid van betrokkene, het besef van betrokkene van de noodzaak tot behandeling en de aard van de stoornis - ook binnen het kader van een ter beschikkingstelling met voorwaarden met een klinische start van de behandeling worden vormgegeven.”
Uit het reclasseringsadvies “tbs met voorwaarden” d.d. 29 juli 2020, dat is opgemaakt door reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] , blijkt onder meer het volgende:
“Zowel het algemene recidiverisico, als het risico op geweld, wordt door de reclassering hoog ingeschat. Betrokkene heeft in het kader van voorwaardelijke veroordelingen reeds tweemaal een reclasseringstoezicht gehad, met eenmaal een ambulante- (2014) en eenmaal een klinische behandelverplichting (2017). Deze toezichten werden echter voortijdig negatief beëindigd, waardoor behandeling niet goed van de grond is gekomen. Beide keren bleek betrokkene zijn werk en de zorg voor zijn kinderen niet te kunnen/willen combineren met de verplichtingen behorende bij het toezicht. Op dit moment lijkt er echter sprake te zijn van enige behandelmotivatie en bereidheid tot medewerking, die deels extrinsiek gemotiveerd lijkt vanwege de dreiging van een tbs met verpleging. De behandelresponsiviteit en het risico op onttrekking aan de voorwaarden schat de reclassering gemiddeld in. Wij adviseren positief over tbs met voorwaarden met de onderstaande voorwaarden. IFZ heeft een forensisch klinische behandelindicatie afgegeven en FPK De Woenselse Poort heeft op 28 juli 2020 laten weten bereid te zijn betrokkene op te nemen voor behandeling. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. Betrokkene heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden.
o
geen strafbaar feit plegen
o
meewerken aan reclasseringstoezicht
o
meewerken aan time-out
o
niet naar het buitenland
o
opname in een zorginstelling
o
ambulante behandeling
o
begeleid wonen of maatschappelijke opvang
o
drugs- en/of alcoholverbod
o
contactverbod
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot.”
Uit het reclasseringsadvies van 22 december 2020, dat is opgemaakt door reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] , volgt dat het advies van de reclassering ongewijzigd blijft ten opzichte van het advies van 29 juli 2020.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2021 is reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] als deskundige gehoord. In aanvulling op voornoemd reclasseringsadvies heeft zij ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – verklaard dat de reclassering blijft bij het advies de verdachte terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Dit betreft een juridisch strikter kader dan een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, waarvan eerder is gebleken dat dit een voor de verdachte te vrij kader betrof en waarvan de reclassering dan ook van oordeel is dat het niet haalbaar is.
Het hof verenigt zich met de weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak van langdurige behandeling, waaronder een klinische behandeling. Zonder een dergelijke behandeling acht het hof de kans op recidive vanuit de stoornissen van de verdachte groot. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat, teneinde de noodzakelijke behandeling van de verdachte te waarborgen, er niet kan worden volstaan met oplegging van bijzondere voorwaarden in het kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende waarborgen biedt dat de verdachte de behandeling krijgt die noodzakelijk is om het recidiverisico te beteugelen. Dit betekent dat het hof dient te bezien of de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd waaraan dan de voorwaarden kunnen worden verbonden.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan; bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, het door de verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van die maatregel.
Het hof acht het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht is voor het voorkomen van recidive. Het hof ziet, gelet op de uitgebrachte rapporten, met de advocaat-generaal en de verdediging aanleiding af te zien van de door de rechtbank opgelegde terbeschikkingstelling met dwangverpleging en in plaats daarvan terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen nu dat minder vergaande kader voorshands afdoende lijkt voor de noodzakelijke behandeling van de verdachte ter beteugeling van het recidivegevaar. Het hof sluit zich voor wat betreft de op te leggen voorwaarden aan bij de door de reclassering in het reclasseringsrapport van 29 juli 2020 geformuleerde voorwaarden en aan de op te leggen maatregel zullen deze voorwaarden dan ook worden verbonden, welke voorwaarden in het dictum worden weergegeven. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard de door de reclassering geformuleerde voorwaarden na te leven.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden – in aanmerking genomen de ernst van het bewezenverklaarde en de ernst van het ziektebeeld van de verdachte – met voldoende waarborgen met betrekking tot de beveiliging van de samenleving is omkleed. De door het hof te stellen voorwaarden strekken ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen.
Gelet op het bewezen verklaarde wordt de maatregel van terbeschikkingstelling gelast ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen, opdat direct kan worden begonnen met de uitvoering van de voorwaarden. Naar het oordeel van het hof dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte, indien hij niet wordt behandeld en begeleid, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Nu het hof de hiervoor weergegeven terbeschikkingstelling met voorwaarden zal opleggen, acht het hof het niet noodzakelijk een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zoals gevorderd door de advocaat-generaal en geadviseerd door de reclassering.
Opheffing voorlopige hechtenis
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf (te weten: 18 maanden), alsmede gelet op de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (te weten: circa 25 maanden), is het hof van oordeel dat het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven met ingang van heden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 10.737,55, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de volgende posten:
1. Materiële schade: € 1.537,55
o Opslagkosten € 1.414,44;
o Eigen risico € 72,11;
o Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 30,00;
o Parkeerkosten € 21,00;
2. Immateriële schade: € 9.200,00;
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 10.737,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 10.737,55, bestaande uit een materiële schade van € 1.537,55 en een immateriële schade van € 9.200,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 10.737,55. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, namelijk de tenuitvoerlegging van 5 maanden, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 6 november 2017 onder parketnummer 01-865093-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gelet op de omstandigheid dat het hof van oordeel is dat het wenselijk is dat de hiervoor vermelde behandeling van de verdachte zo spoedig mogelijk gestart zal worden, is het hof van oordeel dat het niet opportuun is de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen. Derhalve zal het hof de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 jaar verlengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair, het primair impliciet subsidiair en het subsidiair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair impliciet subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde
ter beschikking wordt gesteld met de navolgende voorwaarden:
1. dat de verdachte zich niet schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten;
2. dat de verdachte mee zal werken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
 dat de verdachte zich zal melden op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 dat de verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en/of een geldig identiteitsbewijs laat zien om de identiteit van de verdachte vast te stellen;
 dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 dat de verdachte de reclassering zal helpen aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, welke foto nodig is voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
 dat de verdachte zal meewerken aan huisbezoeken;
 dat de verdachte de reclassering inzicht zal geven in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 dat de verdachte zich niet zal vestigen op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
 dat de verdachte zal meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact met hem hebben, als dat van belang is voor het toezicht.
3. dat de verdachte mee zal werken aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Kliniek (FPK) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
4. dat de verdachte niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen zal gaan, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
5. dat de verdachte zich zal laten opnemen in een FPK of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de verdachte meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. dat de verdachte zich aansluitend aan de klinische opname ambulant laat behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. dat de verdachte aansluitend aan de klinische opname zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. dat de verdachte abstinent is van harddruggebruik en meewerkt aan controle op dit verbod. Voor wat betreft softdruggebruik (cannabis) en alcohol dient de verdachte zich te houden aan de richtlijnen van de reclassering, ook indien dit volledige abstinentie inhoudt. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
9. dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de heer [benadeelde partij] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden en hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.737,55 (tienduizend zevenhonderdzevenendertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 1.537,55 (duizend vijfhonderdzevenendertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en
€ 9.200,00 (negenduizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.737,55 (tienduizend zevenhonderdzevenendertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 1.537,55 (duizend vijfhonderdzevenendertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 9.200,00 (negenduizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 88 (achtentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 oktober 2018.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 6 november 2017 parketnummer 01-865093-17, met een termijn van 1 (één) jaar.
Voorlopige hechtenis
Heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. J.B. van den Beld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 25 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.